ECLI:NL:RBAMS:2025:7988

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
13/219890-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en veroordeling voor medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 juli 2025 te Amsterdam betrokken was bij een geweldsincident. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag en het discriminatoire oogmerk, maar werd wel veroordeeld voor medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om de dood van het slachtoffer te veroorzaken, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht, ambulante behandeling en een alcoholverbod. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 3.302,47 toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/219890-25
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam Justitieel Complex] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J. Smilde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.J.T. van Opstal en mw. [naam] namens de benadeelde partij [benadeelde partij] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat hij zich op 27 juli 2025 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
feit 1
primairmedeplegen van een poging tot doodslag van [benadeelde partij] door hem tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en slaan; terwijl dit strafbare feit werd begaan met een discriminatoir oogmerk;
subsidiairmedeplegen van een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] door hem tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en slaan; terwijl dit strafbare feit werd begaan met een discriminatoir oogmerk;
meer subsidiairmedeplegen van mishandeling van [benadeelde partij] door hem tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en slaan; terwijl dit strafbare feit werd begaan met een discriminatoir oogmerk;
feit 2openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, gelet op de omstandigheden van het geval en de ontstane gevolgen, dient te worden vrijgesproken voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte dient eveneens te worden vrijgesproken van het discriminatoire oogmerk in beide feiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen dient te worden verklaard. Met deze gedraging heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde openlijk in vereniging geweldpleging.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en het discriminatoire oogmerk als ten laste gelegd in beide feiten. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde feiten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Uit het strafdossier en het verhandelde op de zitting is komen vast te staan dat verdachte op straat samen met een vriend aangever gedurende drie minuten meermalen tegen hoofd en lichaam heeft geschopt en geslagen. Aangever werd hierbij ook meermalen op de grond vastgehouden door de vriend van verdachte, waarna verdachte [benadeelde partij] tegen het hoofd, al dan niet beschermd door zijn armen, en lichaam heeft geschopt en geslagen. [benadeelde partij] heeft als gevolg hiervan letsel aan zijn gezicht en hoofd en op zijn lichaam opgelopen. Verdachte droeg gympen.
3.3.2
Vrijspraak poging tot doodslag
Op grond van de inhoud van het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte geen vol opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ).
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelingen voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde partij] heeft gehad. De rechtbank stelt bij beantwoording van deze vraag voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg door zijn handelen zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Hoewel de beelden van het incident in het dossier waarbij verdachte en zijn mededader aangever slaan en verdachte aangever schopt indringend overkomen, zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er met deze handelingen een aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde partij] bestond. [benadeelde partij] is weliswaar in zijn gezicht geraakt en heeft een gezwollen oogkas en neus aan de mishandeling overgehouden, maar de rechtbank kan niet vaststellen door welke precieze handeling(en) dit letsel is veroorzaakt. De rechtbank heeft op de beelden waargenomen dat verdachte in ieder geval in de richting van het hoofd van [benadeelde partij] schopt, maar kan niet vaststellen of, hoe vaak en/of met welke kracht verdachte [benadeelde partij] hierbij zou hebben geraakt. [benadeelde partij] beschermde zijn hoofd bovendien met zijn armen. Verder is van belang dat verdachte met gympen en dus niet met hard schoeisel heeft geschopt. Op basis van het letsel dat [benadeelde partij] heeft opgelopen door de geweldshandelingen kan de rechtbank ook niet vaststellen met hoeveel kracht er is geslagen en geschopt tegen het hoofd en lijf van [benadeelde partij] . Hoewel het hoofd een vitaal onderdeel van het lichaam is, kan gelet op het voorgaande niet worden bewezen dat de handelingen van verdachte zodanig waren dat daardoor een aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde partij] daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte daarom van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijspreken.
3.3.2.
Poging tot zware mishandeling
Op grond van de inhoud van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij] . De rechtbank vervolgvraag die moet worden beantwoord is of verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij] . De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Het volgende is hiervoor van belang.
Als gesteld is het hoofd een vitaal onderdeel van het lichaam. Wanneer hier herhaaldelijk tegenaan wordt geslagen en geschopt, zoals is te zien op de beelden en valt op te maken uit de aangifte en de getuigenverklaring van Vieira Carneiro, bestaat de aanmerkelijke kans dat hier zwaar lichamelijk letsel uit voortkomt. Hierbij valt te denken aan ernstige breuken in het gezicht of hersenletsel. Verdachte heeft daarnaast tegen het lichaam van [benadeelde partij] geschopt en geslagen.
Voor de vraag of sprake is van de bewuste aanvaarding van zo'n kans geldt dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Over het ten laste gelegde medeplegen oordeelt de rechtbank op grond van het voorgaande dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het medeplegen bewezen.
De rechtbank oordeelt dat op basis van het dossier niet is komen vast te staan dat verdachte het feit met een discriminatoir oogmerk heeft gepleegd. Verdachte zal voor dat onderdeel worden vrijgesproken. Het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3.
Openlijke geweldpleging
De rechtbank volstaat voor het onder feit 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1 subsidiair
op 27 juli 2025 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten
[benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermaals tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt en meermaals heeft geslagen, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag en/of werd vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 27 juli 2025 te Amsterdam op de Marnixkade, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , welk in vereniging gepleegde geweld bestond uit meermaals tegen het hoofd en lichaam schoppen en meermaals slaan, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag en/of werd vastgehouden, terwijl het door verdachte gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd met een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd die de reclassering heeft geadviseerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten en omstandigheden
Verdachte heeft zich in de nachtelijke uren vlakbij de woning van het slachtoffer samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer en aan openlijke geweldpleging tegen dit slachtoffer. Het geweld was volledig willekeurig en het slachtoffer vreesde voor zijn leven. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een gezwollen neus en oog en kleine verwondingen aan zijn lichaam opgelopen. Hij mag van geluk spreken dat een oplettende buurman de politie heeft gebeld en dat de politie snel ter plaatse kwam, waardoor het geweld stopte en het slachtoffer niet meer letsel heeft opgelopen.
Omdat dit geweld heeft plaatsgevonden op de openbare weg tast dit het maatschappelijke gevoel van veiligheid aan. Dit geweld heeft ook een groot effect gehad op de getuige, die daarvan opnames heeft gemaakt. Dit blijkt ook uit de hevig emotionele reactie van deze getuige.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar meermalen is veroordeeld voor zowel geweldsdelicten als openlijke geweldpleging.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 24 september 2025. Daarin wordt beschreven dat verdachte in periodes dat hij slecht in zijn vel zit een kwade dronk kan krijgen en agressief kan worden. Tevens kan verdachte onder invloed van alcohol impulsief handelen en beïnvloedbaar zijn. Dit heeft meermalen geresulteerd in delictgedrag. De reclassering adviseert dan ook om onder meer een behandeling aan verdachte op te leggen waarbij mogelijk kan achterhaald wat onderliggend is aan zijn agressieve gedrag.
Straf
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering is geadviseerd.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- shirt wit, goednummer: PL1300-2025186889-6688800;
- jas Georgio Armani, goednummer: PL1300-2025186889-6688801;
- schoenen Adidas, goednummer: PL1300-2025186889-6688799;
- broek grijs, goednummer: PL1300-2025186889-6688808.
De rechtbank bepaalt dat, voor zover hier nog strafvorderlijk beslag op rust, deze goederen dienen te worden teruggegeven aan verdachte.

9.De vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 1.602,47 aan vergoeding van materiële schade en € 1.700,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente
.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (27 juli 2025).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een totaalbedrag van € 3.302,47 (drieduizend driehonderdtwee euro en zevenenveertig cent).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 2
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Zijlweg 148C te Haarlem. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Fivoor Ambulant Centrum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Alcoholverbod
Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Het verbod geldt zolang de reclassering dit nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van de volgende onder hem in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen:
- Shirt wit, goednummer: PL1300-2025186889-6688800;
- Jas Georgio Armani, goednummer: PL1300-2025186889-6688801;
- Schoenen Adidas, goednummer: PL1300-2025186889-6688799;
- Broek grijs, goednummer: PL1300-2025186889-6688808.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot € 1.602,47 aan vergoeding van materiële schade en € 1.700,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade
(27 juli 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] , aan de Staat € 3.302,47 (drieduizend driehonderdtwee euro en zevenenveertig cent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juli 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 43 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.T. Lo Dico, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2025.