ECLI:NL:RBAMS:2025:8213

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
13.222066.25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • G.M. Beunk
  • C.J.M. in 't Veld-Vernooij
  • T. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor online handelsfraude en oplichting met gevangenisstraf

Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan online handelsfraude en oplichting. De verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een zitting op 2 oktober 2025, waarbij de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. P. de Haas, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. T. Novakovic.

De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten van online handelsfraude en oplichting, waarbij hij via Facebook en Marktplaats goederen en diensten aanbood zonder deze daadwerkelijk te leveren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan online handelsfraude ten aanzien van vier aangevers, waarbij hij hen geld heeft afhandig gemaakt door hen te misleiden met valse verhuuradvertenties. Daarnaast is hij ook veroordeeld voor oplichting van een aangever in verband met de verhuur van een woning.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van één van de tenlastegelegde feiten, maar heeft de andere feiten bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks schade hebben geleden door het handelen van de verdachte. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-222066-25
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in [detentie-instelling] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 2 oktober 2025. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. de Haas, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Novakovic, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:online handelsfraude (primair) dan wel oplichting (subsidiair) van [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] en [aangever 4] op 9 juli 2025 in Amsterdam en/of Huissen en/of Ughelen en/of Culemborg;
feit 2:online handelsfraude (primair) dan wel oplichting (subsidiair) van [aangever 5] , [aangever 6] en [aangever 7] op 4 januari 2023 en/of 5 januari 2023 in Serooskerke Veere en/of Oirschot en/of Culemborg;
feit 3: oplichting van [aangever 8] in de periode van 13 mei 2023 tot en met 16 juni 2023 in Culemborg;
feit 4: oplichting van [aangever 9] in de periode van 12 november 2024 tot en met 9 december 2024 in Utrecht.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 en feit 2 vindt de officier van justitie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde online handelsfraude.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van feit 4 opgemerkt dat aangifte van oplichting is gedaan. Deze aangifte wordt ondersteund door betalingsbewijzen en e-mailcorrespondentie tussen aangever en verdachte. Uit deze e-mails volgt dat aangever een lening heeft verstrekt aan verdachte die bij aankomst in Nederland moest worden terugbetaald. Verdachte heeft voor het verkrijgen van deze lening gebruik gemaakt van de vertrouwensband met aangever, die de stiefvader van zijn dochter is. Verdachte heeft op [aangever 9] gevoelens ingespeeld met zijn verhalen over zijn ziekte. Het alternatieve scenario dat verdachte geen gebruik heeft kunnen maken van de vliegtickets vanwege zijn ziekte wordt niet onderbouwd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig de op zitting overgelegde pleitnota, kort samengevat het volgende betoogd.
Ten aanzien van feit 1: online handelsfraude (primair) dan wel oplichting (subsidiair)
Verdachte moet ten aanzien van dit feit worden vrijgesproken van zowel het primaire als het subsidiaire tenlastegelegde. Bij de verhuur van het vakantiechalet op Texel had verdachte niet het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling, omdat hij wel de intentie had om het chalet ter beschikking te stellen. Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden is dat er niet van gekomen. Verder blijkt bij aangevers [aangever 2] en [aangever 3] niet dat zij het chalet op de afgesproken datum niet daadwerkelijk te huur zouden krijgen. Zij hebben vroegtijdig aangifte gedaan, namelijk voor het overeengekomen moment waarop de huur zou aanvangen.
Wat het subsidiair tenlastegelegde betreft is niet gebleken van het vereiste oogmerk bij verdachte om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen. Evenmin is sprake van een oplichtingsmiddel. Verdachte heeft geen valse hoedanigheid aangenomen. Ook is er geen sprake van listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels.
Ten aanzien van feit 2: online handelsfraude (primair) dan wel oplichting (subsidiair)
Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft dit feit op zitting ook bekend.
Ten aanzien van feit 3: oplichting
Verdachte moet worden vrijgesproken van oplichting, omdat aangeefster het door haar aan verdachte betaalde geldbedrag heeft teruggekregen. Los daarvan moet verdachte worden vrijgesproken, omdat er geen oplichtingsmiddelen zijn aangewend en verdachte niet het oogmerk had op wederrechtelijke bevoordeling.
Ten aanzien van feit 4: oplichting
Verdachte moet worden vrijgesproken van oplichting. Verdachte had niet het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling. De afspraken tussen verdachte en aangever zien op een lening. Aangever heeft vrijwillig hulp geboden en bevestigd dat het de bedoeling was dat verdachte de lening zou terugbetalen zodra hij in Nederland was. Ook heeft verdachte geen oplichtingsmiddelen aangewend om aangever te bewegen tot het boeken van vliegtickets en het overmaken van geld.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 4
De rechtbank acht de onder feit 4 tenlastegelegde oplichting niet bewezen en overweegt hiertoe het volgende.
Niet betwist is dat verdachte een geldbedrag van in totaal € 2.480 euro van aangever [aangever 9] heeft geleend ten behoeve van betalingen van vliegtickets naar Nederland en het voldoen van kosten in Thailand. Deze lening zou, zo blijkt uit zowel de verklaring van verdachte als uit de e-mailcorrespondentie tussen aangever en verdachte, worden terugbetaald bij terugkomst van verdachte in Nederland.
Het verzoek van verdachte aan aangever om een vliegticket voor hem te boeken en geld te lenen voor enkele kosten in Thailand en het gegeven dat de geldbedragen nog niet door verdachte zijn terugbetaald kunnen niet worden aangemerkt als een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen waardoor bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. Oftewel: deze handelingen zijn onvoldoende om te kunnen concluderen dat – ten tijde van het verzoek van verdachte aan aangever om tickets voor hem te boeken en geld te lenen – sprake is geweest van een ‘oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling’. Ook indien zou worden aangenomen dat verdachte leugenachtige verklaringen heeft afgelegd over de medische redenen waarom hij de twee door aangever [aangever 9] geboekte vluchten naar Nederland niet heeft benut – wat de rechtbank overigens niet kan vaststellen – kan dat niet tot een bewezenverklaring van oplichting leiden. Deze verklaringen achteraf hebben er immers niet toe bijgedragen dat [aangever 9] de vliegtickets (eerder) heeft gekocht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 4 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring van feiten 1 tot en met 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan online handelsfraude (feit 1 en feit 2) en oplichting (feit 3). De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1: online handelsfraude (primair) dan wel oplichting (subsidiair)
Feiten en omstandigheden
Het dossier bevat vier aangiftes van online handelsfraude, dan wel oplichting die zien op de vermeend valselijke verhuur van een vakantiechalet op Texel. De aangiftes zijn van vier verschillende huurders van het vakantiechalet en lijken qua inhoud op elkaar. Aangevers [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] hebben op 9 juli 2025 gereageerd op een advertentie op Facebook. Zij geven aan dat de advertentie afkomstig was een account met de profielnaam " [profielnaam 1] ", " [profielnaam 2] ”, respectievelijk “ [profielnaam 3] ”. Aangeefster [aangever 4] heeft zelf op Facebook een advertentie geplaatst, waarop “ [profielnaam 1] ” op 9 juli 2025 heeft gereageerd. Hierna verliep met alle aangevers het contact via Facebook. Vervolgens heeft de verhuurder een huurcontract dan wel een boekingsbevestiging gestuurd aan aangevers. Aangevers hebben een aanbetaling voldaan aan bankrekeningnummer [nummer 1] dat op naam van verdachte stond.
Aangever [aangever 2] en aangeefster [aangever 4] namen na de aanbetaling contact op met het chaletpark. Zij vernamen dat het aangeboden chalet eigendom is van de eigenaar van het chaletpark en dat zij oplichting vermoedde..
Aangever [aangever 1] las op 10 juli 2025 op Facebook dat de verhuurder een oplichter zou zijn. Hierop heeft deze aangever contact met verdachte gezocht. Verdachte zou hierop niet hebben gereageerd. Aangever [aangever 2] las ook online berichten dat de verhuurder een oplichter zou zijn. Deze aangever heeft verdachte via Facebook bericht dat hij de reservering wilde annuleren en zijn geld terug wilde. Verdachte ging hiermee akkoord en verwijderde vervolgens zijn Facebook-account. Aangever heeft de aanbetaling niet teruggekregen.
Aangeefsters [aangever 3] en [aangever 4] ontdekten dat het Facebook-account van de verhuurder op 10 juli 2025, een dag nadat zij hun aanbetalingen hadden gedaan, verdwenen was.
Aangevers hebben allen geen gebruik kunnen maken van het door hen geboekte vakantiechalet.
Verdachte heeft verklaard dat hij degene was die op Facebook het vakantiechalet aanbood, dat hij het contact met aangevers onderhield en dat hij de huurovereenkomsten invulde en verstuurde aan aangevers. Verdachte heeft verder verklaard dat hij degene is die voornoemd rekeningnummer gebruikt.
Bewezenverklaring online handelsfraude (primair)
Op grond van artikel 326e Wetboek van Strarecht (online handelsfraude) is strafbaar diegene die een beroep of gewoonte maakt van het door middel van een geautomatiseerd werk verkopen van goederen of diensten tegen betaling, met het oogmerk om zonder volledige levering zichzelf of een ander van de betaling van die goederen of diensten te verzekeren.
In artikel 326e Sr is strafbaar gesteld wat in de rechtspraak wordt aangeduid als de “moedwillige wanprestatie”. De strafbaarheid treedt in als nadeel kan ontstaan. Het oogmerk van de verkoper om niet of volledig te leveren en zichzelf of een ander van de betaling te verzekeren staat centraal. Het bij herhaling aanbieden van goederen of diensten zonder de intentie om deze daadwerkelijk te leveren is met dit artikel strafbaar geworden.
Van oogmerk is sprake als verdachte goederen aanbiedt terwijl hij weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat hij niet zal leveren.
Op grond van de in de aangiftes beschreven handelswijze van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verdachte nooit de bedoeling heeft gehad de vakantiechalets ter beschikking te stellen of de aanbetalingen terug te betalen. Verdachte heeft de betalingen ontvangen, maar de vakantiechalets niet ter beschikking gesteld en heeft op enig moment niet meer gereageerd op berichten van de huurders. Dit terwijl hij uitdrukkelijk is verzocht om terugbetaling. Daarbij betrekt de rechtbank dat op de telefoon van verdachte de door hem voor aangevers [aangever 2] , [aangever 3] en [aangever 4] ingevulde en aan hen verstuurde huurovereenkomsten zijn aangetroffen. Deze huurovereenkomsten zien op (grotendeels) dezelfde verhuurperiode, zodat verdachte wist dat hij de chalets niet ter beschikking zou kunnen stellen aan deze aangevers.
Verdachte heeft verder met alle aangevers contact onderhouden en na ontvangst van de aanbetalingen niet meer gereageerd op berichten van de aangevers en zijn account verwijderd. Deze handelswijze is niet te verenigen met het verhaal van verdachte dat hij het chalet te huur heeft aangeboden voor een derde die eigenaar zou zijn van het chalet, hij het overzicht als gevolg van eventuele dubbele boekingen kwijt was en dat hij van plan was om de door de aangevers betaalde aanbetalingen terug te betalen zodra hij duidelijkheid had over de dubbele boekingen en de contactgegevens van de aangevers. Duidelijkheid die – zo heeft verdachte op zitting verklaard – hij pas kon verkrijgen wanneer hij weer in Nederland zou zijn. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde. Omdat verdachte pas op de zitting de naam van de beweerde eigenaar voor wie hij de chalet zou hebben verhuurd heeft willen geven, is zijn verklaring niet verifieerbaar. Ook heeft verdachte niet aannemelijk kunnen maken dat hij überhaupt bevoegd was om het vakantiechalet namens deze derde te verhuren. Onderzoek aan de telefoon van verdachte heeft evenmin in deze richting gewezen. Bovendien staat deze stelling haaks op de verklaring van [getuige] , dochter van de eigenaar van het chaletpark, dat het betreffende vakantiechalet al was verhuurd door het chaletpark zelf. Daarbij komt dat in de door verdachte verstuurde huurovereenkomsten e-mailadressen van de gedupeerde huurders staan en dat ook hun bankrekeningnummers bij verdachte bekend waren. Niet is gebleken dat verdachte enige poging heeft gedaan om contact met hen op te nemen en/of de aanbetalingen terug te betalen. Het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling is dan ook bewezen.
Gelet op het aantal aangevers en de
modus operandi(via Facebook) die naar voren komt in de aangiftes, is sprake van het meermalen verrichten van soortgelijke feiten, die in onderling verband staan en gericht zijn op het ontvangen van gelden van derden die vervolgens de betaalde diensten niet geleverd krijgen. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een gewoonte als bedoeld in artikel 236e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan online handelsfraude ten aanzien van de vier aangevers.
Ten aanzien van feit 2:online handelsfraude (primair) dan wel oplichting (subsidiair)
De rechtbank oordeelt dat – gelet op de opgesomde bewijsmiddelen in bijlage II, waaronder de bekennende verklaring van verdachte – feit 2 wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van feit 3: oplichting
Feiten en omstandigheden
[aangever 8] heeft aangifte gedaan van oplichting die ziet op de valse verhuur van een woning aan de [adres] in Culemborg. Aangeefster kwam verdachte, een oude bekende van haar, tegen op 13 mei 2023 in Vianen. Aangeefster vertelde verdachte dat zij dringend op zoek was naar woonruimte. Verdachte vertelde haar dat hij de woning op voornoemd adres in eigendom had, deze woning verhuurde en dat deze per 27 augustus 2023 beschikbaar zou komen. Hierna verliep het contact tussen aangeefster en verdachte via de telefoon en WhatsApp. Aangeefster heeft vervolgens in totaal € 1.283 aan verdachte betaald, bestaande uit borg en kosten van de makelaar voor het opstellen van het huurcontract. Het bankrekeningnummer waarnaar aangeefster het geld heeft overgeboekt, te weten [nummer 2] , stond op naam van verdachte. Op het moment dat aangeefster en verdachte de huurovereenkomst zouden tekenen, bleek verdachte niet meer bereikbaar. Aangeefster kwam er vervolgens achter dat de woning eigendom was van woningstichting [stichting] . Aangeefster heeft geen enkele dag in de woning kunnen verblijven.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de woning aan de [adres] in Culemborg huurde, dat hij deze woning in overleg met de verhuurder aan aangeefster te huur heeft aangeboden en dat aangeefster voornoemd geldbedrag inderdaad aan hem heeft betaald. Verdachte heeft verklaard dat hij de woning niet van [stichting] huurde, maar van ene [persoon] en dat hij verdachte had gemachtigd om de woning namens hem te verhuren aan aangeefster. Verdachte heeft voorts gesteld dat aangeefster het aan hem betaalde bedrag reeds retour zou hebben ontvangen via de broer van verdachte.
Bewezenverklaring oplichting
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat verdachte bij een ander door een
specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft willen roepen, teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet verdachte een of meer oplichtingsmiddelen hebben gebruikt.
Zoals onder de feiten en omstandigheden is beschreven heeft verdachte de woning aan de [adres] in Culemborg aangeboden en bij aangeefster de indruk gewekt dat hij eigenaar en verhuurder van deze woning was en deze aan haar kon verhuren. Ook heeft hij met haar afspraken gemaakt over de huur, de borg en administratiekosten voor het opstellen van een huurovereenkomst en een afspraak voor het tekenen van het huurcontract. Verdachte heeft hiermee door een samenweefsel van verdichtsels bij aangeefster een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen, waardoor zij is bewogen tot de afgifte van een geldbedrag ten behoeve van de borg en administratiekosten. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangeefster in hem had en heeft de woning aan aangeefster aangeboden, terwijl hij wist dat hij deze niet aan haar kon verhuren. De verklaring van verdachte dat hij het betaalde geldbedrag aan aangeefster heeft terugbetaald is niet onderbouwd of anderszins aannemelijk geworden.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat in deze zaak niet enkel sprake is van wanprestatie, maar dat wel degelijk sprake is van oplichting in strafrechtelijke zin.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van twee van de drie onder de gedachtestreepjes weergegeven handelingen, te weten het te huur aanbieden van een woning gelegen aan de [adres] in Culemborg en het aan [aangever 8] in rekening brengen van kosten voor de borg van de woning en het opstellen van de huurovereenkomst (in totaal € 1.283).
De rechtbank acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Dit scenario staat immers haaks op de verklaringen van aangeefster en de vader van verdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1
op 9 juli 2025 in Nederland, meermalen een gewoonte heeft gemaakt van het door middel van een geautomatiseerd werk verlenen van diensten tegen betaling, te weten, via een server en/of computersysteem bevattende de Facebook omgeving, een chalet op Texel heeft verhuurd aan
- [aangever 1] voor 685 euro en
- [aangever 2] voor 195 euro en
- [aangever 3] voor 195 euro en,
- [aangever 4] voor 225 euro,
met het oogmerk om zonder volledige levering zich van de betaling van die diensten te verzekeren;
feit 2
op 4 januari 2023 en 5 januari 2023 in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het door middel van een geautomatiseerd werk verkopen van goederen tegen betaling, te weten via een server en/of computersysteem bevattende de Marktplaats omgeving meerdere tickets voor Vrienden van Amstel live heeft verkocht
- aan [aangever 5] voor 250 euro en
- aan [aangever 6] voor 200 euro en
- aan [aangever 7] voor 250 euro,
met het oogmerk om zonder volledige levering zich van de betaling van die goederen te verzekeren;
feit 3
in de periode van 13 mei 2023 tot en met 16 juni 2023 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 8] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 1.283, door
- een woning gelegen aan de [adres] (welke eigendom is van woonstichting
[stichting] ) te huur aan te bieden en
- die [aangever 8] kosten in rekening te brengen voor de borg van de woning (€ 1.000) en voor het opstellen van de huurovereenkomst (€ 283).

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan online handelsfraude en oplichting. Hij heeft op schaamteloze wijze geld afhandig gemaakt van acht slachtoffers. In de meeste gevallen kregen de slachtoffers geen contact meer met verdachte wanneer de geldbedragen waren betaald. Verdachte heeft enkel met het oog op persoonlijk gewin gehandeld. Hij heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het door de slachtoffers in hem gestelde vertrouwen en heeft bij zijn handelen zich op geen enkel moment bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Door de handelswijze van verdachte zijn de slachtoffers ook financieel benadeeld. Daarnaast wordt door dit soort feiten ook het algemene vertrouwen dat de maatschappij in online handel en het nakomen van afspraken heeft, aangetast.
Voor wat de oplichting ten aanzien van de verhuur van de woning betreft, heeft verdachte zich op minstens even brutale wijze gedragen.
Hij heeft zich richting een bekende voorgedaan als eigenaar dan wel als tot verhuur gerechtigd verhuurder. Aangeefster heeft hierop vertrouwd en is ernstig benadeeld doordat verdachte in werkelijkheid geen huurgenot kon verschaffen. Uit de gang van zaken kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat verdachte van meet af aan kwade bedoelingen had en wist dat hij een bekende schade zou berokkenen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 16 september 2025 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor oplichting (2020).
Strafoplegging
De rechtbanken hebben geen oriëntatiepunten voor straftoemeting van (online) oplichting.
De ernst van de door verdachte gepleegde feiten rechtvaardigt een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Verder heeft de rechtbank in strafverzwarende zin rekening gehouden met het strafblad van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
Vorderingen
Vier aangevers hebben zich als benadeelde partij gemeld in dit strafproces. De aangevers vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met de daartoe geldende wettelijke rente, en hebben tevens verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In de tabel hieronder worden de benadeelde partijen en de door hen gevorderde totaalbedragen weergegeven.
9.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op de vorderingen van de benadeelde partijen kan worden beslist conform de kolom “Standpunt OvJ toewijsbaar tot” in onderstaande tabel.
Voor zover de officier van justitie ten aanzien van de benadeelde partijen het standpunt heeft ingenomen dat (een gedeelte van) de gevorderde schade toewijsbaar is, is dit omdat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden door het ten laste gelegde handelen van verdachte.
Benadeelde partij
Vordering materiele schade
Standpunt OvJ toewijsbaar tot
[aangever 1]
€ 685
€ 685
[aangever 2]
€ 195
€ 195
[aangever 5]
€ 250
€ 250
[aangever 8]
-
-, niet-ontvankelijk
9.3.
Standpunt van de verdediging
De benadeelde partijen [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 8] moeten niet-ontvankelijk worden verklaard, vanwege de bepleite vrijspraak. De vordering van benadeelde partij [aangever 8] is ook niet-ontvankelijk, omdat op het voegingsformulier geen schadebedrag is ingevuld. Wat betreft de vordering van benadeelde [aangever 5] refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.4.
Oordeel van de rechtbank
Voor de benadeelde partijen [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 5] geldt dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom de vorderingen toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade (de datum waarop de benadeelde partij het geld heeft betaald).
[aangever 8] heeft weliswaar een voegingsformulier als benadeelde partij ingevuld, maar geen schadebedrag heeft opgegeven. De rechtbank begrijpt dit aldus dat zij in deze procedure zich niet heeft gevoegd als benadeelde partij. Nu [aangever 8] , ondanks de aankondiging, niet ter terechtzitting is verschenen, heeft zij dit gebrek ter terechtzitting ook niet kunnen herstellen door zich daar alsnog met toepassing van artikel 51g, derde lid, Sv mondeling of schriftelijk als benadeelde partij in het geding te voegen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de [aangever 8] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
9.5.
Schadevergoedingsmaatregel benadeelde partijen
Als extra waarborg voor betaling legt de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 5] aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten zijn toegebracht.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
9.6.
Schadevergoedingsmaatregel aangeefster [aangever 8]
De rechtbank overweegt dat, los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel ambtshalve kan worden opgelegd, indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Zoals hiervoor opgemerkt, ontbreekt op het door aangeefster [aangever 8] ingevulde voegingsformulier het schadebedrag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangeefster [aangever 8] , gelet op haar aangifte en telefonische verklaring van 10 augustus 2025 bij de politie, aangetoond dat zij een bedrag van € 1.283,- materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit 3. De rechtbank gaat dan ook ambtshalve over tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 36f, 57, 63, 326 en 326e van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en feit 2 primair:
telkens:een gewoonte maken van het door middel van een geautomatiseerd werk verkopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige levering zich van de betaling van die goederen te verzekeren;
feit 3:
oplichting;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
drie maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 685,- (zeshonderd vijfentachtig) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 juli 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] aan de Staat € 685,- (zeshonderd vijfentachtig) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 juli 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 13 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 195,- (honderd vijfennegentig) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 juli 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 2] aan de Staat € 195,- (honderd vijfennegentig) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 juli 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 3 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 5] toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 250,- (tweehonderd vijftig) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 5] aan de Staat € 250,- (tweehonderd vijftig) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [aangever 8] niet-ontvankelijk.
Legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betaleneen bedrag van € 1.283,- (duizend tweehonderd drieëntachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever 8] . Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 22 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. C.J.M. in 't Veld-Vernooij en T. van den Bergh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2025.
[[...]]