ECLI:NL:RBAMS:2025:8209

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
2 november 2025
Zaaknummer
11689637 \ CV EXPL 25-6909
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling advocatendeclaratie en prijsafspraken in consumentenrecht

In deze zaak heeft eiseres, een architect, een advocaat ingeschakeld voor juridische bijstand in meerdere geschillen rondom een renovatieproject. Eiseres heeft twee declaraties van de advocaat betaald, maar vordert nu terugbetaling, stellende dat de overeenkomst nietig is op grond van het Europees consumentenrecht. De advocaat betwist dit en stelt dat eiseres niet als consument handelde. De kantonrechter oordeelt dat de prijsafspraken tussen partijen voldoende transparant waren, waardoor eiseres een goede inschatting van de kosten kon maken. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van de advocaat. De zaak behandelt belangrijke aspecten van consumentenrecht, transparantie in prijsafspraken en de rol van de advocaat in het informeren van de cliënt over kosten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11689637 \ CV EXPL 25-6909
Vonnis van 31 oktober 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende in [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.P. Klokkers,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.E. van Rossem.
De kantonrechter noemt partijen hierna [eiseres] en [gedaagde] .

1.De zaak en de beslissing van de kantonrechter in het kort

1.1.
[gedaagde] heeft [eiseres] bijgestaan als advocaat in meerdere zaken vanaf 2021, waarvoor hij onder meer twee declaraties aan haar heeft verstuurd. [eiseres] heeft die declaraties betaald maar wil nu haar geld terug. Zij stelt dat de overeenkomst tussen haar en [gedaagde] nietig is op grond van het Europees consumentenrecht, omdat [gedaagde] haar van tevoren onvoldoende heeft ingelicht over de te verwachten kosten van zijn werk. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Hij meent dat het Europees consumentenrecht niet van toepassing is, omdat [eiseres] niet handelde als consument. Ook waren volgens [gedaagde] de totale kosten van tevoren duidelijk voor [eiseres] vanwege vaste prijsafspraken die ze met elkaar hadden gemaakt.
1.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] geen geld hoeft terug te betalen aan [eiseres] . Als wordt aangenomen dat zij als consument handelde en de beschermende bepalingen waar zij zich op heeft beroepen dus op de overeenkomst van toepassing zijn, waren de prijsafspraken van tevoren voldoende duidelijk, zodat zij een goede inschatting van de totale kosten kon maken. Of [eiseres] daadwerkelijk als consument handelde kan daarom in het midden blijven. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen en zij moet de proceskosten van [gedaagde] betalen.

2.De procedure

2.1.
In het dossier zitten:
  • de dagvaarding van 29 april 2025 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 3 juli 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de op 11 september 2025 binnengekomen aanvullende productie van [eiseres] ,
  • de door de gemachtigde van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling van 26 september 2025 voorgedragen spreekaantekeningen,
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 26 september 2025.
2.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat zij vandaag haar beslissing geeft.

3.De beoordeling

De achtergrond
3.1.
[eiseres] is opgeleid als architect en staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met de eenmanszaak ‘ [naam eenmanszaak] ’. Zij is betrokken geweest bij een complex renovatieproject van een gebouw dat eerst (gedeeltelijk) aan haar vader toebehoorde, en later gedeeltelijk aan haar.
3.2.
[gedaagde] is advocaat en handelt onder de naam [handelsnaam] . [gedaagde] heeft [eiseres] vanaf 2021 bijgestaan in een aantal geschillen rondom het renovatieproject.
3.3.
[gedaagde] heeft zijn werkzaamheden gefactureerd met drie declaraties. In deze zaak gaat het om de volgende twee declaraties:
  • declaratie [nummer 1] van € 15.789,58 met factuurdatum 30 december 2023, door partijen ook aangeduid als declaratie voor de zaak ‘ [zaaknaam 1] ’ (hierna: declaratie [nummer 1] ),
  • declaratie [nummer 2] van € 12.100 met factuurdatum 12 maar 2024, door partijen ook aangeduid als declaratie voor de zaak ‘ [zaaknaam 2] ’ (hierna: declaratie [nummer 2] ).
3.4.
De twee declaraties zijn op 15 maart 2024 betaald aan [gedaagde] vanaf de derdengeldenrekening van [naam NV] .
De vorderingen van [eiseres]
3.5.
[eiseres] vordert samengevat dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
  • € 15.789,58 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente,
  • € 1.128,80 aan buitengerechtelijke incassokosten,
  • de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zij verzoekt de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De kant van [eiseres]
3.6.
[eiseres] eist een deel van declaratie [nummer 1] terug. Zij stelt dat zij met [gedaagde] een ‘fixed fee’ van € 12.500 inclusief btw en kantoorkosten heeft afgesproken en daarom € 3.289,58 te veel heeft betaald. Van declaratie [nummer 2] eist [eiseres] het hele betaalde bedrag van € 12.100 terug. [eiseres] vindt dat zij de declaraties gedeeltelijk onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde] . De declaraties van [gedaagde] zijn gebaseerd op oneerlijke prijsafspraken en zijn daarom nietig op grond van de Richtlijn oneerlijke handelsbedingen. [eiseres] kan een beroep doen op deze richtlijn omdat zij handelde als consument. Zij voerde de werkzaamheden rondom het renovatieproject namelijk voor haarzelf uit. [gedaagde] heeft alleen zijn uurtarief van € 250 meegedeeld aan [eiseres] , waardoor zij de financiële consequenties van de opdrachten niet kon inschatten. De door [gedaagde] gestelde prijsafspraken zijn dus niet duidelijk en begrijpelijk geformuleerd zoals de richtlijn voorschrijft.
De kant van [gedaagde]
3.7.
[gedaagde] is het niet eens met [eiseres] . Hij betwist ten eerste dat [eiseres] een consument is. Zij handelde in de uitoefening van haar beroep als zelfstandig ondernemer en architect. Zo heeft zij [gedaagde] gevraagd een factuurdatum te vervroegen zodat ze eerder aanspraak kon maken op btw-teruggave, had het renovatieproject een zakelijk karakter en gebruikte zij haar bedrijfsnaam en KvK-nummer in correspondentie en facturen. Voor zover [eiseres] als consument moet worden aangemerkt, heeft [gedaagde] van tevoren voldoende duidelijkheid gegeven over de kosten. [gedaagde] heeft [eiseres] vooraf geïnformeerd over het uurtarief, de aard en omvang van de werkzaamheden en de vaste prijsafspraken. [eiseres] heeft die prijsafspraken aanvaard. Daarnaast was voor beide partijen duidelijk dat de bedragen van € 10.000 en € 12.500 exclusief btw en kantoorkosten waren.
Het oordeel van de kantonrechter
3.8.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de declaraties niet terug hoeft te betalen aan [eiseres] . De kantonrechter beslist daarbij niet over de vraag of [eiseres] in dit geval als consument heeft gehandeld. Als wordt uitgegaan van die veronderstelling geldt namelijk dat de gemaakte prijsafspraken, inclusief de btw en kantoorkosten, van tevoren duidelijk waren. Hierna legt de kantonrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Het juridisch kader
3.9.
[eiseres] beroept zich op bepalingen van het Europees consumentenrecht, in het bijzonder op de Richtlijn oneerlijke bedingen (hierna: de richtlijn). [1]
3.10.
Volgens de richtlijn moet de kantonrechter bij bedingen die zien op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst (hierna: kernbedingen) waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, toetsen of ze transparant zijn (duidelijk en begrijpelijk geformuleerd). Als het kernbeding niet transparant is moet de kantonrechter toetsen of het beding oneerlijk is. Als het beding oneerlijk is kan dat er toe leiden dat de hele overeenkomst vervalt en eerdere betalingen kunnen worden teruggevorderd.
3.11.
De kantonrechter gaat hierna uit van de veronderstelling dat [eiseres] als consument heeft gehandeld en deze regelgeving dus op de overeenkomst van toepassing is.
De prijsafspraak is een kernbeding en partijen hebben daar niet over onderhandeld
3.12.
De prijsafspraken tussen [eiseres] en [gedaagde] zijn een kernbeding omdat ze zien op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, namelijk het verlenen van juridische diensten tegen betaling. Daarnaast blijkt uit het dossier en de stellingen van partijen niet dat zij hebben onderhandeld over de prijs. Daarom komt de kantonrechter toe aan de vraag of de prijsafspraken tussen [eiseres] en [gedaagde] transparant zijn.
De prijsafspraken zijn transparant
3.13.
Een prijsafspraak is transparant als het duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd. Het Europese Hof van Justitie heeft daarnaast uitgemaakt dat een advocaat aan de consument, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie moet geven waarmee de consument weloverwogen kan beslissen of hij met de advocaat een overeenkomst wil sluiten. Die informatie moet aanwijzingen bevatten waarmee de consument de totale kosten van het werk van de advocaat kan inschatten. [2] Bijvoorbeeld een inschatting van de voorzienbare of minimale uren die nodig zijn om bepaalde werkzaamheden te verrichten. Met alleen een uurtarief kan de gemiddelde consument niet alle financiële gevolgen inschatten.
3.14.
Om te beoordelen of de prijsafspraken tussen partijen transparant zijn, moet de kantonrechter eerst vaststellen wát partijen dan over de prijs hebben afgesproken. Zij zijn het daarover namelijk niet eens. De kantonrechter beoordeelt de afspraken tussen partijen aan de hand van wat partijen daarover hebben opgeschreven, hoe zij zich over en weer naar elkaar gedragen hebben en wat zij daaruit mochten opmaken. Ook hoe partijen zich na het maken van de afspraken hebben gedragen speelt daarbij een rol.
3.15.
Anders dan [eiseres] stelt, heeft [gedaagde] voor beide zaken niet (alleen) zijn uurtarief van € 250 aan [eiseres] meegedeeld, maar is een vaste prijs per zaak afgesproken. Voor de zaak [zaaknaam 1] heeft [eiseres] erkend dat partijen vooraf een fixed fee van € 12.500 overeen waren gekomen. Voor de zaak [zaaknaam 2] heeft [gedaagde] in een e-mail 22 februari 2024 aan [eiseres] een prijsvoorstel gedaan van € 10.000 exclusief btw. In de e-email staat:
“Ik wil eerst een duidelijke afspraak met je maken over mijn rol en advies bij onderhandeling met [zaaknaam 2] BV en de kosten. (…) Mijn advies is exclusief proceswerk. Deel 1 bestaat uit het trachten overeenstemming te bereiken tussen [eiseres] en [zaaknaam 2] BV over de koop, verbouwing, verkoop en splitsing met de kosten van de [locatie] . (…) [eiseres] en [gedaagde] spreken af een kostenvergoeding van deel 1 voor een totaal van € 10.000 excl. BTW.”
3.16.
In reactie daarop mailt [eiseres] op 23 februari 2024 aan [gedaagde] :
“12.500 voor onderhandelingen voor [zaaknaam 1]
10.000 onderhandelingen deel 1. met [zaaknaam 2] Vastgoed
______+
22.500 kan ik van Hypotheek betalen.”
3.17.
Uit het voorgaande blijkt dat [gedaagde] en [eiseres] een vaste prijs voor beide zaken zijn overeengekomen. [gedaagde] heeft daarbij aangegeven welke werkzaamheden wel en niet binnen die prijs vallen.
3.18.
Naast de afgesproken vaste prijs per zaak heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd dat voor [eiseres] duidelijk was dat de genoemde prijzen exclusief btw waren. Zo staat in de hiervoor onder 3.14 geciteerde e-mail dat het gaat om
“€ 10.000 excl. BTW”. Daarnaast schrijft [eiseres] in een e-mail van 13 maart 2024:
“Beste [gedaagde] ,
Kan je declaratie […] [nummer 1] aub vorig jaar dateren want dan kan ik BTW terug vragen?
Het gaat om €2.625.00 BTW. Deze nota is toch voor de zaak [zaaknaam 1] ?
Declaratie […] [nummer 2]
Dat is voor de verrekening van de koopsom en de renovatiekosten met [zaaknaam 2] ?
Wil je dat ik dit voorschot nu al helemaal betaal?
[naam] kan het geld in delen betalen.
15.789,58 + 12.100,00= €27.889,58
Als je hiermee [zaaknaam 2] op de knieën dwingt is het dit bedrag zeker waard.”
3.19.
Uit deze e-mail blijkt dat [eiseres] er zelf ook vanuit ging dat over de prijzen van € 10.000 en € 12.500 btw werd gerekend. [eiseres] heeft immers zelf navraag gedaan naar de btw en de totaalbedragen van “
15.789,58 + 12.100,00” die onderaan worden genoemd zijn inclusief btw. De kantonrechter leidt uit het voorgaande af dat voor [eiseres] van meet af aan duidelijk is geweest dat de vaste bedragen exclusief btw waren.
3.20.
[eiseres] had ook moeten begrijpen dat [gedaagde] 5% kantoorkosten rekende. [gedaagde] heeft aangevoerd dat dit tussen partijen gebruikelijk was en gewezen op een eerder door [eiseres] betaalde declaratie uit 2021 waarbij [gedaagde] ook 5% kantoorkosten heeft gerekend. [eiseres] heeft daar onvoldoende tegenin gebracht. Ook in de factuur van de zaak [zaaknaam 1] staat dat in het totaalbedrag van € 15.789,58 is opgenomen 5% aan kantoorkosten en 21% btw. Daar heeft [eiseres] niets over opgemerkt in het onder 3.18 opgenomen antwoord op die e-mail; zij bevestigt daarin juist het bedrag, inclusief kantoorkosten en btw. Op basis hiervan concludeert de kantonrechter dat partijen ook hebben afgesproken dat [gedaagde] kantoorkosten van 5% in rekening mocht brengen.
3.21.
De kantonrechter oordeelt dat deze prijsafspraken duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd en voldoen aan de vereiste transparantie. [gedaagde] heeft voldoende informatie gegeven op basis waarvan [eiseres] de totale kosten van zijn werk kon inschatten. [eiseres] heeft aan de hand van de vaste bedragen en de percentages kantoorkosten en btw van tevoren een inschatting kunnen maken van de totale te verwachten kosten en op basis daarvan kunnen beslissen of zij wel of niet verder wilde gaan met [gedaagde] . De beschermende bepalingen van de richtlijn zijn daarom niet van toepassing en de prijsafspraken blijven in stand. De declaraties zijn dus niet onverschuldigd betaald. De vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen. De vraag of [eiseres] als consument heeft gehandeld, hoeft gezien het voorgaande niet meer te worden beantwoord.
De andere verwijten die [eiseres] [gedaagde] maakt
3.22.
[eiseres] heeft zowel in haar dagvaarding als op de zitting gesteld dat [gedaagde] zijn werk niet goed heeft uitgevoerd, dat hij [eiseres] had moeten doorverwijzen naar een toevoegingsadvocaat en dat zijn declaraties veel te hoog zijn. Aan die stellingen heeft [eiseres] geen juridische gevolgen verbonden. De gemachtigde van [eiseres] heeft op de zitting verklaard dat zij haar vorderingen niet heeft gebaseerd op deze stellingen. De kantonrechter beoordeelt die stellingen daarom niet. Voor zover [eiseres] een beroep heeft willen doen op dwaling of misbruik van omstandigheden heeft zij daarvoor onvoldoende gesteld.
Proceskosten
3.23.
[eiseres] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen omdat zij ongelijk heeft gekregen. De kantonrechter begroot de proceskosten van [gedaagde] op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde] van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet op tijd aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij ook de wettelijke kosten van betekening betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, kantonrechter, bijgestaan door mr. J.G.H. Tonnaer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2025.

Voetnoten

1.Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
2.Europees Hof van Justitie van 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:14, overweging 38-40.