ECLI:NL:RBAMS:2025:7916

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
13/380104-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag met een mes in Amsterdam

Op 29 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige man, die op 25 november 2024 in Amsterdam-Centrum een andere man met een mes in zijn wang en rug heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De zaak kwam ter terechtzitting op 15 oktober 2025, waar de officier van justitie, mr. B. van Duijn, de poging tot doodslag heeft betoogd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.K.B. Bijl, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen voorwaardelijk opzet was op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, gezien de verwondingen die de aangever had opgelopen en de omstandigheden van het incident. De rechtbank nam ook de psychische toestand van de verdachte in overweging, die leed aan een schizoaffectieve stoornis en onder invloed van drugs was tijdens het delict. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar was, wat leidde tot een lagere gevangenisstraf dan gebruikelijk voor een poging tot doodslag. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij van € 3.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/380104-24
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam Justitieel Complex] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B. van Duijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.K.B. Bijl, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat mr. S.C. van Bunnik namens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich op 25 november 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
primair: poging tot doodslag;
subsidiair: zware mishandeling;
meer subsidiair: poging tot zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Op basis van het dossier kan bewezen worden dat verdachte aangever met een mes in zijn wang en rug heeft gestoken. Gelet op de verklaringen die verdachte eerder heeft afgelegd en de plaatsen waar verdachte aangever heeft gestoken, heeft verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm vol opzet gehad op de dood van aangever.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit en - kortweg - het volgende naar voren gebracht. Verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad om aangever van het leven te beroven. Hij heeft aangever gestoken, maar uit het dossier volgt niet dat een acuut levensbedreigende situatie is ontstaan. Het is daarmee niet aannemelijk dat aangever bij niet tijdig medisch ingrijpen had kunnen overlijden. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van de poging tot doodslag.
Ook van de subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling en de poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel moet verdachte worden vrijgesproken, omdat het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbrak. Niet is vastgesteld dat er sprake is geweest van diepe steekwonden en ook zijn er geen vitale organen geraakt. Aangever heeft wel enig lichamelijk letsel opgelopen, maar dit letsel kan niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft aangever alleen met het mes in het gezicht proberen te krassen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen in
bijlage IIuit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangever heeft op 25 november 2025 in de Beursstraat in Amsterdam tijdens een schermutseling met verdachte een verwonding van vier centimeter aan zijn linkerwang en een wond van twee centimeter op zijn rug opgelopen. Verdachte heeft die verwondingen veroorzaakt met een mes door verdachte eerst in de wang en daarna in de rug te steken.
Bewijsoverwegingen
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het met een mes in het gezicht en de rug te steken van aangever een poging doodslag oplevert, zoals primair is tenlastegelegd.
Voor de beantwoording van die vraag dient te worden vastgesteld dat verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, had om aangever te doden. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangever. Het volgende is hiervoor redengevend.
Uit de verklaring van aangever blijkt dat verdachte op hem af kwam lopen waarna verdachte tegen hem begon te praten. Aangever zag dat verdachte iets in zijn rechterhand had, waarna verdachte direct begon met het maken van stekende bewegingen richting aangever. De eerste stekende beweging was in het gezicht van aangever en de tweede steekbeweging in de rug, waarna aangever meteen een scherpe pijn voelde. Verdachte probeerde daarna nog steekbewegingen te maken naar het been van verdachte, maar omdat aangever de armen van verdachte aan beide kanten had vastgepakt heeft verdachte hem niet meer geraakt.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door twee getuigen die beiden zagen dat twee mannen met elkaar ruzie maakten. De getuigen zagen dat de twee mannen elkaar vasthielden en dat een van de twee mannen een mes vasthield. Een van de getuigen schat in dat het mes tussen de 10 en 20 centimeter was. De verbalisanten ter plaatste zagen dat aangever een (bebloede) wond van 4 centimeter op zijn linkerwang en een (bebloede) wond van 2 centimeter op rug had. Ook spraken verbalisanten nog een getuige ter plaatse die verklaarde dat het mes dat een van de mannen had gebruikt tussen de 15 en 20 centimeter was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het gezicht van aangever met een mes heeft opengehaald en aangever heeft gestoken.
De vraag is vervolgens of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer. Hiervoor is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen de dood van het slachtoffer tot gevolg zou kunnen hebben.
Het is algemeen bekend dat snijwonden in de buurt van het hoofd en de rug al snel dodelijk kunnen zijn, gelet op de slagaderen die zich in de hals bevinden en de vitale organen die zich in de borst- en rugstreek bevinden. Bij het steken in de richting van het hoofd en de rug, bestaat dan ook een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer en verdachte moet zich dit ook hebben gerealiseerd. De rechtbank betrekt hierbij ook dat verdachte de steekverwondingen heeft toegebracht in een schermutseling met aangever, waardoor verdachte met het steken van aangever met het mes ook in plaats van bijvoorbeeld de wang de hals van het slachtoffer had kunnen raken. Bovendien heeft verdachte ook nog geprobeerd om aangever vaker te steken, maar dit is niet gelukt omdat aangever hem stevig bij zijn beide armen vastpakte. Dit alles wijst erop dat hij de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer levensgevaarlijk kon verwonden ook bewust heeft aanvaard. Verdachte had dan ook op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Conclusie
De ten laste gelegde poging tot doodslag wordt bewezen verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 25 november 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, [benadeelde partij] met een mes in het gezicht en in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1 (
Putatief) noodweer(exces)
Beroep op (putatief) noodweer(exces)
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) toekomt en dat dit dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Aangever heeft vanaf het begin verklaard dat hij zichzelf moest verdedigen tegen aangever omdat aangever met een fles in zijn hand op hem af kwam lopen waar een mogelijk zeer gevaarlijke vloeistof in zat. Eerder had aangever namelijk bedreigingen geuit over zuur over verdachte heen gooien.
Standpunt van het openbaar ministerie
Volgens de officier van justitie moet het verweer worden verworpen. Er is geen enkele objectieve steun voor het verhaal van verdachte dat hij werd aangevallen. De noodweersituatie is niet aannemelijk geworden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Bij het vaststellen van de feiten gaat de rechtbank uit van de inhoud van de bewijsmiddelen. Uit de verklaring van aangever volgt dat verdachte op hem af kwam lopen met een mes en dat verdachte hem vrijwel meteen begon te steken. Omdat aangever zijn armen met beide handen vasthield heeft het steken ‘slechts’ geleid tot twee verwondingen, namelijk in de linkerwang en de rug van aangever. De verklaring van verdachte dat aangever eerder gedreigd zou hebben dat hij zuur over hem heen zou gooien en dat aangever met een fles met mogelijk gevaarlijke inhoud op verdachte zou zijn afgelopen, wordt op geen enkele wijze ondersteund door het dossier. Het geschetste scenario van verdachte is dan ook niet aannemelijk geworden, waardoor er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een noodweersituatie.
Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie kan het beroep op (putatief) noodweer(exces) evenmin slagen. De rechtbank verwerpt daarom de verweren van de raadsvrouw.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Oplegging van de straf en maatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat aan verdachte naast een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest, een maatregel van
terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd. Het geadviseerde kader van de psychiater is praktisch onuitvoerbaar nu verdachte geen verblijfsrechtelijke titel heeft. TBS met dwangverpleging is dan ook de enige passende mogelijkheid om de maatschappij in voldoende mate te beschermen. Vanuit de TBS-kliniek kan enerzijds gewerkt worden aan behandeling van de stoornissen waar verdachte aan lijdt, teneinde het recidivegevaar terug te dringen. Anderzijds kan de repatriëring en overdracht van het strafvonnis en de tenuitvoerlegging daarvan aan het Verenigd Koninkrijk in gang worden gezet.
7.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een strafoplegging de straf gelijk te laten zijn aan de straf die hij tot nu toe al heeft uitgezeten. De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen TBS-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd. Dat het geadviseerde kader door de psychiater mogelijk niet praktisch uitvoerbaar is, mag geen reden zijn om dan maar een TBS-maatregel met dwangverpleging aan verdachte op te leggen. Daarnaast is er geen sprake van een dermate groot recidivegevaar dat dat moet leiden tot oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging. De bij een TBS-maatregel behorende resocialisatie van verdachte in Nederland is niet mogelijk vanwege zijn status als vreemdeling. Daarmee is de maatregel feitelijk onuitvoerbaar. Verdachte heeft daarnaast inmiddels meer inzicht in zijn ziektebeeld en zijn medicatie is nu goed ingesteld.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan en het opleggen van de maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het feit
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft aangever met een mes zowel in zijn wang als rug gestoken in het centrum van Amsterdam. Hoewel uit het dossier volgt dat verdachte en aangever elkaar kenden, wijst niets in het dossier op een aanleiding voor dit geweldsincident. Aangever heeft door de aanval een fors litteken op zijn wang en een litteken rug opgelopen die tot op de dag van vandaag nog altijd zichtbaar zijn. Verdachte mag van geluk spreken dat zijn handelen niet tot de dood van aangever heeft geleid aangezien verdachte zowel in het gezicht als de rug van aangever heeft gestoken, waar zich (in de buurt) kwetsbare organen en slagaders bevinden. Het had dus ook heel goed anders kunnen aflopen.
Door zo te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar
feit, waarmee hij grote inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Bovendien maakt een dergelijk strafbaar feit een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt zij gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving, vooral ook omdat het feit zich op straat in het centrum van Amsterdam heeft afgespeeld.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Nederlandse strafblad van verdachte van 21 januari 2025, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor wederspannigheid en vernieling. Ook blijkt uit het strafblad van het Verenigd Koninkrijk dat verdachte voor 2020 meerdere keren is veroordeeld. Zo heeft hij zich schuldig gemaakt aan onder andere verboden wapenbezit, bedreiging, meerdere diefstallen en inbraken. Ook is te zien dat verdachte hiervoor verschillende (lange) gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen. Daarnaast zijn aan hem behandelingen opgelegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van
23 april 2025 betreffende verdachte, opgemaakt door psychiater E.J. de Lange. In het rapport staat - onder meer - het volgende:
Betrokkene (hierna: verdachte) kampt met een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type. Hierbij kan hij zowel kampen met depressieve episoden en manische episoden, alsmede met psychotische symptomen. Daarnaast gebruikte hij op dagelijkse basis verschillende drugs, wat een chronisch terugkerend patroon is in zijn leven. Bij verdachte is sprake van een stoornis in het gebruik van cocaïne, cannabis, opioïden, benzodiazepines en tabak. Verdachte was tijdens het ten laste gelegde floride psychotisch vanuit zijn ontregelde schizoaffectieve stoornis met psychotische klachten en een ontregelde stemming. Deze stoornis was op dat moment onbehandeld. Daarnaast was verdachte tijdens het ten laste gelegde onder invloed van middelen. Gelet daarop was verdachte op dat moment niet in staat om het ongeoorloofde van zijn handelen in te zien en was dan ook vlak voor het ten laste gelegde niet in staat om zijn gedrag te voorkomen of bij te stellen. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht adviseert de psychiater dit verdachte in sterk verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt net als de officier van justitie en de verdediging de conclusies over van
de psychiater over de bij verdachte geconstateerde ziekte, stoornis en toerekenbaarheid en volgt het advies. De rechtbank zal daarom verdachte het bewezen verklaarde in sterk verminderde mate toerekenen.
Gevangenisstraf
De rechtbank overweegt dat een poging tot doodslag naar zijn aard een misdrijf is dat in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt. Omdat verdachte echter sterk verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, wat inhoudt dat verdachte minder dan de ‘normale’ medemens strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat hij heeft gedaan, komt de rechtbank tot het opleggen van een lagere gevangenisstraf.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de TBS-behandeling, die, zoals in het navolgende zal worden uiteengezet, dient te volgen na het uitzitten van deze gevangenisstraf, om te voorkomen dat verdachte onbehandeld in de samenleving terugkeert.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
TBS maatregel
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.
Uit voornoemd rapport van psychiater E.J. de Lange blijkt namelijk dat er een reëel risico is op recidive als de schizoaffectieve stoornis onvoldoende effectief behandeld wordt, en verdachte terugvalt in drugsgebruik en wederom dakloos raakt. Adequate antipsychotische medicatie is een belangrijke factor die dit risico kan verkleinen. Om het recidivegevaar te beperken wordt een behandeling binnen de forensische psychiatrie geadviseerd waar hij optimaal kan worden ingesteld op een antipsychoticum en ook grondige psycho-educatie en motiverende gespreksvoering krijgt voor wat betreft middelengebruik. Om het recidiverisico te verkleinen dient er ook aandacht besteed te worden aan een signalerings- en terugvalpreventieplan. Geadviseerd wordt om te starten met een klinische behandeling voor in ieder geval een half jaar met een gemiddeld beveiligingsniveau, in een kliniek met forensische expertise. De verwachting is dat verdachte langere tijd een behandeling nodig zal hebben. De duur van deze klinische fase hangt af van zijn inzet voor de behandeling en hoe snel resocialisatie (huisvesting, dagbesteding) gerealiseerd is. Om het recidiverisico te beperken wordt na klinisch ontslag geadviseerd een outreachende ambulante behandeling voor verdachte te starten (bij een forensisch FACT team), waarin hij naast voorlichting en behandeling ter preventie van terugval in middelengebruik, eveneens geholpen dient te worden bij zijn andere hulpvragen zoals woning, dagbesteding en/of werk. Een reclasseringscontact is hierbij van belang, om toezicht te houden op het naleven van deze bijzondere voorwaarden. De reclassering kan hem volgen in de loop der tijd en ook urinecontroles doen, om zodoende zicht te blijven houden op het voorkomen van recidive. Indien betrokkene in Nederland zou blijven, is hulp wenselijk om hem te helpen de weg te vinden bij de verschillende instanties. De reclassering kan hem naar deze hulp toe leiden in samenwerking met een ambulant behandelteam.
Uit het hiervoor besproken advies van de psychiater volgt dat er een reëel risico op recidive bestaat wanneer een adequate behandeling van de psychische problematiek en middelengebruik van verdachte uitblijft. De rechtbank is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld, omdat de rechtbank zonder behandeling de kans op recidive vanuit de ernstige stoornis van verdachte groot acht. Het is de vraag binnen welk kader dit moet plaatsvinden. Hoewel er in deze zaak geen reclasseringsrapport is opgemaakt, is het algemeen bekend dat een reclasseringstoezicht, gezien de verblijfsstatus van verdachte, niet mogelijk is. Het geadviseerde kader van de psychiater is dan ook niet uitvoerbaar.
De rechtbank overweegt dat voldaan wordt aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de terbeschikkingstelling. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van liet feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en op het gepleegde misdrijf, te weten poging tot doodslag, is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld. Ook de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist oplegging van deze maatregel vanwege een reëel gevaar op herhaling zoals hiervoor overwogen.
Naar het oordeel van de rechtbank resteert gelet op het hiervoor besproken advies en het ontbreken van enige andere optie slechts het opleggen van TBS-maatregel met dwangverpleging, naast de gevangenisstraf. De rechtbank realiseert zich dat oplegging van deze maatregel in theorie (in het geval de asielaanvraag van verdachte wordt afgewezen) op termijn tot een voor verdachte uitzichtloze situatie in een TBS-kliniek kan leiden. Daar staat tegenover de situatie dat verdachte, indien wordt afgezien van het opleggen van een TBS-maatregel, onbehandeld en zonder recht op enige behandeling op straat komt te staan. De rechtbank vindt de risico’s die dat met zich brengt voor de samenleving, mede gelet op het bewezenverklaarde feit, onaanvaardbaar. Voorts acht de rechtbank van belang dat de wet diverse mogelijkheden biedt om de TBS-behandeling niet langer dan noodzakelijk te laten voortduren. Het uitgangspunt bij de tenuitvoerlegging van TBS bij vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf is dat, waar mogelijk, wordt ingezet op een snelle en veilige repatriëring naar het land van herkomst.
De rechtbank overweegt dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd voor een
misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het
lichaam van personen. De TBS-maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e,
eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • PL1300-2024282456-6586280 (Omschrijving: jas);
  • PL1300-2024282456-6586281 (Omschrijving: pet);
  • PL1300-2024282456-6586282 (Omschrijving: handschoen);
  • PL1300-2024282456-6586283 (Omschrijving: kleding);
  • PL1300-2024282456-6586268 (Omschrijving: mes).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het mes verbeurd moet worden verklaard en dat de kleding teruggegeven kan worden aan verdachte.
Verbeurdverklaring mes
Het onder verdachte in beslag genomen mes wordt verbeurdverklaard, omdat met dit voorwerp het bewezen verklaarde feit is begaan.
Teruggave van de inbeslaggenomen kleding
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de onder verdachte inbeslaggenomen kleding aan verdachte als de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.

9.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 3.000,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat hij door de steekverwondingen zowel fysiek als psychisch letsel opgelopen.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie vordert het verzoek tot schadevergoeding geheel toe te wijzen en vordert tevens dat aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met het gevoerde vrijspraakverweer. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering die ziet op de immateriële schade wegens onvoldoende onderbouwing. Meer subsidiair dient de toe te wijzen schadevergoeding te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft als gevolg van het onder primair ten laste gelegde feit rechtstreeks immateriële schade geleden.
De benadeelde partij heeft door de door verdachte bij hem toegebrachte steekwonden in zijn wang en rug letsel opgelopen. De benadeelde partij is na het steekincident naar het ziekenhuis gegaan waar de wonden zijn gehecht.
Blijkens de onderbouwing van de vordering is het steekincident heel beangstigend voor het slachtoffer geweest en had hij kort na het incident last van paranoïde en achterdocht. Ook kreeg hij last van herbelevingen en slaapproblematiek. Daarnaast wordt hij elke dag aan de steekpartij herinnerd door het (ontsierende) litteken in zijn gezicht. De rechtbank is van oordeel dat het mede gestelde geestelijk letsel dat door het bewezenverklaarde is opgetreden valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Ook gelet op dat wat in andere, soortgelijke zaken wordt opgelegd, zal de rechtbank het gevorderde bedrag in zijn geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
25 november 2024, het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt dat er gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 15 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart verbeurd:
- PL1300-2024282456-6586268 (Omschrijving: mes).
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • PL1300-2024282456-6586280 (Omschrijving: jas);
  • PL1300-2024282456-6586281 (Omschrijving: pet);
  • PL1300-2024282456-6586282 (Omschrijving: handschoen);
  • PL1300-2024282456-6586283 (Omschrijving: kleding).
Vordering [benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toetot € 3.000,00 (zegge: drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 3.000,00 (zegge: drieduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2025.