ECLI:NL:RBAMS:2025:7952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
C/13/777201 KG ZA 25-846
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot medewerking aan aanhouding van arresten in kort geding

In een kort geding dat op 27 oktober 2025 werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de voorzieningenrechter de vordering van eiser afgewezen. Eiser had verzocht om gedaagde te gebieden mee te werken aan de aanhouding van arresten die op 28 oktober 2025 door het gerechtshof Amsterdam zouden worden gewezen. Eiser baseerde zijn vordering op een 'Overeenkomst op hoofdlijnen', maar gedaagde voerde terecht verweer aan dat zijn verplichtingen niet los kunnen worden gezien van die van eiser. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde niet verplicht kon worden om zijn medewerking te verlenen aan de aanhouding en schorsing van procedures, omdat er onvoldoende zekerheid was dat eiser zijn verplichtingen uit de overeenkomst nakwam. De lange geschiedenis van het geschil tussen partijen, waarbij gedaagde in totaal € 75,35 miljoen aan eiser had uitgeleend voor de aankoop en exploitatie van steengroeven in Iran, speelde een belangrijke rol in de beoordeling. De voorzieningenrechter concludeerde dat gedaagde eerst zekerheid moest hebben over de nakoming van de verplichtingen door eiser voordat hij gedwongen kon worden om mee te werken aan de gevraagde voorzieningen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.616,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam
Civiel recht, voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/13/777201 / KG ZA 25-846 EAM/MV

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 27 oktober 2025

in de zaak van

[eiser] ,

te [plaats] ,
eisende partij bij dagvaarding van 20 oktober 2025,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.W.M.K. Meijer,
tegen

[gedaagde] ,

te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. E.E.U. Vroom.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Amsterdam.
De zaak wordt behandeld door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart als griffier.
Aanwezig zijn:
- [eiser] met mr. Meijer, mr. F.J.L. Kaptein, mr. M. Gerrits, mr. D. Ricciuto en mr. J.D. Moolhuizen;
- aan de kant van [gedaagde] : mr. Vroom en mr. I. Koudstaal.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de voorzieningenrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling vonnis gewezen. Daarvan is ingevolge artikel 29a lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit proces-verbaal opgemaakt, dat op 28 oktober 2025 aan partijen is afgegeven.

De zaak in het kort

In de periode van 2015-2017 heeft [gedaagde] (en zijn vennootschap Sarabel B.V.) in totaal
€ 75,35 miljoen aan [eiser] uitgeleend. Dit bedrag was bedoeld voor de aankoop en exploitatie van steengroeven in Iran. De leningen zouden worden terugbetaald uit de inkomsten van de steengroeven. In 2017 is de samenwerking tussen [eiser] en [gedaagde] stukgelopen. Sindsdien zijn tussen partijen tal van civiele procedures gevoerd, met als voornaamste inzet terugbetaling van de leningen. Ook is een strafzaak aanhangig gemaakt tegen [eiser] waarin hij wordt beschuldigd van oplichting. De civiele procedures lopen thans bij het gerechtshof Amsterdam en staan voor arrest op 28 oktober 2025.
Op 14 september 2025 hebben partijen een ‘Overeenkomst op hoofdlijnen’ ondertekend. Hierin staat onder meer dat [gedaagde] de beschikking zou krijgen over (de opbrengst van) 700.000 m2 natuursteen dat eigendom is van (een vennootschap van) [eiser] . Artikel 7 van de ‘Overeenkomst op hoofdlijnen’ luidt als volgt:
en [gedaagde] zullen in gezamenlijk overleg ervoor zorgen dat:
a. alle lopende procedures die verbandhouden met hun geschil over de

verstrekte leningen tot onbepaalde tijd zullen worden aangehouden

b. de executie van uitspraken die verbandhouden met hun geschil over de
verstrekte leningen voor onbepaalde tijd zal worden geschorst.In dit kort geding vordert [eiser] kort gezegd nakoming van artikel 7.

De beoordeling

[gedaagde] wenst dat zekerheid wordt gesteld voor de proceskosten. Door mr. Meijer is uitgelegd dat die zekerheid is gegeven, net als de vorige keer. Daarmee is dit incident afgehandeld.
Op grond van hetgeen hierover in de dagvaarding is opgenomen gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat Nederlands recht van toepassing is en dat hij de bevoegde rechter is. Daarnaast is de vordering spoedeisend en is de zaak niet zodanig complex dat die zich niet leent voor behandeling in kort geding.
[eiser] baseert zijn vorderingen op de zogenoemde ‘Overeenkomst op hoofdlijnen’ die partijen hebben ondertekend op 14 september 2025.
Volgens [eiser] volgt uit artikel 7 van die overeenkomst dat [gedaagde] zijn medewerking moet verlenen aan het aanhouden voor onbepaalde tijd van diverse lopende procedures bij het gerechtshof Amsterdam. Ook zou volgens [eiser] uit artikel 7 van deze overeenkomst volgen dat de executie van eerder tussen partijen gewezen uitspraken voor onbepaalde tijd moet worden geschorst.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Dit verweer komt er in de kern op neer dat hij niet gehouden kan worden zijn medewerking te verlenen aan aanhouding en schorsing voor onbepaald tijd, omdat de overeenkomst op diverse punten nader moet worden uitgewerkt en artikel 7 niet geïsoleerd kan worden van de overige verplichtingen uit de overeenkomst. Ook houdt volgens [gedaagde] een redelijke uitleg van de overeenkomst in dat [gedaagde] eerst moet kunnen vaststellen dat [eiser] de artikelen 1 tot en met 5 van de overeenkomst nakomt en dat dan pas sprake kan zijn van het in gezamenlijk overleg aanhouden van de procedures en schorsen van de executie. Kort nadat de overeenkomst is gesloten heeft [eiser] een overdrachtsdocument aan [gedaagde] toegestuurd. Uit dit document volgt dat het natuursteen in China blijft, terwijl [gedaagde] wel meteen kwijting zou moeten verlenen. Partijen hadden daarvoor juist afgesproken dat de gehele voorraad natuursteen naar Dubai zou worden getransporteerd. [gedaagde] heeft betoogd dat hij hierdoor wederom om de tuin is geleid en dat er geen enkele aanwijzing is dat hij het natuursteen in eigendom zal verkrijgen dan wel iets van zijn geld terug zal zien.
De voorzieningenrechter volgt het verweer van [gedaagde] . Op basis van de lange geschiedenis die partijen met elkaar hebben en met name op basis van het feit dat [gedaagde] meer dan tien jaar geleden een bedrag van ruim 75 miljoen euro heeft uitgeleend aan [eiser] waarvan tot op heden niets is terugbetaald, moet de overeenkomst van 14 september 2025 in redelijkheid zo worden uitgelegd dat [gedaagde] op zijn minst genomen enige zekerheid moet hebben dat [eiser] zijn deel van de verplichtingen nakomt alvorens [gedaagde] gedwongen kan worden de procedures aan te houden dan wel de executie te schorsen. Voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] die zekerheid nog steeds niet heeft. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord en ter zitting terecht de nodige vraagtekens geplaatst bij de vraag of de partij natuursteen überhaupt bestaat, wat de waarde daarvan is, of er daadwerkelijk kopers voor zijn en of [eiser] bevoegd is die partij aan [gedaagde] over te dragen. De rapporten die [eiser] hierover in het geding heeft gebracht, heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist. De authenticiteit van die rapporten kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Partijen staan hierover lijnrecht tegenover elkaar.
Dit alles leidt tot een weigering van de gevraagde voorzieningen. [eiser] zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden als volgt begroot:
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.616,00

De beslissing:

1. weigert de gevraagde voorzieningen,
2. veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.616,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet aan deze veroordeling voldoet en dit proces-verbaal daarna wordt betekend,
3. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.
Coll: BB