ECLI:NL:RBAMS:2025:8150

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
13-997088-19 (A), 13-997001-22 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake cocaïne-invoer en witwassen

Op 17 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van grote partijen cocaïne en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor de invoer van 632,74 kg cocaïne op 7 november 2019 en 1217 kg cocaïne op 14 november 2019. De verdachte had de containers geadresseerd aan zijn bedrijven en onderhield contact met de chauffeurs van de betrokken partijen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat hij wetenschap had van de criminele herkomst van de goederen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan gewoontewitwassen, waarbij hij grote contante bedragen op bankrekeningen van zijn bedrijven had gestort, waarvan de herkomst niet kon worden vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 5 jaren op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte geen blijk gaf van inzicht in de ernst van zijn daden. De rechtbank nam ook de gezondheidsproblemen van de verdachte in overweging, maar vond deze niet voldoende om de straf te matigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-997088-19 (zaak A) en 13-997001-22 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 17 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 september 2025 (inhoudelijke behandeling) en 17 oktober 2025 (sluiting).
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Plooij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.A.J. Verploegh, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte zijn – na wijziging op de zitting – kort gezegd de volgende strafbare feiten ten laste gelegd:
Zaak A
medeplegen van het in de periode van 1 november 2019 tot en met 11 februari 2020 binnen het grondgebied van Nederland brengen van 632,74 kg cocaïne omstreeks 7 november 2019 en 1217 kg cocaïne omstreeks 14 november 2019, subsidiair het in dezelfde periode medeplegen van voorbereidingshandelingen voor die invoer;
Zaak B, feit 1
medeplegen van gewoontewitwassen, althans witwassen, althans schuldwitwassen van geldbedragen van in totaal € 1.315.600,26 in de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 februari 2020;
Zaak B, feit 2
in de periode van 1 maart 2019 tot en met 10 april 2020 medeplegen van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van een vals/vervalst geschrift.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, aan de hand van zijn op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat zaak A primair en zaak B feiten 1 en 2 kunnen worden bewezen. Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
4.1.1.
Ten aanzien van zaak A, primair – cocaïne-invoer
Vast staat dat verdachte verantwoordelijk is voor de invoer van twee grote partijen cocaïne van 632 kilo en 1217 kilo in november 2019. Verdachte was de geadresseerde van de containers en onderhield rechtstreeks contact met de chauffeur van de tweede partij cocaïne. Zijn wisselende en tegenstrijdige verklaringen die erop neerkomen dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne zijn ongeloofwaardig. Het kan niet anders dan dat verdachte bewust, samen met anderen, de cocaïne heeft ingevoerd.
4.1.2.
Ten aanzien van zaak B, feit 1 – witwassen
Verdachte heeft gedurende langere tijd grote contante bedragen gestort en overboekingen verricht die niet uit zijn legale handel in fruit verklaard kunnen worden. De verklaringen van verdachte over parallelhandel en incasso’s bij debiteuren zijn niet geloofwaardig en ook niet verifieerbaar. De stortingen en betalingen vertonen de kenmerken van witwassen, waarmee het vermoeden van witwassen een gegeven is. Het kan niet anders dan dat de tenlastegelegde geldbedragen, met uitzondering van € 5.210,-, van enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft die geldbedragen voorhanden gehad, terwijl niet vastgesteld kan worden dat deze afkomstig zijn van een door hem zelf begaan misdrijf, en hij heeft de werkelijke, criminele, aard en herkomst van het geld verborgen en verhuld.
4.1.3.
Ten aanzien van zaak B, feit 2 – valsheid in geschrift
Verdachte heeft (registraties van) facturen uit zijn digitale administratie verwijderd en gewijzigd en vervolgens deze vervalste administratie gebruikt tegenover zijn boekhouder en de bank om kredieten te verkrijgen. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en het gebruik daarvan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitaantekeningen vrijspraak bepleit van de aan verdachte in zaak A onder primair en subsidiair en zaak B onder 1 tenlastegelegde feiten en heeft, kort samengevat en voor zover relevant, het volgende aangevoerd.
4.2.1.
Ten aanzien van zaak A, primair – cocaïne-invoer
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in november 2019 aangetroffen partijen cocaïne in containers met bananen en limoenen. Bij de bananencontainer, waarin op 7 november 2019 cocaïne is gevonden, is verdachte op geen enkel moment aanwezig geweest bij het transport of de overlading. Voor zover de opgenomen gesprekken gaan over deze container, blijkt daaruit enkel zorg over de kwaliteit van het fruit.
Bij de limoenencontainer, waarin op 14 november 2019 cocaïne is gevonden, heeft verdachte het transport uitbesteed aan de hem onbekende chauffeur [chauffeur] . Toen deze onbereikbaar bleek, heeft hij uit zorg voor de bederfelijke lading zelf het transport via [bedrijf 1] geregeld. Dat handelen past bij een reguliere fruitimporteur. In de keten van gebeurtenissen zijn geen feiten en omstandigheden die erop wijzen dat verdachte ten aanzien van deze container andere handelingen heeft verricht dan die gericht zijn geweest op het importeren en verder transporteren van de limoenen. Voorts is verdachte naar aanleiding van de inbeslagneming bedreigd en afgeperst, hetgeen eerder wijst op onwetendheid dan op betrokkenheid.
4.2.2.
Ten aanzien van zaak B, feit 1 – witwassen
De contante gelden die op de bankrekeningen van de bedrijven van verdachte zijn gestort hadden een legale herkomst. Verdachte dreef een parallelle handel in overrijp fruit, waarbij partijen contant werden doorverkocht aan markthandelaren en restaurants. De verklaring van verdachte over de herkomst van die gelden is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Getuige [getuige] heeft bevestigd dat in die branche substantiële contante bedragen gebruikelijk waren. Het contante vermogen bouwde verdachte hiermee op en hield hij tijdenlang in de kluis op zijn kantoor. Hij heeft vervolgens vanuit zijn kluis kasstortingen op de bankrekeningen van zijn bedrijven gedaan en daar facturen tegenover gemaakt. Zo heeft hij zijn boekhouding gecorrigeerd en kon hij daarover ook belasting betalen. Dat de contante stortingen door verdachte van misdrijf afkomstig waren kan niet worden vastgesteld.
Daarom moet verdachte van het witwassen worden vrijgesproken.
4.2.3.
Ten aanzien van zaak B, feit 2 – valsheid in geschrift
Verdachte heeft weliswaar facturen veranderd, maar hij heeft alleen maar de namen van de debiteuren gewijzigd, die in eerste instantie al onjuist waren. Hij heeft dus vervalste facturen vervalst. In die zin kan het tenlastegelegde ten dele, maar niet geheel, worden bewezen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zaak A primair (cocaïne-invoer) en zaak B feit 1 (witwassen) en feit 2 (valsheid in geschrift).
4.3.1.
Ten aanzien van zaak A, primair – cocaïne-invoer
De rechtbank stelt over twee gevallen waarin cocaïne-invoer plaatsvond, het volgende vast.
Op 8 november 2019 heeft de douane in Antwerpen in een container met bananen uit Colombia die was geadresseerd aan [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) 632,74 kg cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. De container wordt door de douane weer verzegeld, nadat daarin een staal cocaïne is geplaatst. Op 14 november 2019 arriveert deze op het terrein van [bedrijf 1] in Schiedam. Daar wordt de lading overgeladen op een Poolse oplegger, die daarna via De Lutte Duitsland in rijdt.
[bedrijf 2] , een bedrijf waarvan verdachte (indirect) enig bestuurder en aandeelhouder was, had de lading rechtstreeks doorverkocht aan een klant in Polen.
Op 14 november 2019 wordt een container met limoenen uit Brazilië geblokkeerd op basis van een risicoanalyse en geselecteerd voor een scancontrole door de douane. Op 18 november 2019 wordt daarin 1217,70 kg cocaïne aangetroffen in Antwerpen. De Bill of Lading vermeldt [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) als consignee/notify. Ook van [bedrijf 3] is verdachte (indirect) enig bestuurder en aandeelhouder.
De rechtbank maakt daaruit op dat bedrijven die enkel aan verdachte gelieerd zijn in beide gevallen betrokken zijn bij de handel in de deklading. Verdachte heeft ontkend dat hij wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de cocaïne die in de deklading was verstopt en stelt dat hij is misleid. De rechtbank neemt die wetenschap en beschikkingsmacht echter wel aan op basis van de volgende omstandigheden.
Specifiek voor de zending van 8 november 2019 in de bananencontainer overweegt de rechtbank dat het niet voor de hand ligt dat de gerechtigde tot de cocaïne die een enorme waarde vertegenwoordigt, die tussen deklading laat zitten terwijl die wordt overgeladen en afgeleverd onder de verantwoordelijkheid van een onwetende partij.
Voor de zending met limoenen van 14 november 2019 staat vast dat verdachte zelf de chauffeur aanstuurt, met instructies over scans, keuring en aanlevering. Chauffeur [chauffeur] heeft hierover verklaard dat hij zijn opdracht tot transport kreeg van “mijnheer [verdachte] ” en dat [verdachte] per e-mail had meegedeeld dat deze container naar de scanning moest. In de periode van 13 tot en met 18 november 2019 heeft verdachte met [chauffeur] en zijn partner [partner van chauffeur] gebeld over scans, aanlevering bij [bedrijf 1] en doorverlading naar zijn klanten. Wanneer verdachte op 18 november 2019 [chauffeur] niet meer kan bereiken, probeert hij het via zijn partner [partner van chauffeur] . [chauffeur] is op 18 november 2019 gearresteerd als chauffeur van de lading cocaïne. Voorafgaand aan die aanhouding had [chauffeur] een telefoon uit het raam gegooid. De rechtbank maakt uit deze gang van zaken op dat het voor verdachte van groot belang was deze levering te volgen en dat [chauffeur] kennelijk iets te verbergen had.
Ook zijn feiten en omstandigheden op andere momenten dan de periode in november 2019 redengevend voor het oordeel dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de tenlastegelegde ladingen cocaïne.
Op 5 maart 2018 in Colombia en op 13 mei 2019 in Brazilië zijn grote cocaïnevondsten gedaan, met [bedrijf 3] als geadresseerde respectievelijk importeur.
Onder verdachte zijn versleutelde telefoons in beslag genomen die aan hem kunnen worden toegeschreven. Dat dat soort telefoons voor vertrouwelijke communicatie in de reguliere fruithandel gebruikt zouden worden, zoals verdachte heeft verklaard, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Uit de in beslag genomen versleutelde telefoons en Encrochat-accounts blijkt ook dat contactpersonen van verdachte chatten over het opzetten van smokkellijnen en over het beschikken over corrupte medewerkers in de haven en bij de douane. Uit gesprekken in de onder verdachte in beslag genomen Nokia-telefoon blijkt bovendien dat de gebruiker zelf chat over het opzetten van een winstgevende drugslijn.
Daarnaast geeft de in de penitentiaire inrichting opgenomen vertrouwelijke communicatie van verdachte met bezoeker [persoon 1] nadere context. Daarin worden uitlatingen gedaan over een “schone lijn met Costa Rica”, een niet gevonden versleutelde telefoon die op de bodem van de Maas zou liggen en over een ton die al via een “witwascentrale” was weggegaan. Ook geeft die communicatie context over een eerdere ontmoeting van verdachte met [persoon 2] . [persoon 2] heeft Opiumwetantecedenten zoals blijkt uit het proces-verbaal van relaas voor de voorgeleiding van verdachte (p. 15). [persoon 2] zou hebben gezegd dat een en ander is ‘doodgelopen’ nadat verdachte in Marokko is geweest en “of ze weer kunnen beginnen”. De politie heeft ook geobserveerd dat verdachte met [persoon 2] heeft afgesproken, nadat verdachte [persoon 2] had bericht of hij degene was met wie hij in Marokko had afgesproken.
In de periode 2019 en begin 2020 vonden substantiële contante stortingen plaats op bankrekeningen van aan verdachte gelieerde besloten vennootschappen, waaronder [bedrijf 4] (€ 16.500,-), [bedrijf 5] (€ 230.130,-), [bedrijf 3] (€ 325.270,26), [bedrijf 6] (€ 4.000,-), [bedrijf 2] (€ 206.820,-), [bedrijf 7] (€ 56.380,-) en [bedrijf 8] (€ 72.200,-). De herkomst van dit geld kan niet worden vastgesteld, zoals hierna onder 4.3.2 wordt overwogen.
Daarnaast werden bedragen van in totaal € 399.090,- vanaf [bedrijf 9] bijgeschreven op rekeningen van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] , zonder dat daar een zakelijke prestatie tegenover stond. Verdachte heeft erkend dat hij over veel contant geld beschikte.
Deze combinatie van factoren wijst naar het oordeel van de rechtbank op betrokkenheid bij drugsinvoer door verdachte en is strijdig met het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat hij en zijn bedrijven geheel buiten zijn medeweten door derden zijn gebruikt als drugslijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze feiten en omstandigheden redengevend zijn voor het bewijs van wetenschap en beschikkingsmacht en daarmee ook het opzet van verdachte op de invoer van beide partijen cocaïne. De verdachte heeft geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven, te meer daar verdachte sterk wisselend en ontwijkend heeft verklaard wanneer hij met de hierboven genoemde feiten en omstandigheden werd geconfronteerd. Dit alles maakt dat de rechtbank het niet anders kan duiden dan dat verdachte willens en wetens heeft meegewerkt aan het binnenbrengen van beide partijen cocaïne.
Het medeplegen volgt uit de omstandigheid dat verdachte dit niet alleen kan hebben gedaan en hiervoor nauw en bewust moet hebben samengewerkt met anderen om de opzettelijke invoer van cocaïne plaats te kunnen laten vinden. De bijdrage van verdachte – aansturing, planning, beschikbaar stellen van de logistieke keten en afnemers – was wezenlijk en onmisbaar.
Goederen die via het water de haven van Antwerpen binnenkomen, moeten noodzakelijkerwijs via de Westerschelde en dus via Nederlands grondgebied zijn binnengebracht. De rechtbank concludeert dan ook dat beide partijen cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
4.3.2.
Ten aanzien van zaak B, feit 1 - witwassen
Voor bewezenverklaring van (gewoonte)witwassen moet uit de bewijsmiddelen volgen dat de betreffende geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, en dat de verdachte daarvan wist. Indien geen rechtstreeks brondelict is vastgesteld, kan de criminele herkomst worden afgeleid uit objectieve, in onderlinge samenhang beziene omstandigheden die een zodanig ernstig vermoeden van witwassen opleveren dat van verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring mag worden gevergd. Ontbreekt een dergelijke verklaring dan kan de herkomst ‘uit enig misdrijf’ worden aangenomen. Voor ‘gewoonte’ is vereist dat gedurende een zekere periode herhaaldelijk is witgewassen.
Uit de bankanalyses en boekhoudkundige bevindingen blijkt over de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 februari 2020 van omvangrijke contante stortingen en bijschrijvingen op rekeningen van aan verdachte gelieerde vennootschappen, zonder administratieve onderbouwing. Daarbij gaat het om de volgende (totaal)bedragen:
  • [bedrijf 4] : € 16.500,- contante storting.
  • [bedrijf 5] : € 230.130,- contante storting.
  • [bedrijf 3] : € 335.440,- contante storting, waarvan € 10.169,74 verklaard; de herkomst van € 325.270,26 is onduidelijk.
  • [bedrijf 6] : € 4.000,- contante storting.
  • [bedrijf 2] : € 206.820,- contante storting.
  • [bedrijf 7] : € 56.380,- contante storting.
  • [bedrijf 8] : € 72.200,- contante storting.
  • Overschrijving van de bankrekening van [bedrijf 9] naar die van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] : in totaal € 399.090,- zonder herleidbare factuurbasis.
Het in de tenlastelegging vermelde bedrag van € 5.210,- wordt niet als zodanig vermeld in de bewijsmiddelen, zodat de rechtbank daarvan vrij zal spreken.
Binnen de periode waarin deze stortingen en overboekingen zijn gedaan, heeft ook tweemaal invoer van cocaïne plaatsgevonden, waarvoor verdachte in dit vonnis is veroordeeld (zaak A). Opvallend is dat de daarbij betrokken bedrijven [bedrijf 3] en [bedrijf 2] forse bedragen op hun bankrekening bijgeschreven krijgen. Op grond van de bewijsmiddelen kan echter geen rechtstreeks verband worden gelegd met deze specifieke cocaïne-invoer en ook niet met een ander rechtstreeks brondelict.
De vraag is dan of sprake is van een ernstig vermoeden van witwassen, zoals hierboven omschreven. Grote hoeveelheden contant geld zijn gestort en grote bedragen zijn overgeboekt zonder dat de herkomst van dat geld uit de administratie blijkt. In gevallen waarin er wel facturen aan bedrijven uit Italië en Montenegro aan ontvangen bedragen gekoppeld waren, heeft verdachte op de zitting verklaard dat hij nooit zaken met hen heeft gedaan en dat die facturen niet kloppen. Met andere woorden: daar stond geen prestatie tegenover. Onder die omstandigheden gecombineerd met verdachtes betrokkenheid bij grootschalige cocaïne-invoer waarbij is gesproken over contant geld dat via ‘de witwascentrale’ is verdwenen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zodanig ernstig vermoeden van witwassen, dat van verdachte een verklaring mag worden verwacht.
Verdachte heeft verklaard dat de contanten afkomstig waren uit ‘legale’ contante verkopen in Duitsland vanwege de parallelle handel in overrijp fruit, die allemaal contant ging. Zijn contactpersoon in Duitsland, [getuige] , heeft als getuige bij de rechter-commissaris die verklaring volgens de verdediging ondersteund. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op die manier circa € 900.000,- had ontvangen en in een kluis bewaarde. Verdachte maakte die contanten giraal op advies van zijn boekhouder.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring niet voldoet aan de eis dat deze concreet en verifieerbaar moet zijn. Verdachte heeft wisselend verklaard over de manier waarop hij dat contante geld ontving uit transacties van deze beweerde parallelle handel. Ook heeft hij geen concrete transacties genoemd die volgens hem hebben plaatsgevonden. De verklaring van [getuige] bevestigt de lezing van verdachte niet en ook de verklaring van [getuige] bevat geen concrete, verifieerbare informatie over de beweerde parallelle handel. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat onderliggende stukken ontbreken waaruit de contante verkopen van overrijp fruit zouden kunnen blijken. [getuige] heeft weliswaar in eerste instantie bij de rechter-commissaris verklaard dat hij nog kwitanties kon overleggen, maar bij opvraag daarvan, heeft hij niets meer laten weten.
Daarmee is het vermoeden van witwassen door verdachte niet ontkracht en is bewezen dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
Omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt of de bedragen direct of indirect afkomstig zijn uit enig misdrijf, oordeelt de rechtbank dat de betreffende geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Gelet op de grote hoeveelheid aan contante stortingen op en overschrijvingen naar bankrekeningen die aan verdachte gelieerd zijn en de cocaïne-invoer waar verdachte bij betrokken was, oordeelt de rechtbank dat verdachte wist van de criminele herkomst van het geld.
Door grote contante bedragen die van misdrijf afkomstig zijn, te storten op bankrekeningen van aan verdachte gelieerde, regulier ogende bedrijven, heeft hij de herkomst van dat geld verhuld en verhuld wie de rechthebbende van dat geld was. Bovendien heeft verdachte het geld voorhanden gehad, omgezet en gebruikt door dat contante geld giraal te maken en te besteden.
Gelet op de onderlinge afstemming met anderen zoals blijkt uit verdachtes formulering ‘de witwascentrale’ en uit de overboekingen van een derde partij, [bedrijf 9] , is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat ook sprake is van een gewoonte volgt uit de hoeveelheid transacties gedurende een lange periode. Dat maakt dat medeplegen van gewoontewitwassen is bewezen.
4.3.3.
Ten aanzien van zaak B, feit 2 – valsheid in geschrift
De rechtbank stelt vast dat verdachte bekent dat hij (registraties) van facturen heeft veranderd in de bedrijfsadministratie, terwijl hij wist dat dat in strijd met de waarheid was. Gelet op deze gang van zaken had verdachte het oogmerk om de valse/vervalste bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken.
Omdat de initiële (registraties) van facturen al in strijd met de waarheid waren opgesteld volgens de verklaring van verdachte, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het verwijderen van de (registraties) van die facturen op naam van Russische afnemers. Die waren immers al onjuist en in zoverre kan niet worden bewezen dat die in strijd met de waarheid zijn verwijderd.
De rechtbank zal verdachte wel veroordelen voor het wijzigen van de initiële (registraties) van facturen op naam van Russische afnemers door daar – eveneens in strijd met de waarheid – Nederlandse afnemers van te maken.
Verdachte heeft ook verklaard dat de bedrijfsadministratie is verstrekt aan de boekhouder en bij de ABN AMRO Bank is terechtgekomen. Het door verdachte gevoerde verweer dat het niet de bedoeling was de ABN AMRO Bank te misleiden, wordt weerlegd door de verklaringen van [boekhouder 1] en [boekhouder 2] , die de functie van de schaduwadministratie expliciet koppelen aan (voor)financiering via de factoringovereenkomst. Verdachte heeft door de valse/vervalste bedrijfsadministratie ter misleiding aan de boekhouder en de ABN AMRO Bank te overleggen, daarvan opzettelijk gebruikt gemaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
in de periode van 1 november 2019 tot en met 14 november 2019 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 632,74 kg cocaïne omstreeks 7 november 2019 en 1217 kg cocaïne omstreeks 14 november 2019;
Zaak B
1.
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij en/of zijn mededaders telkens
  • van geldbedragen tot een totaal van 1.310.390 euro de herkomst verhuld, dan wel verhuld wie de rechthebbende van die geldbedragen was, en/of
  • geldbedragen voorhanden gehad, omgezet en/of gebruikt,
te weten:
  • één of meer geldbedragen tot een totaal van 16.500 euro op de bankrekening van [bedrijf 4] en
  • één of meer geldbedragen tot een totaal van 230.130 euro op de bankrekening van [bedrijf 5] en
  • één of meer geldbedragen tot een totaal van 325.270,26 euro op de bankrekening van [bedrijf 3] en
  • één of meer geldbedragen tot een totaal van 4000 euro op de bankrekening van [bedrijf 6] en
  • één of meer geldbedragen tot een totaal van 206.820 euro op de bankrekening van [bedrijf 2] en
  • één of meer geldbedragen tot een totaal van 56.380 euro op de bankrekening van [bedrijf 7] en
  • één of meer geldbedragen tot een totaal van 72.200 euro op de bankrekening van [bedrijf 8] en
  • één of meer geldbedragen tot een totaal van 399.090 euro op de bankrekeningen van [bedrijf 3] en/of [bedrijf 2] , afkomstig van onderneming [bedrijf 9] ,
terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
in de periode van 1 maart 2019 tot en met 10 april 2020 in Nederland, telkens (een deel van) de digitale bedrijfsadministratie van de [bedrijf 3] en [bedrijf 4] , zijnde een samenstel van digitale geschriften, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, en
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de digitale bedrijfsadministratie van de [bedrijf 3] en [bedrijf 4] , zijnde een samenstel van digitale geschriften, als waren die echt en onvervalst,
bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat verdachte, in strijd met de waarheid, digitale registraties van facturen op naam gesteld van Russische afnemers, te weten [bedrijf 10] en/of [bedrijf 11] en/of [bedrijf 12] , [bedrijf 13] en/of [bedrijf 14] en/of [bedrijf 15] en/of [bedrijf 16] en.of [bedrijf 17] en/of [bedrijf 18] telkens heeft gewijzigd door de namen van voornoemde Russische afnemers te wijzigen, waaronder een factuur/registratie met factuurnummer [nummer 1] op naam van [bedrijf 10] en/of een factuur/registratie met factuurnummer [nummer 2] op naam van [bedrijf 12] en/of een factuur/registratie met factuurnummer [nummer 3] op naam van [bedrijf 18] en
bestaande dat gebruik maken in het tonen en/of verstrekken en/of overleggen van die voornoemde valse/vervalste digitale bedrijfsadministratie en facturen en registraties aan de boekhouder [boekhouder 1] en de ABN AMRO bank ter verkrijging van een krediet uit hoofde van de factoringsovereenkomst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest, een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twee jaar en de gezondheidssituatie van verdachte.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij een eventuele bewezenverklaring geen langere gevangenisstraf aan verdachte op te leggen dan de duur van zijn voorarrest, met aftrek daarvan. De raadsman heeft daarbij gewezen op de zeer slechte gezondheidstoestand van verdachte. Hij lijdt aan een zeldzame auto-immuunziekte (ECD), waarvoor hij levenslang zware medicatie nodig heeft en waardoor zijn levensverwachting beperkt is. Gezien de ernst van zijn medische situatie acht de verdediging detentie onverenigbaar met artikel 3 EVRM, omdat in detentie niet de vereiste zorg kan worden geboden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van twee enorm grote partijen cocaïne. Deze handelwijze getuigt van professionele, planmatige betrokkenheid bij internationale drugshandel, waarbij verdachte zijn positie in de fruithandel doelbewust heeft benut. De schaal en organisatiegraad brengen ernstige risico’s voor de volksgezondheid en de rechtsorde mee en ondermijnen de integriteit van het handelsverkeer. Bovendien gaat dit soort grootschalige cocaïnehandel in de praktijk vaak gepaard met bedreiging en ernstig geweld, wat verdachte zelf ook beweert te hebben ervaren nadat een partij cocaïne door de autoriteiten was onderschept en in beslag was genomen.
Daarnaast heeft verdachte zich over een langere periode schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De omvangrijke en structurele contante geldstromen hebben het criminele vermogen aan het zicht van autoriteiten onttrokken en in het legale betalingsverkeer geïntroduceerd. Witwassen is een ernstig feit omdat het criminaliteit rendabel maakt, de financiële integriteit aantast en een voedingsbodem vormt voor verdere ondermijning.
Voorts heeft verdachte delen van de (digitale) bedrijfsadministratie vervalst en daarvan gebruik gemaakt tegenover bank en boekhouder. Het manipuleren van facturen en administraties raakt rechtstreeks aan het vertrouwen dat het economisch verkeer en kredietinstellingen in bedrijfsadministraties moeten kunnen stellen. De boekhouder en de bank zijn hierdoor op het verkeerde been gezet, waardoor de bank ten onrechte krediet heeft voorgefinancierd.
In samenhang bezien duiden de bewezen feiten op een vergaande vermenging van boven- en onderwereld: de criminele activiteiten zijn ingebed in ogenschijnlijk reguliere handelsstromen. Dit maakt de samenleving extra kwetsbaar en dat weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
8.3.2.
Persoon van verdachte
Verdachte geeft geen blijk van inzicht in de ernst van zijn handelen en toont geen schuldbesef. Hij heeft herhaaldelijk wisselende, onderling tegenstrijdige verklaringen gegeven en bagatelliseert ook de onderdelen die hij heeft bekend. Ook dat weegt strafverzwarend.
Bij verdachte is sprake van chronische gezondheidsproblematiek. De rechtbank zal daar in strafverminderende zin rekening mee houden, maar niet in de mate zoals door de verdediging bepleit omdat de feiten daarvoor te ernstig zijn en de gestelde ernst van de gezondheidsproblematiek, in het bijzonder op het punt van de beweerde korte levensverwachting, niet is komen vast te staan.
8.3.3.
Strafoplegging
Gelet op de ernst, omvang en duur van de feiten, de professionele werkwijze en de rol van verdachte, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet daarop neemt de rechtbank als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar.
Verdachte is op 11 februari 2020 aangehouden. De redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet worden afgedaan is inmiddels fors overschreden (met circa twee jaar), omdat dit vonnis 5,5 jaar na die aanhouding wordt gewezen. De gezondheidsproblemen van verdachte hebben daarbij een rol gespeeld.
De rechtbank acht het, gelet op de vastgestelde gezondheidsproblematiek van verdachte, aannemelijk dat detentie voor hem zwaarder is dan voor een gezond persoon. Beide omstandigheden leiden tot matiging van de straf.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar, met aftrek van voorarrest.
8.3.4.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank wijst dat verzoek af. De grond van de geschokte rechtsorde is al op 15 mei 2020 vervallen en er is geen reden deze nu opnieuw aan te nemen. De recidivegrond is nog aanwezig, maar gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank de schorsing laten voortduren.

9.Beslag

Uit de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen van 17 juli 2025 (beslaglijst) blijkt dat onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag zijn genomen waar de rechtbank een beslissing op moet nemen:
34. PGP toestel/crypto telefoon (Omschrijving: PL2600-LERBC19002_586714, IBN-code: DALMP62.01.001);
35. PGP toestel/crypto telefoon (Omschrijving: PL2600-LERBC19002_586715, IBN-code: DALMP62.01.002);
36. Apple iPhone (voorzien van SkyECC software) (Omschrijving: PL2600-LERBC19002_586716, IBN-code: DALMP62.01.003).
Onttrekking aan het verkeer
Deze voorwerpen zijn in verband met de strafbare feiten in dit onderzoek aangetroffen. Dergelijke crypto-toestellen zijn naar hun aard (bij uitstek) geschikt en bestemd om communicatie voor de opsporing af te schermen en zo criminele activiteiten, zoals internationale drugshandel, te bevorderen en te verhullen.
De rechtbank acht het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen daarom in strijd met het algemeen belang. Gelet op hun aard en aanwending zijn zij niet vatbaar voor teruggaaf in het maatschappelijk verkeer. Dat maakt dat aan de voorwaarden van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Gelet hierop worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 47, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A primair (cocaïne-invoer), zaak B onder 1 (witwassen) en zaak B onder 2 (valsheid in geschrift) tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A, primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Zaak B, feit 1:
medeplegen van gewoontewitwassen;
Zaak B, feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
opzettelijk gebruik maken van een vals en/of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering
Verklaart onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst van verdachte vermelde voorwerpen, te weten:
34. PGP toestel/crypto telefoon (Omschrijving: PL2600-LERBC19002_586714, IBN-code: DALMP62.01.001);
35. PGP toestel/crypto telefoon (Omschrijving: PL2600-LERBC19002_586715, IBN-code: DALMP62.01.002);
36. Apple iPhone (voorzien van SkyECC software) (Omschrijving: PL2600-LERBC19002_586716, IBN-code: DALMP62.01.003).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Wildeman, voorzitter,
mrs. M. Smit en C. Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2025.
[[...]]