ECLI:NL:RBAMS:2025:8198

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
13.245854.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring zware mishandeling na woordenwisseling met snijden in het gezicht

Op 18 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 juli 2024 in Amsterdam betrokken was bij een geweldsincident. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een slachtoffer, waarbij een scherp voorwerp werd gebruikt. Tijdens de zitting op 4 september 2025 heeft de officier van justitie vrijspraak voor de poging doodslag geëist, maar wel veroordeling voor zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een woordenwisseling, het slachtoffer met een scherp voorwerp in het gezicht heeft gesneden, wat resulteerde in een blijvend litteken van ongeveer 10 cm. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, waardoor de poging tot doodslag niet bewezen kon worden. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan zware mishandeling en kreeg een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met het slachtoffer en reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen voor de opgelopen schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.245854.24
Parketnummer vordering tul: 13.094956.24
Datum uitspraak: 18 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , [land van herkomst] , op [geboortedag] 1987,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.S. Bijleveld en van wat verdachte en haar raadsman mr. D.A.W. Dekker naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 29 juli 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag (primair), dan wel zware mishandeling (subsidiair), dan wel poging tot zware mishandeling (meer subsidiair), dan wel mishandeling (meest subsidiair) van [slachtoffer] door hem met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in het gezicht te slaan of te snijden.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging doodslag (het primair ten laste gelegde) en te worden veroordeeld voor de zware mishandeling (het subsidiair ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie kan vastgesteld worden dat verdachte als eerste [slachtoffer] heeft aangevallen waarbij zij hem heeft gesneden met een scherp voorwerp. Daarom is geen sprake van noodweer of noodweerexces. Het letsel van [slachtoffer] is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel aangezien het gaat om een groot, blijvend, litteken in het gezicht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde dan wel haar te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van een situatie waarin verdachte zichzelf moest verdedigen. [slachtoffer] is begonnen met het slaan van verdachte. Hij sloeg verdachte met stokken. Ter verdediging heeft verdachte [slachtoffer] met haar vuist in het gezicht geslagen. Daarbij had zij haar sleutel in haar vuist geklemd, waardoor de snijwond is ontstaan. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 1] niet bij het bewijs kan worden betrokken omdat [getuige 1] een onbetrouwbare getuige is. Zij is immers pas gaan verklaren nadat zij ruzie heeft gekregen met verdachte en heeft met [slachtoffer] samengespannen. Dit kan worden bevestigd door [vriendin] , een vriendin van zowel [slachtoffer] als verdachte. Ook getuige [getuige 2] is niet betrouwbaar omdat hij een vriend van [slachtoffer] is en pas twee dagen na het incident is gehoord.
Daarnaast is aangevoerd dat het ontstane letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, nu nog geen vier weken na het incident de hechtingen al waren verwijderd en sprake was van een ‘netjes gehecht streepje’, welk litteken zich bovendien niet in het aangezicht maar in de schaduwlijn van de kaak bevindt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak poging doodslag (primair)
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, zoals primair ten laste is gelegd. Zij overweegt daartoe het volgende.
Voor het aannemen van een poging tot doodslag dient verdachte hier (voorwaardelijk) opzet op te hebben gehad. Voorwaardelijke opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden en dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In deze zaak staat vast dat verdachte met een scherp snijdend voorwerp in haar hand één beweging richting [slachtoffer] heeft gemaakt. Onduidelijk is met welke kracht verdachte hiermee heeft uitgehaald en met wat voor beweging. Getuige [getuige 2] spreekt over een zwiepende beweging terwijl [slachtoffer] en getuige [getuige 1] verklaren dat [slachtoffer] in zijn gezicht werd gesneden. Ook is onduidelijk gebleven hoe ver verdachte en [slachtoffer] precies van elkaar afstonden. Omdat deze informatie in het dossier ontbreekt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden dan wel dat verdachte deze kans bewust zou hebben aanvaard. Dit betekent dat geen sprake is van voorwaardelijke opzet op de dood van [slachtoffer] , waardoor het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard. Verdachte zal hier dan ook van worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewezenverklaring zware mishandeling (subsidiair)
Verdachte zal wel worden veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde, te weten de zware mishandeling van [slachtoffer] .
De rechtbank gaat daarbij op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 29 juli 2024 zijn verdachte, [slachtoffer] , getuige [getuige 1] , [persoon 1] en een man genaamd [persoon 2] op weg van het Mosveld naar het Noorderpark. [2] Volgens verdachte was [slachtoffer] uitdagend bezig en vroeg hij aan [persoon 1] waarom hij de duivel had uitgenodigd, waarmee [slachtoffer] verdachte bedoelde. [3] In het Noorderpark aangekomen hebben verdachte en [slachtoffer] op enig moment woorden met elkaar gekregen. [4] Daarop is wat duw- en trekwerk gevolgd. [5] Vervolgens heeft verdachte een voorwerp tevoorschijn gehaald waarmee zij [slachtoffer] in zijn gezicht heeft gesneden. [6] Ter verdediging heeft [slachtoffer] stokken van de grond gepakt en verdachte daarmee geslagen. [slachtoffer] heeft door de gedraging van verdachte een snijwond in zijn gezicht opgelopen van ongeveer 10 centimeter lang. [7] Deze verwonding is behandeld met 17 zichtbare hechtingen.
De stelling van verdachte dat het [slachtoffer] was die haar eerst met stokken heeft aangevallen waarop zij hem met haar vuist in zijn gezicht heeft geslagen, en dat dus sprake was van noodweer volgt de rechtbank niet. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat verdachte op hem af stapte en hem met iets in zijn gezicht sneed. [8] Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , die heeft verklaard dat verdachte en [slachtoffer] tegen elkaar aan het schreeuwen waren, dat verdachte opeens iets glinsterends in één van haar handen had en dat haar hand daarmee door de lucht zwiepte en dat zij [slachtoffer] daarmee in zijn gezicht raakte. [9] Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte, nadat zij een duw kreeg van [slachtoffer] , iets uit haar tas pakte en [slachtoffer] daarmee in zijn gezicht sneed. Pas daarna pakte [slachtoffer] stokken om zich mee te verdedigen. [10] Dit past bij de verklaring van getuige [getuige 3] . Volgens [getuige 3] heeft [slachtoffer] geroepen dat verdachte hem eerst aanviel en dat hij wilde dat de politie zou komen. [11] Dat de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] alleen verklaren dat [slachtoffer] verdachte heeft geslagen, maakt dit niet anders. Zij hebben immers niet gezien wat de aanleiding was.
Uitsluiten getuigenverklaringen
Ten aanzien van de stelling van verdachte dat de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet bij het bewijs betrokken dienen te worden, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van de verdediging dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet betrouwbaar zijn onvoldoende onderbouwd. De omstandigheid dat getuige [getuige 1] niet meteen een verklaring heeft afgelegd tast de betrouwbaarheid van haar later afgelegde verklaring niet aan. Getuige [getuige 1] heeft tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte haar heeft verboden om te gaan getuigen en dat zij daarom niet eerder heeft verklaard. Het enkele feit dat getuige [getuige 2] een vriend is van verdachte maakt niet dat zijn getuigenverklaring buiten beschouwing gelaten moet worden voor het bewijs.
Uit het bovenstaande volgt dat het eerst verdachte was die [slachtoffer] aanviel en niet andersom. Daarmee was er geen sprake van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer (danwel noodweerexces) kan daarom niet slagen.
Zwaar lichamelijk letsel
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] een snijwond aan de linkerzijde van zijn gezicht heeft opgelopen van ongeveer tien centimeter lang. Deze snijwond loopt over het gehele verloop van zijn linkerkaak en moest gehecht worden met 17 zichtbare hechtingen. Aan de snijwond heeft [slachtoffer] een ontsierend litteken overgehouden dat na één jaar nog niet genezen is.
Opzet
Verdachte heeft ook (voorwaardelijke) opzet gehad om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zij heeft hem immers met een scherp snijdend voorwerp in zijn gezicht geraakt. Daarmee heeft zij de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] een snijwond zou oplopen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat de verwonding bij aangever is veroorzaakt doordat zij sleutels in haar vuist had toen zij aangever sloeg, niet aannemelijk. Op de sleutel die bij verdachte is aangetroffen zijn geen bloedsporen gevonden, terwijl dit, gelet op de verwondingen van [slachtoffer] , wel verwacht had mogen worden. De stelling van verdachte dat zij haar sleutels heeft schoongeveegd met toiletpapier en dat daarom geen bloedsporen te zien zijn, volgt de rechtbank niet. Uit het vooronderzoek lab blijkt dat de politie de sleutel heeft bemonsterd op humane biologische sporen. Met behulp van de TB-test is geen indicatie voor de aanwezigheid van bloed verkregen. [12] Daar komt bij dat uit het forensisch medisch onderzoek volgt dat het veel waarschijnlijker is dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is toegebracht door een mes, danwel een andersoortig scherp snijdend voorwerp, dan toegebracht door een sleutel. [13] De sleutel die bij verdachte is aangetroffen heeft geen scherpe randen.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Dit leidt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 3.3.2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 29 juli 2024 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het gezicht, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] eenmaal met een scherp snijdend voorwerp in het gezicht te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het verweer van de raadsman dat het handelen van verdachte een reactie was op de aanval van [slachtoffer] , heeft de rechtbank hiervoor weerlegd in rubriek 3. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een andere rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Omdat de rechtbank niet aannemelijk acht dat zich een noodweersituatie heeft voortgedaan, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft zij als bijzondere voorwaarden reclasseringscontact, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer gevorderd. De ambulante behandeling en het contactverbod dienen dadelijk uitvoerbaar te zijn.
7.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft – bij een bewezenverklaring – bepleit bij een gevangenisstraf te volstaan met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Verdachte is een alleenstaande moeder van vier kinderen en zal bij een langere gevangenisstraf haar uitkering en dus haar huis kwijtraken. Dan komen haar kinderen ook op straat te staan.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 29 juli 2024 schuldig gemaakt aan zware mishandeling door [slachtoffer] eenmaal in zijn gezicht te snijden. [slachtoffer] moest naar het ziekenhuis om zijn verwonding te laten hechten en zal hier een ontsierend litteken aan overhouden. Daarnaast heeft het geweld zich afgespeeld in een park en zijn diverse personen daarvan getuige geweest. Een dergelijk incident veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank merkt het handelen van verdachte aan als ernstig mede omdat er letsel is ontstaan vlak bij de hals en het ook anders had kunnen aflopen.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte is een alleenstaande moeder van vier kinderen, waarvan drie minderjarig en twee onder de tien jaar. De vader van de jongste twee kinderen is in beeld. Verdachte leeft van een uitkering. Uit haar strafblad van 4 juli 2025 komt naar voren dat zij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Wel liep verdachte nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling voor het niet opvolgen van een ambtelijk bevel en het bezit van pepperspray.
Uit het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 15 juli 2025 opgemaakt door [reclasseringswerker] volgt dat sprake kan zijn van agressieregulieproblematiek. De ambulante behandeling die verdachte in het kader van haar schorsingsvoorwaarden moet volgen bevindt zich nog in de opstartfase. Het lukt verdachte tot nu toe moeilijk om op afspraken te komen en ze lijkt geen hulpvraag te hebben.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan gevorderd. De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Het oriëntatiepunt voor zware mishandeling, waarbij aan een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht met gebruikmaking van een wapen, betreft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten en haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte zich laat behandelen. Een groot voorwaardelijk strafdeel maakt dit mogelijk en zal verdachte er hopelijk van weerhouden dat zij zich in de toekomst schuldig maakt aan strafbare gedragingen. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd: de meldplicht, ambulante behandeling en het contactverbod. Het door [slachtoffer] gevraagde locatieverbod zal de rechtbank niet opleggen aangezien verdachte en [slachtoffer] bij elkaar in de buurt wonen. Het contactverbod zal ook gelden ten aanzien van de zoons en partner van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Er is sprake van agressieregulatie problematiek en de reclassering beschrijft dat verdachte geen intrinsieke motivatie heeft voor behandeling. Daarnaast is er een mutatie van 9 juli 2025 waaruit blijkt dat verdachte toch weer contact heeft gehad met het slachtoffer. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 724,50 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.
Tot slot wordt gevorderd aan verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de materiele schade in zijn geheel kan worden toegewezen. De vordering van de immateriële schade kan worden toegewezen voor een bedrag van € 5.000,00. Beiden te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiele schade ten aanzien van de Ray Ban zonnebril niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Verder dient de immateriële schade gematigd te worden.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Ten aanzien van de materiële schade
De gestelde materiële kosten bestaan uit:
  • medische kosten € 59,60
  • Zonnebril Ray Ban € 234,00
  • T-shirt € 45,90
  • eigen risico € 385,00
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor het T-shirt en de medicijnen voldoende onderbouwd zijn en zal de vordering voor dit deel dan ook toewijzen tot een bedrag van in totaal € 105,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de zonnebril is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de schade aan de zonnebril het gevolg is van het feit waarvoor verdachte is veroordeeld. Er is daarmee geen rechtstreeks verband tussen het strafbare feit en deze schadepost als bedoeld in artikel 361, tweede lid onder b Sv. De benadeelde partij zal daarom voor dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van het eigen risico overweegt de rechtbank dat niet is onderbouwd dat het gebruiken van het gehele eigen risico het gevolg is van het feit waarvoor verdachte is veroordeeld. Benadeelde partij heeft niet onderbouwd dat hij voor 29 juli 2024 nog geen aanspraak had gemaakt op zijn eigen risico. De benadeelde partij zal ook voor dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank overweegt als volgt. De door [slachtoffer] aangehaalde jurisprudentie ziet op gevallen waarin de psychische klachten veel zwaarder aanwezig zijn dan in het geval van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft niet onderbouwd dat sprake is van ernstige psychische klachten. Gezien de onderliggende onderbouwing van de vordering en gelet op de aard en ernst van de verwondingen en de psychische gevolgen alsmede rekening houdend met de geldbedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegerekend, acht de rechtbank een vergoeding van een geldbedrag van € 5.000,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade, 29 juli 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.105,50 (vijfduizend honderd vijf euro en vijftig cent).

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 augustus 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-094945-24, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 mei 2024 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van haar proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. De rechtbank houdt echter ook rekening met de afdoening in de onderhavige zaak en acht daarom de tenuitvoerlegging niet meer opportuun. Verdachte is immers een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met daarbij een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf dan ook afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het
primair ten laste gelegdeniet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het
subsidiair ten lastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich wanneer zij hiertoe opgeroepen wordt bij de reclassering op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer] , [persoon 3] , geboren op [geboortedatum 1] , [persoon 4] , geboren op [geboortedatum 2] en [persoon 5] , geboren op [geboortedatum 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot een bedrag van € 105,50 (honderd vijf euro en vijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 29 juli 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vergoeding van de materiele schade niet-ontvankelijk in zijn vordering is. Wijst het overige deel van de vordering van de immateriële schade af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.105,50 (vijfduizend honderd en vijf euro en vijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 29 juli 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-094956-24 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C.E. Krikke, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M. Smayel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2025.
[[...]]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verhoor verdachte [slachtoffer] , 30 juli 2024, p.040.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
4.Verklaring getuige [getuige 4] , 29 juli 2024, p.026, en verklaring getuige [getuige 1] , 4 februari 2025.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting en verklaring getuige [getuige 2] , 31 juli 2024, p.033.
6.Verhoor verdachte [slachtoffer] , 30 juli 2024, p.040, verklaring getuige [getuige 2] , 31 juli 2024, p.033, en verklaring getuige [getuige 1] , 4 februari 2025.
7.Aanvraagformulier medische informatie, p.074.
8.Verhoor verdachte [slachtoffer] , p.040.
9.Verklaring getuige [getuige 2] , p.033.
10.Verklaring getuige [getuige 1] , 4 februari 2025, p3.
11.Verklaring getuige [getuige 3] , 29 juli 2024, p.029.
12.Vooronderzoek lab, 11 september 2024, p.080.
13.GGD Amsterdam, Forensisch medisch onderzoek naar aanleiding van een geweldsincident d.d. 29-07-2024, p.11 – 14.