Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
zaak A(zaaknummer: C/13/756238 / HA ZA 24-987) van
1.ING GROEP N.V.,
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
4.
[gedaagde 4],
[gedaagde 5],
6.
[gedaagde 6],
[gedaagde 7],
[gedaagde 8],
[gedaagde 9],
10.
[gedaagde 10],
zaak B(zaaknummer: C/13/756241 / HA ZA 24-988) van
1.ING GROEP N.V.,gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
4.
[gedaagde 4],
[gedaagde 5],
6.
[gedaagde 6],
[gedaagde 7],
[gedaagde 8],
[gedaagde 9],
10.
[gedaagde 10],
- eisers:
de Beleggers,
ING,
de Functionarissen.
1.De procedures
- de dagvaardingen in zaak A van 7 februari 2024, met producties 1-131,
- de dagvaardingen in zaak B van 20 maart 2024, met producties 1-131,
- de akte overlegging producties 132-135 en eiswijziging van de Beleggers in zaak A,
- de akte overlegging producties 132-135 en eiswijziging van de Beleggers in zaak B,
- de rolbeslissing van 23 oktober 2024 waarbij is beslist dat zaak A en zaak B op de rol gevoegd worden behandeld en dat – overeenkomstig het voorstel van partijen – het debat in eerste instantie zal worden gevoerd over de thema’s (i) rechtsmacht, ontvankelijkheid en verjaring, (ii) onrechtmatigheid, (iii) toerekenbaarheid en (iv) aansprakelijkheid,
- de akte uitlating na rolbeslissing met vermindering van eis en een vergelijkingsbestand van de Beleggers, vervat in producties 136 en 137,
- de conclusie van antwoord in fase 1 (aansprakelijkheid) van ING,
- de akte overlegging producties A1-V3 van ING,
- de incidentele conclusie houdende een vordering tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv en verweer tot niet-ontvankelijkverklaring eisers wegens ontbreken procesvolmacht van ING, met producties 1-13,
- de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie (I) tot zekerheidsstelling en (II) inzake procesvolmachten van de Functionarissen, met producties F1-16,
- de tussenvonnissen van 5 maart 2025 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in incident (I) tot zekerheidsstelling en (II) inzake procesvolmachten, tevens houdende antwoord op preliminair verweer van ING strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring met producties 1-16,
- de akte aanvullende producties 138-181 van de Beleggers,
- de akte eiswijziging van de Beleggers,
- de akte eiswijziging in incident tot zekerheidsstelling van de Functionarissen,
- de akte eisvermindering en overlegging producties 14 en 15 in incident van ING,
- de akte houdende rectificatie van de conclusie van antwoord van ING,
- de akte eisvermindering van de Beleggers,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 juli 2025 en de daarin vermelde overige stukken, als ook de zittingsaantekeningen van de griffier die zich in het dossier bevinden.
2.Beide zaken in het kort
3.De feiten in de hoofdzaken en de incidenten
ING Bank), een internationaal opererende bank met een Nederlandse bankvergunning. Wereldwijd heeft het ING-concern ruim 60.000 werknemers die 39 miljoen particuliere en zakelijke klanten bedienen in ongeveer 100 landen, waarbij ING in ongeveer 40 landen een fysieke vestiging heeft.
DNB) en sinds
ECB). Daarnaast staat ING als uitgevende instelling onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (
AFM) in het kader van (onder meer) haar openbaarmakingsverplichtingen.
two tier) bestuursmodel. De Raad van Bestuur van ING (
RvB) is onder meer verantwoordelijk voor het vaststellen van het beleid en de strategie van de gehele groep, alsmede voor de dagelijkse gang van zaken. De RvB bestaat uit drie bestuurders: de
Chief Executive Officer(
CEO)
,de
Chief Financial Officer(
CFO) en de
Chief Risk Officer(
CRO). De Raad van Commissarissen van ING houdt toezicht op het beleid van de RvB, de uitvoering van de strategie en de algemene gang van zaken van ING en de met haar verbonden ondernemingen.
RvC). Daarnaast bekleden de CEO, CFO en CRO van ING ook diezelfde functies binnen ING Bank en maken zij deel uit van het bestuur van ING Bank, de zogenaamde
Management Board Banking(
MBB). De MBB is belast met de dagelijkse operationele bedrijfsvoering van ING Bank en onder meer verantwoordelijk voor het vaststellen, uitvoeren, monitoren en waar nodig bijstellen van het algehele risicobeleid van ING Bank.
Relevante Periode) (certificaten van) aandelen in ING hebben verworven op Euronext Amsterdam (AEX). Op die laatste datum hield ieder van de Beleggers – naar eigen zeggen – tenminste één aandeel in ING dat was aangekocht via Euronext Amsterdam (AEX).
DRRT), een in de Bahama’s gevestigde procesfinancier, stuurt deze procedure namens de Beleggers aan.
Wwft) in werking getreden.
Financial Economic Crimeen
Customer Due Diligence(
FEC CDD) beleid. Het ING-concern maakt voor de uitvoering van het FEC CDD beleid gebruik van het
three lines of defence-model. Dit model omvat kort gezegd:
- als eerste lijn, een combinatie van het relevante management binnen de
- als tweede lijn, de onafhankelijke risicobeheerafdelingen binnen het concern;
- als derde lijn de interne auditdienst van het concern, de
ad hoc) als periodieke openbaarmakingsverplichtingen. Binnen ING bestaan daartoe verschillende openbaarmakingscommissies, waaronder de
Ad hoc Disclosure Committee(
AHDC) en de
Periodic Disclosure Committee(
PDC). Het AHDC komt op afroep bij elkaar en adviseert de RvB in hoeverre bepaalde informatie (mogelijk) is te kwalificeren als voorwetenschap en, zo ja, of onmiddellijke openbaarmaking is vereist dan wel uitstel van openbaarmaking is toegestaan. Het PDC komt tenminste vijf keer per jaar bijeen en adviseert de RvB over het beoordelen en herzien van kwartaal-, halfjaar- en jaarcijfers voordat deze aan de RvB worden voorgelegd.
Office of Public Affairsvan het
U.S. Department of Justicedoor middel van persberichten bekend gemaakt dat zij een schikking hadden getroffen met betrekking tot door de
Office of Foreign Assets Control(OFAC) geconstateerde overtredingen van Amerikaanse sanctiewetgeving door ING Bank tot 2007. ING Bank heeft in het kader van deze schikking een bedrag van USD 619 miljoen betaald.
2014 e-mail) heeft ING’s
general counselde MBB het volgende bericht:
private banking-onderdeel van ING Bank een last onder dwangsom opgelegd in verband met het niet naleven van de Wwft-verplichting om voldoende diepgaand klantonderzoek te doen. Daarbij heeft DNB een termijn gesteld tot 31 december 2016 om aan de last onder dwangsom te voldoen. ING Bank heeft de instructies van DNB tijdig opgevolgd en de dwangsom is niet verbeurd.
compliancefunctie te beoordelen, zowel op geconsolideerd niveau als op belangrijke niveaus van ING Bank en haar dochterondernemingen.
OM) een strafrechtelijk onderzoek gestart naar ING Bank onder de codenaam ‘Houston’ in verband met een verdenking van (schuld)witwassen en schending van Wwft-bepalingen. ING is bekend geraakt met het feit dat zij onderwerp was van strafrechtelijk onderzoek door een inval van de FIOD bij het hoofdkantoor van ING Bank op 1 maart 2016.
Project Sky’.
Wft) in documenten genaamd
Third Supplement(samen:
Third Supplements). Deze documenten waren onderdeel van een periodieke update van het prospectus voor de uitgifte van (schuld)effecten. De
Third Supplementszijn op 3 februari 2017 op de website van ING gepubliceerd en op 7 februari 2017 op de website van de AFM in het Register van goedgekeurde prospectussen.
Annual Report2016 onder het kopje
Legal proceedingsvermeld dat ING Bank onderwerp is van strafrechtelijk onderzoek door de Nederlandse autoriteiten
regarding various requirements related to the on-boarding of clients, money laundering, and corrupt practices. Daarbij heeft zij – kort gezegd – vermeld dat het nog niet mogelijk was te voorspellen wat te zijner tijd daarvan de uitkomst zou zijn, maar dat deze ‘
could be significant’. In latere periodieke financiële verslaggeving heeft ING steeds in ongeveer gelijke bewoordingen het lopende strafrechtelijk onderzoek genoemd en op de mogelijk
significantgevolgen daarvan gewezen. In het
Annual Report2017 is het volgende toegevoegd aan de eerdere mededeling over het strafrechtelijk onderzoek:
Management has concluded under IFRS that it is more likely than not that that a present obligation per 31 December 2017 exists and that an outflow of resources is probable but was not able to estimate reliably the possible timing, scope or amounts of any fines, penalties and/or other outcome, which could be significant.
Houstonrapport) gepubliceerd. Het Houstonrapport bevat als deel I een feitenrelaas en als deel II de beoordeling door het OM. In de transactieovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat ING Bank in haar persuitingen het feitenrelaas zal erkennen en de boordeling van het OM en het persbericht van het OM niet zal weerspreken.
Troika-laundromat’. Dit betrof een door de Russische Troika Bank opgezette constructie waarbij Russisch kapitaal via Europese en Amerikaanse bankrekeningen zou zijn witgewassen.
SOBI) heeft het hof Den Haag bij beschikking van 9 december 2020 (de
[gedaagde 5] beschikking) [3] strafvervolging gelast van [gedaagde 5] , voormalig CEO van ING. In de [gedaagde 5] beschikking heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
4.Het geschil in de incidenten
Rv) een aantal in het buitenland gevestigde Beleggers [4] te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten van ING, in zaak A voor € 77.409 en in zaak B voor € 49.088,50, door middel van:
primairING, althans
subsidiairde Functionarissen, in zaak A voor
€ 73.418 + p.m. en in zaak B voor € 45.097,50 + p.m., door middel van het stellen van bankgaranties af te geven door een Nederlandse bank met een looptijd van tenminste één maand na een onherroepelijke einduitspraak in de hoofdzaken.
retainer agreements) die zij met DRRT hebben gesloten aan hen te verstrekken. Kennelijk ligt de procesvolmacht aan de advocaat besloten in deze
retainer agreements,maar dit is voor ING en de Functionarissen niet te controleren.
5.Het geschil in de hoofdzaken
Troika-laundromatin 2020 (zie 3.23) materieel onjuist en onvolledig en dus misleidend geïnformeerd over de ernstige en structurele tekortkomingen in de uitvoering van het FEC CDD beleid van ING Bank en de daaraan verbonden risico’s voor ING Bank en ING. Daarnaast heeft ING in de Relevante Periode op diverse momenten haar ad hoc publicatieverplichtingen geschonden. ING heeft aldus gehandeld in strijd met haar wettelijke plichten en daarnaast in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
BW), dan wel artikel 2:150 BW, en artikel 6:162 BW. Wat betreft de eerste twee artikelen, die alleen zien op aansprakelijkheid voor de periodieke verslaggeving, geldt dat (ernstige) verwijtbaarheid daarbij geen rol speelt. Waar het gaat om de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (6:162 BW) geldt dat aan alle Functionarissen (ook) een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
- i) de alarmerende bevindingen van de CAS en de
- ii) de door DNB aan ING Bank opgelegde last onder dwangsom in 2015,
- iii) de door ECB gesignaleerde tekortkomingen ten aanzien van de compliance functie in juli 2015,
- iv) de start van het strafrechtelijk onderzoek ‘Houston’ naar de naleving door ING Bank van de verplichtingen uit de Wwft op 18 februari 2016,
- v) de concrete tussentijdse ontwikkelingen in het strafrechtelijk onderzoek ‘Houston’, te weten (a) de ‘reprimandebijeenkomst’ op 27 februari 2017 en (b) de bijeenkomst op 21 februari 2018,
- vi) de start en de bevindingen van het in 2016 door ING Bank uitgevoerde interne onderzoek
tipping pointbeschouwd
.ING heeft dit
tipping pointop of kort na 7 juli 2015 bereikt, toen de ECB het onder 3.13 bedoelde inspectierapport uitbracht. Op dat moment beschikte ING over concrete informatie dat de uitvoering van het FEC CDD beleid en de interne risico- en beheersingsprocedures ernstig tekortschoten en moest de markt geïnformeerd worden.
nuisance value, om effectbejag en publiciteitsredenen. Dat levert evenwel geen rechtens te respecteren (proces)belang op. De Beleggers maken dan ook misbruik van (proces)bevoegdheid.
6.De beoordeling in de hoofdzaken
hindsight bias.De Beleggers leunen voor hun conclusies zwaar op de bevindingen van het OM en de [gedaagde 5] beschikking. Het feit dat uit het Houstonrapport en de [gedaagde 5] beschikking blijkt dat sprake is geweest van structurele en ernstige tekortkomingen van ING bij de uitvoering van het FEC CDD beleid in de Relevante Periode, betekent nog niet dat ING destijds hiervan wist of had behoren te weten in die zin dat zij gehouden was informatie hierover te publiceren. Dat laatste hebben de Beleggers onvoldoende weten aan te tonen. Wat betreft de start van het strafrechtelijk onderzoek, waarmee ING op 1 maart 2016 bekend is geworden, geldt dat voor ING lang niet was te voorzien wat de (financiële) gevolgen daarvan voor haar zouden zijn. Toen dat duidelijk was heeft zij een uitstelbesluit genomen.
ad hocpublicatieverplichtingen. Daarna komen de periodieke informatie- en publicatieverplichtingen aan bod.
- de informatie moet betrekking hebben op een situatie die bestaat of waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij zal ontstaan, of op een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden of waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij zal plaatsvinden, en
- de informatie moet specifiek genoeg zijn om er een conclusie uit te trekken omtrent de mogelijke invloed van bovenbedoelde situatie of gebeurtenis op de betreffende koers.
HvJ EU) wordt ten aanzien van toekomstige situaties, gebeurtenissen of tussenstappen met de zinsnede uit de MAR ‘redelijkerwijs mogen aannemen’ bedoeld dat het op basis van een globale beoordeling van de reeds beschikbare gegevens reëel is te veronderstellen dat zij zal ontstaan of plaatsvinden. [8]
- onmiddellijke openbaarmaking zal waarschijnlijk schade toebrengen aan de rechtmatige belangen van de uitgevende instelling,
- niet waarschijnlijk is dat het publiek door het uitstel zal worden misleid,
- de uitgevende instelling is in staat om de vertrouwelijkheid van de betreffende informatie te garanderen.
hindsight biaste verminderen. Zo vermeldt de considerans van de MAR:
European Securities and Markets Authority(
ESMA) heeft richtsnoeren voor het uitstellen van de openbaarmaking van voorwetenschap uitgevaardigd. Een daarin opgenomen voorbeeld van mogelijk uitstel ziet op de situatie dat de uitgevende instelling onderhandelingen voert, waarbij de uitkomst van die onderhandelingen waarschijnlijk in gevaar zou worden gebracht door onmiddellijke openbaarmaking.
ex tuncplaatsvinden.
risk- and principle-based) benadering met gebruik van open normen. Over de interpretatie en invulling van deze open normen bestond nog veel onzekerheid. Dit gold vooral voor twee bepalingen uit de Wwft: de wijze waarop cliëntenonderzoek moest worden ingevuld (artikel 3 Wwft) en het begrip ongebruikelijke transactie (artikel 16 Wwft). Pas in 2011 publiceerden het ministerie van Financiën en DNB ieder een eigen leidraad. Deze namen maar beperkt de bestaande onzekerheid weg en waren bovendien juridisch niet bindend. Pas na enige jaren bleek dat DNB als toezichthouder er een andere interpretatie van de Wwft op nahield dan de financiële instellingen. Daarnaast zijn de sancties die DNB en het OM konden opleggen voor overtredingen van de Wwft gedurende de Relevante Periode aanzienlijk verhoogd. Pas vanaf 1 augustus 2014, respectievelijk 1 januari 2015 konden DNB en het OM daarvoor omzetgerelateerde boetes opleggen. Voorafgaand aan de transactieovereenkomst met ING in 2018 maakten DNB en het OM geen gebruik van die nieuwe bevoegdheid. Het in die overeenkomst opgenomen transactiebedrag was dan ook ongekend hoog in verhouding tot eerdere transactiebedragen van het OM en ook niet in lijn met de bestaande handhavingspraktijk van DNB.
Risk Factors’ heeft gewezen op de voornaamste risico’s en onzekerheden van (antiwitwas)compliance, de intensivering van het toezicht daarop, en op het feit dat het niet naleven van de wet- en regelgeving kan leiden tot handhavingssancties (
compliance risks). Vanaf het jaarrapport 2009 (gepubliceerd op 18 maart 2010) is vermeld dat ING bezig was met de implementatie van robuuste en effectieve risicomanagementprocessen. Risico’s waarvoor werd gewaarschuwd waren bijvoorbeeld boetes, schadevorderingen, rechterlijk ingrijpen en schorsing of intrekking van vergunningen met impact voor klanten, medewerkers en aandeelhouders. Dit zag zowel op bestuursrechtelijk als strafrechtelijk ingrijpen.
general counselde MBB van ING Bank (waarin drie leden van de RvB van ING zaten) van deze tekortkomingen op de hoogte heeft gesteld en erop heeft aangedrongen dat zo snel mogelijk actie werd ondernomen om het risico op (strafrechtelijke) vervolging af te wenden (zie 3.11). De CAS-bevindingen en de 2014 e-mail bevatten voorwetenschap in de zin van artikel 17 MAR, nu aan alle vier vereisten van dit artikel is voldaan.
compliancein genoemde periode ‘
overall’ steeds is beoordeeld als ‘
sufficiently controlled’. Noch de eerste lijn (
business), noch de tweede lijn (de
compliancefunctie), noch de derde lijn (de CAS) kwam in die periode tot de conclusie dat sprake was van ‘ernstige en structurele tekortkomingen’. ING heeft in dit verband een aantal pagina’s uit de halfjaar- en jaarrapportages van de CAS 2011 tot en met 2015 overgelegd waaruit de ‘
overall’ beoordeling ‘
sufficiently’of ‘
sufficiently controlled’ blijkt. ING evalueerde daarnaast in deze periode de effectiviteit van alle toepasselijke COSO [9] -componenten en bijbehorende controles op entiteitsniveau. Op basis daarvan was ING van oordeel dat eventuele
compliancekwesties in ieder geval niet als materiële tekortkomingen zouden worden gezien in de context van de vereisten van periodieke financiële verslaggeving voor niet-financiële risico’s. Dat de CAS-rapportages aandachtsgebieden benoemden of verbeteringsmaatregelen voorstelden betekent nog niet dat uit deze rapportages bleek van ernstige en structurele tekortkomingen met betrekking tot
compliance, aldus ING en de Functionarissen.
eindbevindingen van de CAS en met de kennis van toen – had moeten concluderen dat (de implementatie van) het algehele FEC CDD beleid onvoldoende gecontroleerd was of een (te) hoog risico vormde in een mate die voorwetenschap oplevert. Ook al heeft het OM – achteraf – geconcludeerd dat het FEC CDD beleid van ING in de Relevante Periode niet voldeed, betekent dit nog niet dat ING dit destijds al had moeten beseffen. Dat ING met de CAS-rapportages beschikte over concrete informatie waarvan de openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers is dus niet gebleken.
Audit Committeevan de RvC is besproken. Ook dit rapport heeft ING overgelegd (zij het deels zwart gemaakt). Uit het rapport blijkt nog niet dat de CAS ernstige en structurele tekortkomingen in het FEC CDD beleid heeft geconstateerd (zie ook hiervoor); dit blijkt evenmin uit de 2014 e-mail. De
general counselspreekt in deze e-mail zijn zorgen uit over het feit dat de CDD bevindingen van de CAS meer structureel dan incidenteel lijken en dringt erop aan (
utmost important) dat ING adequate actie onderneemt op de CAS-bevindingen, dit om te voorkomen dat ING een aanzienlijk risico op (ook strafrechtelijke) maatregelen gaat lopen. Daarmee heeft hij nog geen inhoudelijk oordeel gegeven over het algehele FEC CDD beleid, maar slechts zijn – serieuze – bezorgdheid geuit over mogelijke risico’s die zich in de toekomst zouden kunnen voordoen.
Compliance Risk Managementeen eerste analyse van de belangrijkste lacunes op
compliancegebied en een herstelaanpak met onmiddellijke acties gepresenteerd. Daaruit bleek dat de
complianceafdeling niet van mening was dat ING te maken had met structurele tekortkomingen op het gebied van FEC CDD die zouden kunnen leiden tot zware boetes zoals geschetst door de
general counsel. De voorgestelde acties zijn daarna goedgekeurd en uitgevoerd.
private bankingen geen bankbrede onderwerpen betrof
.Het segment betrof een fractie van de wereldwijde activiteiten van ING, te weten minder dan 1% van de totale risico-gewogen activa van het concern in 2015 en bovendien ook maar één van de vele segmenten van ING Bank op de Nederlandse markt, één van de vele markten waarop ING Bank actief was. Alleen al daarom was de informatie over de last onder dwangsom volgens ING en de Functionarissen geen voorwetenschap: effect op de beurskoers was niet te verwachten.
private bankingcliënten moest voldoen vóór 31 december 2016. Daarop stond een dwangsom van € 100.000 per volledige maand dat de last niet zou worden nagekomen tot een maximum van € 500.000 zou zijn bereikt. Tegen één onderdeel van de last is met succes bezwaar ingesteld en voor de overige onderdelen heeft ING Bank van DNB op 26 januari 2017 de bevestiging ontvangen dat tijdig aan de last was voldaan.
complianceen FEC CDD beleid niet op orde had. Dat de last een dergelijke brede reikwijdte had is niet gebleken.
compliancefunctie te beoordelen, zowel op geconsolideerd niveau als op niveau van ING Bank en haar dochterondernemingen. Deze inspectie zag vooral op de naleving van de principes van het Bazels Comité voor Bankentoezicht (de BCBS-principes) en niet op naleving van de Wwft of uitvoering van het FEC CDD beleid. Dit laatste valt onder het (toezichts)mandaat van DNB en niet onder dat van de ECB. Over het feit dat een
on-site inspectionhad plaatsgevonden door de ECB en dat dit een belangrijk onderwerp op de agenda van de RvC was geweest heeft ING het beleggend publiek in haar
Annual Report2015 geïnformeerd. Verder voeren ING en de Functionarissen aan dat het ECB-rapport geen aanbevelingen en/of maatregelen bevatte, maar uitsluitend bevindingen die zagen op de aansturing van de
compliancefunctie binnen het ING-concern in algemene zin. Deze bevindingen hadden geen betrekking op overtredingen van de Wwft, strafbare feiten, tekortkomingen in de uitvoering van het FEC CDD beleid, de daarmee samenhangende financiële risico’s of de governance van de
compliancefunctie binnen het ING-concern met betrekking tot het FEC CDD beleid. Dit ligt ook voor de hand omdat deze onderwerpen niet tot het mandaat van de ECB behoren. ING heeft naar aanleiding van het rapport verschillende maatregelen genomen.
Naast DNB heeft ook de ECB ING Bank N.V. gewezen op de risico’s in de compliance organisatie en compliance functie. De compliance functie is onder meer belast met en verantwoordelijk voor de controle op de uitvoering van het FEC CDD beleid. Zo heeft de ECB naar aanleiding van een on-site onderzoek in 2015 diverse bevindingen gedaan omtrent het functioneren van de algemene compliance functie binnen ING Bank N.V., diverse risico’s benoemd en aanbevelingen gedaan.” Daarnaast wijzen de Beleggers op het feit dat [gedaagde 5] , gehoord als getuige, heeft verklaard dat het rapport ‘stevige bevindingen’ van de ECB bevatte. Hieruit kan evenwel nog steeds niet worden afgeleid dat het ECB-rapport concrete informatie betrof over niet naleving van de Wwft dan wel tekortkomingen in de uitvoering van het FEC CDD beleid die als voorwetenschap had te gelden en dus geopenbaard moest worden.
tipping pointwas: het ECB-rapport van die datum was de druppel die de emmer deed overlopen zodat ING toen doordrongen had moeten zijn van de ernst van de tekortkomingen in het FEC CDD beleid en dit als voorwetenschap openbaar had moeten maken.
private banking.De CAS-rapporten en de 2014 e-mail komen voort uit signalen die de CAS heeft afgegeven over uitvoering van het FEC CDD beleid. Dat het OM later deze gebeurtenissen in zijn – op strafbare feiten gerichte – onderzoek heeft betrokken en (in 2018) zijn oordeel dat sprake is geweest van tekortkomingen in het FEC CDD beleid mede daarop heeft gebaseerd maakt nog niet dat ING dit op basis van deze informatie destijds al had moeten beseffen. Dat in 2015 een
tipping pointzoals bedoeld door de Beleggers was bereikt kan dan ook niet worden aangenomen.
mogelijkheiddie een bank heeft om informatie naar buiten te brengen en de
verplichtingdat te doen: voor dat laatste moet aan de vereisten van artikel 7 lid 1 MAR zijn voldaan (zie 6.10).
Third Supplementsis gepubliceerd dat ING Bank onderwerp was van strafrechtelijk onderzoek (zie ook 3.16):
Annual Reportover 2016 van ING verschenen (zie 3.18). Daarin is de paragraaf uit de
Third Supplementsvrijwel gelijkluidend opgenomen.
Third Supplementsmaar via de route van artikel 17 MAR met een persbericht had moeten openbaren, gaat dat verwijt niet op.
Third Supplementsniet was bedoeld als een openbaarmaking in de zin van de MAR (zie 6.9). Het hoofdstuk
Legal Proceedingsvan een jaarverslag met eventuele updates wordt volgens ING in het voorjaar van dat jaar voorbereid. Voor het
Annual Reportover 2015 kwam de informatie over het strafrechtelijk onderzoek te laat, er lag ten tijde van de FIOD-inval al een goedgekeurd jaarverslag klaar. Op enig moment kwam de informatie over het strafrechtelijk onderzoek in het proces van de periodieke verslaggeving. Bij het opstellen van de
Third Supplements, die dienden als aanvulling op een prospectus, werd de paragraaf over
Legal Proceedingsuit het concept bij het
Annual Reportgehaald. Dat is gebruikelijk volgens ING. Wetende dat de tekst over het strafrechtelijk onderzoek in het
Annual Reportover 2016 eraan zat te komen, is deze informatie ook in de
Third Supplementsgekomen als update bij
Legal Proceedings. Dit was ruim een maand voordat het
Annual Reportover 2016 werd gepubliceerd. Er is toen ook getoetst of sprake was van voorwetenschap, maar die toets viel negatief uit. De verdenkingen waren toen nog niet uitgebreid tot bankbrede zaken. Het ging voor zover ING wist om de vier genoemde individuele klantgevallen, aldus steeds ING.
Third Supplementsen kort daarna in haar
Annual Reportover 2016 melding heeft gemaakt van het lopende strafrechtelijk onderzoek, met alle onzekerheden over de uitkomst daarvan, maakt dit niet anders.
de ‘reprimandebijeenkomst’ op 27 februari 2017
27 februari 2017 geen vervolging was ingesteld of aangekondigd. Dat betekent dat het voor ING nog onzeker was of het strafrechtelijk onderzoek tot vervolging zou leiden, en zo ja, welke gevolgen dat dan zou kunnen hebben voor ING en of die materieel zouden zijn. Aan het concreetheidsvereiste van voorwetenschap is daarmee in ieder geval niet voldaan. Bovendien was met de
Third Supplementsvan 3 februari 2017 inmiddels publiekelijk bekend gemaakt dat er een strafrechtelijk onderzoek liep. Daarbij was ook vermeld dat onzeker was wat de mogelijke gevolgen konden zijn, maar dat deze ‘significant’ konden zijn. De afweging waar ING dus voor stond was of, gegeven wat in de markt aan informatie beschikbaar was, de bijeenkomst op 27 februari 2017 nieuwe, voldoende concrete informatie had opgeleverd die als voorwetenschap was aan te merken. Dat was niet het geval.
de bijeenkomst op 21 februari 2018
Third Supplementsen het
Annual Reportover 2016, het bericht dat een strafrechtelijk onderzoek liep en dat de mogelijke gevolgen
significantkonden zijn in ongeveer gelijke bewoordingen heeft herhaald in de periodieke verslaggeving nadien. Daarmee leverde de bijeenkomst op 21 februari 2018, ten opzichte van wat in de markt aan informatie beschikbaar was, geen nieuwe, voldoende concrete informatie op die tot openbaarmaking verplichtte.
omdatING het onderzoek Sky is gestart
en dusde uitkomst moet worden gemeld in het kader van voorwetenschap. Tegenover een zo zwakke onderbouwing kan niet van ING worden verlangd dat zij inzage geeft in haar interne (vertrouwelijke) stukken.
Third Supplementsen het
Annual Reportover 2016) nader te berichten. Pas met ontvangst van het eerste transactievoorstel van het OM op 9 mei 2018 was dit anders en heeft ING zekerheidshalve een uitstelbesluit genomen. Maar daarop, of de periode daarna, zien de verwijten van de Beleggers niet. Van een schending van een incidentele openbaarmakingsverplichting is dus geen sprake en de hierop gegronde vorderingen worden afgewezen.
lawyers lettersvan accountants over 2010 tot en met 2018) geldt hetzelfde: de rechtbank ziet geen aanleiding ING te bevelen deze in het geding te brengen. Voor zover de stelling van de Beleggers al als een separate vordering in de zin van artikel 843a Rv (oud) zou kunnen worden beschouwd, leidt dat niet tot een andere uitkomst. De vordering heeft in dat geval een hoog
fishing expeditiongehalte waarvoor 843a Rv (oud) niet bedoeld is. Verder heeft ING haar verweer dat zij (om meer dan de hiervoor besproken redenen) niet gehouden is deze stukken te verschaffen voldoende onderbouwd.
International Accounting Standards(
IAS)-verordening uit 2002, die tegenwoordig (en hierna) de
International Financial Reporting Standards(
IFRS) worden genoemd. [11]
jaarlijksefinanciële verslaggeving. Deze omvat de door een accountant gecontroleerde jaarrekening, het bestuursverslag en verklaringen van de bij de uitgevende instelling als ter zake verantwoordelijk aangewezen personen van het feit dat, voor zover hun bekend,
halfjaarlijksefinanciële verslaggeving. Deze omvat de halfjaarrekening, het halfjaarlijkse bestuursverslag en verklaringen van de bij de uitgevende instelling als ter zake verantwoordelijk aangewezen personen van het feit dat, voor zover hun bekend,
kwartaalberichten, van beursgenoteerde ondernemingen. Deze dienden te omvatten:
iv. de stevige bevindingen van ECB na het onderzoek in 2015 (zie 6.39 e.v.);
Troika-laundromat(zie ook 3.23).
compliance risk managementsysteem en de
compliancerisico’s onder controle had, ii) een mondiaal verbeterprogramma had uitgerold om een en ander te versterken, en iii) beschikte over een ‘
robust FEC control framework’ dat ‘
embedded’ was in de dagelijkse processen bij ING Bank. Daarmee bevatte haar verslaggeving aantoonbaar onjuiste en onvolledige mededelingen, die van materieel belang waren voor de maatman-belegger en daarmee misleidend, aldus steeds de Beleggers.
i) tot en met v)ook geen deugdelijke grond bieden voor de vorderingen die zijn gebaseerd op een schending van periodieke publicatieverplichtingen. Ten aanzien van deze gebeurtenissen is geoordeeld dat van koersgevoelige informatie (lees: informatie waarvan openbaarmaking significante invloed kan hebben op de beurskoers in de zin van artikel 7 lid 1 onder a MAR) geen sprake is. Dat het bij periodieke verplichtingen niet om koersgevoelige informatie in de zin van de MAR gaat maar om (het weglaten van) mededelingen die van materieel belang zijn voor de maatman-belegger maakt het vorenstaande niet anders. Om de genoemde redenen is bij geen van de gebeurtenissen onder 6.72 i) tot en met v) sprake van informatie die van materieel belang is voor de maatman-belegger. Zie in dit verband ook hetgeen is overwogen onder 6.44 over het tipping point: ook wanneer de daar genoemde gebeurtenissen in samenhang worden bezien, leidt dat niet tot een ander oordeel.
vi)overweegt de rechtbank als volgt. De Beleggers verwijten ING dat zij niet tijdig heeft gepubliceerd dat de Italiaanse toezichthouder in oktober 2018 een onderzoek was gestart naar het Italiaanse filiaal van ING en op 12 maart 2019 aan dit filiaal een verbod had opgelegd om nieuwe klanten te werven. ING is (daarin gesteund door de Functionarissen) op dit punt uitgebreid ingegaan bij conclusie van antwoord. ING heeft toegelicht dat zij pas op 15 maart 2019 van Banca d’Italia heeft vernomen over het in de periode van oktober 2018 tot en met januari 2019 gedane onderzoek, dat zij diezelfde dag in verband daarmee een uitstelbesluit heeft genomen in de zin van artikel 17 lid 4 MAR, dat vervolgens overleg heeft plaatsgevonden tussen ING Italië en Banca d’Italia en dat ING op 16 maart 2019 een persbericht heeft uitgebracht waarin onder meer staat dat ING Bank in overleg met Banca d’Italia voorlopig geen nieuwe klanten zal accepteren. ING heeft verder toegelicht op welke wijze zij deze kwestie in haar periodieke financiële verslaglegging ná 16 maart 2019 heeft benoemd en geactualiseerd. De Beleggers zijn hierop vervolgens (bij de mondelinge behandeling) niet meer ingegaan; in het bijzonder hebben zij ook niet (alsnog) concrete stellingen betrokken waaruit kan worden afgeleid dat de informatie over dit onderzoek de materialiteitstoets kon doorstaan. Aan de periode na 16 maart 2019 hebben de Beleggers op dit punt overigens in het geheel geen verwijt gekoppeld. Deze Italiaanse kwestie biedt aldus geen grond voor het aannemen van een schending van ING van een periodieke publicatieverplichting.
vii). De Beleggers verwijten ING dat zij in haar periodieke verslaggeving geen melding heeft gemaakt van ‘soortgelijke problemen’ die zich voordeden of hadden voorgedaan bij de Russische en Poolse filialen van ING Bank die betrokken zijn geweest bij de
Troika-laundromaten ‘
mirror trading’ transacties (zie ook 3.23). ING heeft bij conclusie van antwoord de publicaties in De Groene Amsterdammer, het Financieel Dagblad en Investico besproken, waarnaar de Beleggers bij dagvaarding hebben verwezen. De Functionarissen onderschrijven ook hier het standpunt van ING.
De rechtbank is, evenals ING, van oordeel dat uit deze perspublicaties niet kan worden afgeleid dat zich bij het Russische en Poolse filiaal van ING Bank soortgelijke problemen voordeden of hadden voorgedaan als bij ING Bank in Nederland. Andere stellingen, waaruit dit wel zou kunnen worden afgeleid, zijn (vervolgens) niet ingenomen, zodat de rechtbank deze kwestie verder onbesproken kan laten.
Annual Report2015 (gepubliceerd op 2 maart 2016) en het Halfjaarrapport 2016 (gepubliceerd op 3 augustus 2016) mededelingen ontbreken over de start en de basis van het strafrechtelijk onderzoek, terwijl dat van materieel belang was. Daarbij gaan de Beleggers ervan uit dat ING op die momenten bekend was met de basis van het strafrechtelijk onderzoek, te weten de verdenkingen die, naar de rechtbank begrijpt, uiteindelijk tot de transactieovereenkomst hebben geleid.
Annual Report2015 geldt allereerst dat ING onweersproken heeft gesteld dat dit al was opgemaakt en goedgekeurd voor publicatie op het moment dat het OM ING Bank informeerde dat zij onderwerp was van strafrechtelijk onderzoek. Dat de start van het strafrechtelijk onderzoek in het
Annual Report2015 vermeld had moeten worden, valt om die reden al niet in te zien. Verder verwijst de rechtbank in dit verband naar 6.45-6.52 waar is overwogen wat ING bij de start van het strafrechtelijk onderzoek (en de periode daarna) wist en waarom dat geen voorwetenschap oplevert. Op basis van die omstandigheden houdt het standpunt van de Beleggers dat ING zich in de periode van 1 maart 2016 tot 21 maart 2017 schuldig heeft gemaakt aan misleiding, ook geen stand.
significant’ zou kunnen zijn of de (latere) mededeling: ‘
more likely than not that a present obligation per 31 December 2017 exists and that an outflow of resources is probable’ (zie 3.18). Bovendien had ING, aldus nog steeds de Beleggers, in de periodieke verslaggeving moeten melden dat zij zich genoodzaakt zag een voorziening te treffen, in het bijzonder op het moment dat duidelijk werd dat het OM enkel bereid was tot transigeren tegen een bedrag dat de materialiteitsgrens ruimschoots zou overtreffen.
mochtworden opgenomen met betrekking tot de mogelijke gevolgen van het strafrechtelijk onderzoek, met verwijzing naar IAS 37.14. De Beleggers hebben op dit punt niets meer naar voren gebracht. Dit verwijt behoeft dan ook geen verdere bespreking.
boilerplateteksten bevatte die onvoldoende concreet ingingen op specifieke situaties. In die teksten werd alleen gewezen op potentiële risico’s zonder te vermelden dat deze risico’s zich daadwerkelijk hadden gemanifesteerd.
Third Supplementsen het
Annual Report2016, alsmede de periodieke verslaggeving nadien, is opgenomen dat een strafrechtelijk onderzoek liep en dat de mogelijke gevolgen ‘
significant’ konden zijn, later aangevuld met de ‘
more likely thannot’ toelichting (zie 6.81). ING heeft daarmee voldoende toegelicht dat een reëel risico op een boete bestond waarvan de hoogte tot het eind toe onzeker is gebleven. Van andere of concretere risico’s die zich daadwerkelijk hebben gematerialiseerd, maar door ING zijn verzwegen, is geen sprake.
geenschending van een periodieke openbaarmakingsverplichtingen oplevert
welonrechtmatig is omdat een zorgvuldigheidsnorm is geschonden.
- griffierecht: in zaak A en zaak B voor ING telkens € 6.617 en voor de Functionarissen telkens € 2.626;
- voor ING € 13.330,50 (€ 6.617 + € 6.535,50 + € 178);