ECLI:NL:RBAMS:2025:8044

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
13/109260-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld op treinstation in Amsterdam

Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige man, die werd beschuldigd van diefstal met geweld. De verdachte heeft op 8 april 2025 op een treinstation in Amsterdam een vrouw bestolen. Tijdens de diefstal heeft hij de vrouw geduwd, geslagen en geschopt, ook terwijl zij op de grond lag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden. De rechtbank oordeelde dat het bewijs, waaronder getuigenverklaringen en foto's van het letsel, voldoende was om de schuld van de verdachte vast te stellen. De verdediging stelde dat de verdachte geen opzet had om de telefoon van de vrouw wederrechtelijk toe te eigenen, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank vond dat de verdachte met zijn woorden en daden duidelijk het oogmerk had om de telefoon te stelen. Daarnaast werd er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/109260-25
Datum uitspraak: 9 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 9 oktober 2025. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.S. Bond, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Peters, advocaat in Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van wat mr. C.J. Tiemessen, advocaat in Amsterdam, namens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren heeft gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich op 8 april 2025 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. De drie getuigenverklaringen ondersteunen de aangifte van [benadeelde partij] . Ook de foto van het letsel, meegestuurd bij de vordering van de benadeelde partij, ondersteunt dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [benadeelde partij] .
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Verdachte wilde op de telefoon van [benadeelde partij] zien hoe laat het was en heeft daarna wel de telefoon op de grond gegooid, maar heeft zich hiermee niet heer en meester van de telefoon gemaakt. Verdachte heeft dus geen oogmerk gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld. De getuigenverklaring van [getuige] , die het gehele voorval heeft gezien, ondersteunt de verklaring van aangeefster. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte tegen aangeefster riep
“give me your phone”, dat hij de telefoon uit haar handen heeft getrokken en haar vervolgens heeft geduwd, geslagen en geschopt, ook terwijl zij op de grond lag. De verklaring die verdachte op de zitting heeft gegeven, dat hij alleen de tijd wilde weten en dat aangeefster ineens ging schreeuwen, uitgleed en van de trap viel, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Blijkens de woorden die verdachte riep stelt de rechtbank vast dat verdachte het oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening had. De wegnemings-handeling was daarnaast voltooid op het moment dat verdachte de telefoon uit de handen van aangeefster rukte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 8 april 2025 te Amsterdam een telefoon die aan [benadeelde partij] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- die [benadeelde partij] te duwen,
- die [benadeelde partij] te slaan en
- die [benadeelde partij] te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken, geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Verdachte heeft in de nachtelijke uren op een treinstation in Amsterdam een vrouw die daar alleen liep bestolen en haar daarbij geduwd, geslagen en geschopt, ook terwijl zij op de grond lag. Dit moet voor het slachtoffer een enorm angstige ervaring zijn geweest. Verdachte heeft niet alleen het slachtoffer, maar ook de getuigen onverhoeds geconfronteerd met zijn geweld. Dit gedrag draagt bij aan een gevoel van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat iedereen die ’s nachts het openbaar vervoer gebruikt ook daadwerkelijk veilig thuis komt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft in het strafblad van verdachte van 5 september 2025 gezien dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Uit het reclasseringsadvies van 14 juli 2025 blijkt dat verdachte sinds januari 2025 in Nederland verblijft en sindsdien vier keer in contact is gekomen met justitie. De reclassering noemt zorgelijke risicofactoren voor recidive, waaronder het niet beschikken over financiële middelen of een verblijfplaats, overmatig alcoholgebruik en mogelijke psychosociale problemen. De reclassering adviseert ondanks dat een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat sprake is van een Dublinclaim en de kans groot is dat verdachte terug moet naar Frankrijk.
De ernst van het door verdachte gepleegde feit rechtvaardigt een forse gevangenisstraf. De rechtbank acht de strafeis van de officier van justitie passend en geboden en zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van zeven maanden.

8.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 1.200,- aan vergoeding van materiële schade en
€ 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Materiële schade
Vast staat dat verdachte de telefoon van de benadeelde partij op de grond heeft gegooid en dat hiermee schade aan het telefoonscherm is toegebracht. De rechtbank kan echter niet vaststellen of de telefoon in zijn geheel moest worden vervangen of dat de schade kon worden hersteld met een nieuw telefoonscherm. De vordering bevat op dat punt geen onderbouwing. De rechtbank is van oordeel dat de schade in elk geval bestaat uit het gebarsten telefoonscherm. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid zal de rechtbank een bedrag van € 100,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (8 april 2025). De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht wegens aantasting in de persoon. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, zijn in dit geval zo voor de hand liggend dat een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, kan worden aangenomen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (8 april 2025). De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel op.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 7 (zeven) maandenen beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2.600,- (tweeduizend zeshonderd euro), bestaande uit € 100,- (honderd euro) aan materiële schade en € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat te betalen € 2.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 36 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2025.
[---]

[---]

[---]

.