ECLI:NL:RBAMS:2025:8109

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
13/134448-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld in Amsterdam

Op 30 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen op 6 december 2024 in Amsterdam een vrouw ongeveer zeven uur lang van haar vrijheid heeft beroofd met als doel geld en juwelen te stelen. De verdachte en zijn mededader hebben de vrouw in haar eigen woning overvallen, waarbij zij geweld hebben gebruikt en gedreigd met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden betrouwbaar was, wat heeft geleid tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen omdat de schade al was gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/134448-25
Datum uitspraak: 30 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 6 december 2024 in Amsterdam samen met anderen, althans alleen, schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:
wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] ;
Feit 2:
primair
diefstal met geweld;
subsidiair
afpersing van [slachtoffer] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd om de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving en de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal met geweld bewezen te verklaren. Verdachte is te zien op camerabeelden bij het portiek van de woning van [slachtoffer] (hierna: aangeefster) en op camerabeelden in de directe omgeving. De verklaring van aangeefster wordt door meerdere bewijsmiddelen ondersteund, waardoor er voldoende bewijs is dat zij daadwerkelijk van haar vrijheid is beroofd en dat goederen van haar zijn gestolen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, vanwege een gebrek aan overtuigend bewijs. Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de feiten. Twee verbalisanten hebben verdachte herkend op de beelden bij de deur van aangeefster, maar dit zijn gestuurde herkenningen en dus onbetrouwbaar. Verder is onduidelijk wat er zich precies in de woning heeft afgespeeld en of de ten laste gelegde gedragingen zich wel hebben voorgedaan, nu de verklaring van aangeefster onvoldoende is om dit te kunnen vaststellen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangeefster en het plegen van diefstal met geweld op 6 december 2024 en overweegt hiertoe als volgt.
De aangifte
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster over de vrijheidsberoving en diefstal betrouwbaar zijn, omdat deze op belangrijke punten consistent zijn en door meerdere bewijsmiddelen worden ondersteund. Zo is op de beelden te zien dat er midden in de nacht twee mannen de (beneden voordeur van de) woning van aangeefster binnenkomen. Verder ondersteunt het forensisch onderzoek in haar woning de verklaring: de woning bleek overhoop te zijn gehaald, er was terpentine over de woning verspreid en er zijn elektriciteitskabels en geknoopte kledingstukken in de badkamer aangetroffen, deels vastgeknoopt aan de radiator. Verder laten de bankafschriften van aangeefster zien dat er op 6 december 2024 om 07:20 uur € 24.000,- en om 08:48 uur € 26.000,- is overgeboekt naar buitenlandse (crypto)rekeningen. Tot slot is er op de Overtoom een ABN-AMRO bankpas van aangeefster gevonden en is op de beelden te zien dat mannen meerdere malen in en uit haar woning lopen, hetgeen opnieuw overeenkomt met haar verklaring. Er is derhalve voldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te stellen dat aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid is beroofd en is bestolen.
De herkenningen van verdachte op de beelden
De herkenning van een verdachte aan de hand van camerabeelden kan als bewijsmiddel worden gebruikt, indien de herkenning betrouwbaar wordt geacht. In de onderhavige zaak hebben twee verbalisanten verdachte herkend als NN1, na foto’s en bewegende beelden van verdachte te hebben vergeleken met de bewegende beelden van de ringdeurbel van aangeefster. De verbalisanten hebben uitgebreid en gedetailleerd beschreven waaraan zij verdachte herkennen, waarbij zij niet alleen de uiterlijke gezichtskenmerken noemen waaraan zij verdachte herkennen, maar ook de gelijkenissen van de jas van verdachte en die van NN1, de gelijkenissen tussen de opvallende wit met blauwe schoenen van verdachte en NN1 en het loopje van verdachte en NN1.
Gelet op de
stillsvan de beelden, is de rechtbank van oordeel dat de beelden waarop verdachte is herkend van voldoende kwaliteit zijn en ook voldoende duidelijk zijn om tot een betrouwbare herkenning te kunnen komen. Kijkend naar de kwaliteit van de beelden en de door de verbalisanten specifiek omschreven persoonskenmerken op basis waarvan zij verdachte herkennen, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de (betrouwbaarheid van de) herkenningen door de verbalisanten. Ook op basis van wat zij zelf op zitting heeft waargenomen, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de herkenningen.
De rechtbank acht de herkenningen daarom voldoende betrouwbaar, waardoor zij kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Dat verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten, acht de rechtbank op basis van deze herkenningen bewezen.
Medeplegen
Uit de verklaringen van aangeefster en de camerabeelden blijkt dat verdachte niet alleen handelde. Uit de verhandelingen tussen hem en tenminste één ander blijkt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd met tenminste één ander.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. op 6 december 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door de woning van die [slachtoffer] aan [adres] te betreden en die [slachtoffer]
- in de hoek te duwen met een hand op haar mond en
- vast te houden in de slaapkamer van haar woning en
- dreigend een vuurwapen, of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en
- in het gezicht te slaan en
- bij de enkels vast te binden met een spijkerbroek en
- met kabels vast te vinden aan een radiator;
2. hij op 6 december 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- een geldbedrag van 24.000 euro en
- een geldbedrag van 26.000 euro en
- een Rolex en
- een ipad en
- een iphone en
- sieraden
die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door: de woning van die [slachtoffer] aan de [adres] te betreden en die [slachtoffer]
- in de hoek te duwen met een hand op haar mond en
- vast te houden in de slaapkamer van haar woning en
- dreigend een vuurwapen, of op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en
- haar telefoon voor haar gezicht te houden om deze telefoon te ontgrendelen en
- haar de woorden toe te voegen: het kan maar beter de juiste code zijn anders sla ik je in elkaar en
- meermaals haar pincode te laten zeggen en
- te laten inloggen via internetbankieren en
- in het gezicht te slaan en
- bij de enkels vast te binden met een spijkerbroek en
- met kabels vast te vinden aan een radiator.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier en een half jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten komt, heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte. Verder heeft de raadsman gevraagd om in de strafmaat rekening te houden met het gegeven dat bij een woninginbraak bijna altijd tegelijk sprake zal zijn van een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met tenminste één andere persoon aangeefster ongeveer zeven uur lang van haar vrijheid beroofd met als doel het stelen van geld en juwelen. Daarbij hebben verdachte en zijn mededader aangeefster een klap toebedeeld en gedreigd met het toepassen van meer geweld, waarbij zij aangeefster een vuurwapen (of een soortgelijk voorwerp) toonden. Dit alles gebeurde in de eigen woning van aangeefster, midden in de nacht. Een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Zo was dit niet die nacht voor aangeefster: zij werd in haar slaap door verdachten overvallen. Verdachte en zijn mededader zijn met een grote buit vertrokken en hebben aangeefster in haar badkamer achtergelaten, vastgebonden aan een radiator. Aangeefster was doodsbang. De rechtbank acht deze feiten zeer ernstig en ziet geen andere straf passend dan een langdurige gevangenisstraf. De lange duur van de vrijheidsberoving weegt zij strafverzwarend mee.
Meerdaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld sprake is van meerdaadse samenloop, zoals bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, omdat de wetsartikelen van deze strafbare feiten een verschillende strekking hebben en in de aard geheel verschillende misdrijven betreffen. Daarbij merkt de rechtbank op dat een wederrechtelijke vrijheidsberoving voor de duur van zeven uur zeker geen onvermijdelijke bijkomstigheid is bij een woninginbraak, zoals de raadsman heeft betoogd. De rechtbank ziet daarin dus geen reden voor strafmatiging.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 september 2025. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een patroon betreffende geweldsdelicten en diefstal. Bovendien heeft verdachte de bewezen geachte feiten gepleegd terwijl hij nog in de proeftijd liep van een eerdere onherroepelijke veroordeling voor een mishandeling. De rechtbank weegt al deze omstandigheden stafverzwarend mee.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 17 juli 2025, opgemaakt door M. van Schie, reclasseringswerker, opgesteld voor de raadkamerzitting van 21 juli 2025. Hierin schrijft de reclassering dat verdachte sinds 2025 een opwaartse ontwikkeling laat zien, waarbij hij gerichte stappen onderneemt om zijn levenssituatie op een sociaal aanvaardbare constructieve manier te verbeteren. Verdachte maakt reeds gebruik van hulpverlening, in de vorm van behandeling bij De Waag, hulpverlening vanuit de gemeente, de reclassering en de instelling voor begeleid wonen. Het algemene beeld is dat verdachte zich ontvankelijk laat zien voor begeleiding in combinatie met veranderingsbereidheid. De reclassering adviseert om als voorwaarden bij een eventuele schorsing van de voorlopige hechtenis op te leggen: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod (met medeverdachten), locatiegebod (met elektronische monitoring), dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Voor de zitting van 16 oktober 2025 is er geen reclasseringsrapport opgesteld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een bericht van de reclasseringsbegeleider van verdachte, door de rechtbank ontvangen op 13 oktober 2025. Hierin schrijft de begeleider dat zowel de behandelaar van De Waag als de reclasseringsbegeleider verdachte hebben bezocht in detentie. Beiden hadden de indruk dat verdachte daadwerkelijk positieve stappen aan het zetten was met betrekking tot werk, huisvesting en verandering van mind-set. De reclasseringsbegeleider adviseert dat de voorwaarden uit het reclasseringsrapport van 17 juli 2025 als bijzondere voorwaarden kunnen worden overgenomen bij een voorwaardelijke veroordeling.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan alle genoemde voorwaarden. De rechtbank zal ten positieve meewegen dat verdachte na het plegen van dit feit, een positieve lijn had ingezet en de rechtbank slaat ook acht op de jonge leeftijd van verdachte.
Oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank verder rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Strafoplegging
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Daarbij legt de rechtbank de bijzondere voorwaarden op zoals door de reclassering is geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod en locatiegebod. De voorwaardelijke straf dient als herinnering aan verdachte om geen strafbare feiten meer te plegen. Ook hoopt de rechtbank dat verdachte met hulp van de reclassering, na het uitzitten van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de positieve lijn die verdachte had voordat hij werd aangehouden, weer op gaat pakken.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] , ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 0,- aan materiële schade en een vergoeding van € 0,- aan immateriële schade. De benadeelde partij geeft aan reeds in haar materiële schade te zijn gecompenseerd.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft verzocht om de vordering af te wijzen.
De rechtbank wijst de vordering af, nu de door de benadeelde partij gevorderde schade is gecompenseerd door de verzekeraar en er daardoor geen vordering (meer) is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
Ten aanzien van feit 2 primair:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
- Veroordeelde meldt zich de werkdag volgend op zijn vrijlating tussen 9:00 en 16:00 uur bij de bureaudienst van Reclassering Nederland te Haarlem. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
- Veroordeelde laat zich behandelen bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- Veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Dagbesteding
- Veroordeelde spant zich in voor het behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Meewerken aan schuldhulpverlening
- Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. M. Nieuwenhuijs en M. Smayel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2025.