4.3.Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 4
De rechtbank acht de onder feit 4 tenlastegelegde oplichting niet bewezen en overweegt hiertoe het volgende.
Niet betwist is dat verdachte een geldbedrag van in totaal € 2.480 euro van aangever [aangever 9] heeft geleend ten behoeve van betalingen van vliegtickets naar Nederland en het voldoen van kosten in Thailand. Deze lening zou, zo blijkt uit zowel de verklaring van verdachte als uit de e-mailcorrespondentie tussen aangever en verdachte, worden terugbetaald bij terugkomst van verdachte in Nederland.
Het verzoek van verdachte aan aangever om een vliegticket voor hem te boeken en geld te lenen voor enkele kosten in Thailand en het gegeven dat de geldbedragen nog niet door verdachte zijn terugbetaald kunnen niet worden aangemerkt als een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen waardoor bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. Oftewel: deze handelingen zijn onvoldoende om te kunnen concluderen dat – ten tijde van het verzoek van verdachte aan aangever om tickets voor hem te boeken en geld te lenen – sprake is geweest van een ‘oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling’. Ook indien zou worden aangenomen dat verdachte leugenachtige verklaringen heeft afgelegd over de medische redenen waarom hij de twee door aangever [aangever 9] geboekte vluchten naar Nederland niet heeft benut – wat de rechtbank overigens niet kan vaststellen – kan dat niet tot een bewezenverklaring van oplichting leiden. Deze verklaringen achteraf hebben er immers niet toe bijgedragen dat [aangever 9] de vliegtickets (eerder) heeft gekocht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 4 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring van feiten 1 tot en met 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan online handelsfraude (feit 1 en feit 2) en oplichting (feit 3). De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1: online handelsfraude (primair) dan wel oplichting (subsidiair)
Feiten en omstandigheden
Het dossier bevat vier aangiftes van online handelsfraude, dan wel oplichting die zien op de vermeend valselijke verhuur van een vakantiechalet op Texel. De aangiftes zijn van vier verschillende huurders van het vakantiechalet en lijken qua inhoud op elkaar. Aangevers [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] hebben op 9 juli 2025 gereageerd op een advertentie op Facebook. Zij geven aan dat de advertentie afkomstig was een account met de profielnaam " [profielnaam 1] ", " [profielnaam 2] ”, respectievelijk “ [profielnaam 3] ”. Aangeefster [aangever 4] heeft zelf op Facebook een advertentie geplaatst, waarop “ [profielnaam 1] ” op 9 juli 2025 heeft gereageerd. Hierna verliep met alle aangevers het contact via Facebook. Vervolgens heeft de verhuurder een huurcontract dan wel een boekingsbevestiging gestuurd aan aangevers. Aangevers hebben een aanbetaling voldaan aan bankrekeningnummer [nummer 1] dat op naam van verdachte stond.
Aangever [aangever 2] en aangeefster [aangever 4] namen na de aanbetaling contact op met het chaletpark. Zij vernamen dat het aangeboden chalet eigendom is van de eigenaar van het chaletpark en dat zij oplichting vermoedde..
Aangever [aangever 1] las op 10 juli 2025 op Facebook dat de verhuurder een oplichter zou zijn. Hierop heeft deze aangever contact met verdachte gezocht. Verdachte zou hierop niet hebben gereageerd. Aangever [aangever 2] las ook online berichten dat de verhuurder een oplichter zou zijn. Deze aangever heeft verdachte via Facebook bericht dat hij de reservering wilde annuleren en zijn geld terug wilde. Verdachte ging hiermee akkoord en verwijderde vervolgens zijn Facebook-account. Aangever heeft de aanbetaling niet teruggekregen.
Aangeefsters [aangever 3] en [aangever 4] ontdekten dat het Facebook-account van de verhuurder op 10 juli 2025, een dag nadat zij hun aanbetalingen hadden gedaan, verdwenen was.
Aangevers hebben allen geen gebruik kunnen maken van het door hen geboekte vakantiechalet.
Verdachte heeft verklaard dat hij degene was die op Facebook het vakantiechalet aanbood, dat hij het contact met aangevers onderhield en dat hij de huurovereenkomsten invulde en verstuurde aan aangevers. Verdachte heeft verder verklaard dat hij degene is die voornoemd rekeningnummer gebruikt.
Bewezenverklaring online handelsfraude (primair)
Op grond van artikel 326e Wetboek van Strarecht (online handelsfraude) is strafbaar diegene die een beroep of gewoonte maakt van het door middel van een geautomatiseerd werk verkopen van goederen of diensten tegen betaling, met het oogmerk om zonder volledige levering zichzelf of een ander van de betaling van die goederen of diensten te verzekeren.
In artikel 326e Sr is strafbaar gesteld wat in de rechtspraak wordt aangeduid als de “moedwillige wanprestatie”. De strafbaarheid treedt in als nadeel kan ontstaan. Het oogmerk van de verkoper om niet of volledig te leveren en zichzelf of een ander van de betaling te verzekeren staat centraal. Het bij herhaling aanbieden van goederen of diensten zonder de intentie om deze daadwerkelijk te leveren is met dit artikel strafbaar geworden.
Van oogmerk is sprake als verdachte goederen aanbiedt terwijl hij weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat hij niet zal leveren.
Op grond van de in de aangiftes beschreven handelswijze van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verdachte nooit de bedoeling heeft gehad de vakantiechalets ter beschikking te stellen of de aanbetalingen terug te betalen. Verdachte heeft de betalingen ontvangen, maar de vakantiechalets niet ter beschikking gesteld en heeft op enig moment niet meer gereageerd op berichten van de huurders. Dit terwijl hij uitdrukkelijk is verzocht om terugbetaling. Daarbij betrekt de rechtbank dat op de telefoon van verdachte de door hem voor aangevers [aangever 2] , [aangever 3] en [aangever 4] ingevulde en aan hen verstuurde huurovereenkomsten zijn aangetroffen. Deze huurovereenkomsten zien op (grotendeels) dezelfde verhuurperiode, zodat verdachte wist dat hij de chalets niet ter beschikking zou kunnen stellen aan deze aangevers.
Verdachte heeft verder met alle aangevers contact onderhouden en na ontvangst van de aanbetalingen niet meer gereageerd op berichten van de aangevers en zijn account verwijderd. Deze handelswijze is niet te verenigen met het verhaal van verdachte dat hij het chalet te huur heeft aangeboden voor een derde die eigenaar zou zijn van het chalet, hij het overzicht als gevolg van eventuele dubbele boekingen kwijt was en dat hij van plan was om de door de aangevers betaalde aanbetalingen terug te betalen zodra hij duidelijkheid had over de dubbele boekingen en de contactgegevens van de aangevers. Duidelijkheid die – zo heeft verdachte op zitting verklaard – hij pas kon verkrijgen wanneer hij weer in Nederland zou zijn. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde. Omdat verdachte pas op de zitting de naam van de beweerde eigenaar voor wie hij de chalet zou hebben verhuurd heeft willen geven, is zijn verklaring niet verifieerbaar. Ook heeft verdachte niet aannemelijk kunnen maken dat hij überhaupt bevoegd was om het vakantiechalet namens deze derde te verhuren. Onderzoek aan de telefoon van verdachte heeft evenmin in deze richting gewezen. Bovendien staat deze stelling haaks op de verklaring van [getuige] , dochter van de eigenaar van het chaletpark, dat het betreffende vakantiechalet al was verhuurd door het chaletpark zelf. Daarbij komt dat in de door verdachte verstuurde huurovereenkomsten e-mailadressen van de gedupeerde huurders staan en dat ook hun bankrekeningnummers bij verdachte bekend waren. Niet is gebleken dat verdachte enige poging heeft gedaan om contact met hen op te nemen en/of de aanbetalingen terug te betalen. Het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling is dan ook bewezen.
Gelet op het aantal aangevers en de
modus operandi(via Facebook) die naar voren komt in de aangiftes, is sprake van het meermalen verrichten van soortgelijke feiten, die in onderling verband staan en gericht zijn op het ontvangen van gelden van derden die vervolgens de betaalde diensten niet geleverd krijgen. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een gewoonte als bedoeld in artikel 236e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan online handelsfraude ten aanzien van de vier aangevers.
Ten aanzien van feit 2:online handelsfraude (primair) dan wel oplichting (subsidiair)
De rechtbank oordeelt dat – gelet op de opgesomde bewijsmiddelen in bijlage II, waaronder de bekennende verklaring van verdachte – feit 2 wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van feit 3: oplichting
Feiten en omstandigheden
[aangever 8] heeft aangifte gedaan van oplichting die ziet op de valse verhuur van een woning aan de [adres] in Culemborg. Aangeefster kwam verdachte, een oude bekende van haar, tegen op 13 mei 2023 in Vianen. Aangeefster vertelde verdachte dat zij dringend op zoek was naar woonruimte. Verdachte vertelde haar dat hij de woning op voornoemd adres in eigendom had, deze woning verhuurde en dat deze per 27 augustus 2023 beschikbaar zou komen. Hierna verliep het contact tussen aangeefster en verdachte via de telefoon en WhatsApp. Aangeefster heeft vervolgens in totaal € 1.283 aan verdachte betaald, bestaande uit borg en kosten van de makelaar voor het opstellen van het huurcontract. Het bankrekeningnummer waarnaar aangeefster het geld heeft overgeboekt, te weten [nummer 2] , stond op naam van verdachte. Op het moment dat aangeefster en verdachte de huurovereenkomst zouden tekenen, bleek verdachte niet meer bereikbaar. Aangeefster kwam er vervolgens achter dat de woning eigendom was van woningstichting [stichting] . Aangeefster heeft geen enkele dag in de woning kunnen verblijven.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de woning aan de [adres] in Culemborg huurde, dat hij deze woning in overleg met de verhuurder aan aangeefster te huur heeft aangeboden en dat aangeefster voornoemd geldbedrag inderdaad aan hem heeft betaald. Verdachte heeft verklaard dat hij de woning niet van [stichting] huurde, maar van ene [persoon] en dat hij verdachte had gemachtigd om de woning namens hem te verhuren aan aangeefster. Verdachte heeft voorts gesteld dat aangeefster het aan hem betaalde bedrag reeds retour zou hebben ontvangen via de broer van verdachte.
Bewezenverklaring oplichting
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat verdachte bij een ander door een
specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft willen roepen, teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet verdachte een of meer oplichtingsmiddelen hebben gebruikt.
Zoals onder de feiten en omstandigheden is beschreven heeft verdachte de woning aan de [adres] in Culemborg aangeboden en bij aangeefster de indruk gewekt dat hij eigenaar en verhuurder van deze woning was en deze aan haar kon verhuren. Ook heeft hij met haar afspraken gemaakt over de huur, de borg en administratiekosten voor het opstellen van een huurovereenkomst en een afspraak voor het tekenen van het huurcontract. Verdachte heeft hiermee door een samenweefsel van verdichtsels bij aangeefster een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen, waardoor zij is bewogen tot de afgifte van een geldbedrag ten behoeve van de borg en administratiekosten. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangeefster in hem had en heeft de woning aan aangeefster aangeboden, terwijl hij wist dat hij deze niet aan haar kon verhuren. De verklaring van verdachte dat hij het betaalde geldbedrag aan aangeefster heeft terugbetaald is niet onderbouwd of anderszins aannemelijk geworden.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat in deze zaak niet enkel sprake is van wanprestatie, maar dat wel degelijk sprake is van oplichting in strafrechtelijke zin.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van twee van de drie onder de gedachtestreepjes weergegeven handelingen, te weten het te huur aanbieden van een woning gelegen aan de [adres] in Culemborg en het aan [aangever 8] in rekening brengen van kosten voor de borg van de woning en het opstellen van de huurovereenkomst (in totaal € 1.283).
De rechtbank acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Dit scenario staat immers haaks op de verklaringen van aangeefster en de vader van verdachte.