ECLI:NL:RBAMS:2025:8322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
13/063755-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van tennistrainer voor verkrachting en ontucht met minderjarigen

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige tennistrainer, die is veroordeeld voor meerdere verkrachtingen en ontucht met minderjarigen. De zaak betreft de verkrachting van een tennispupil, [benadeelde partij 1], in de periode van 1 februari 2009 tot en met 9 januari 2012, en ontucht met de minderjarige broer van deze pupil, [benadeelde partij 2], in de periode van 1 januari 2017 tot en met 24 april 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als trainer en coach, waarbij hij de slachtoffers in een afhankelijkheidssituatie heeft gebracht. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen tegen de wil van de slachtoffers waren en dat er sprake was van dwang door de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een beroepsverbod voor het geven van trainingen aan minderjarigen. Daarnaast zijn schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/063755-22
Datum uitspraak: 5 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 14 en 22 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.F. Ronday, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en van hetgeen hun advocaten, mr. G.J.M. van Spanje en mr. K. Gögdas, naar voren hebben gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank de deskundigen M. Blok en M. de Lange, beiden reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland, op de terechtzitting gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan drie feiten, te weten:
feit 1: verkrachting van [benadeelde partij 1] in de periode van 1 februari 2009 tot en met 9 januari 2012;
feit 2: feitelijke aanranding van [benadeelde partij 1] in de periode van 1 februari 2009 tot en met 9 januari 2012;
feit 3: het plegen van ontucht met de minderjarige [benadeelde partij 2] in de periode van 1 januari 2017 tot en met 24 april 2019.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Hij acht de verklaringen van beide aangevers betrouwbaar en vindt dat deze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten. Het standpunt van verdachte is dat hij met [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) vrijwillige seks heeft gehad, zonder enige dwang, en dat hij ontkent dat er met [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) iets op seksueel gebied is voorgevallen. Er zijn geen betrouwbare (objectieve) bewijsmiddelen die de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ondersteunen. Voor zover de rechtbank de lezing van de aangevers volgt, dan is hetgeen in de tenlastelegging is opgenomen onvoldoende om vast te stellen dat sprake was van een afhankelijkheidsrelatie, noch tussen verdachte en [benadeelde partij 1] , noch tussen verdachte en [benadeelde partij 2] . Voor de feiten ten aanzien van [benadeelde partij 1] geldt dat alle afzonderlijke omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat sprake was van dwang. Ook wanneer al deze afzonderlijke omstandigheden samen worden genomen, is nog steeds geen sprake van dwang en daarmee ook niet van verkrachting of aanranding.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleidende opmerkingen
Bij de beoordeling van het bewijs staat voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In de onderhavige zaken is dat ook het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de emotionele toestand die hij/zij heeft waargenomen bij een aangever kort na het feit. Het steunbewijs hoeft echter geen betrekking te hebben op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De rechtbank zal bij de bespreking van de feiten telkens eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring van de betreffende aangever. Daarna zal de rechtbank zich uitlaten over de vraag of de verklaring van de betreffende aangever in voldoende mate kan worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Indien dit het geval is, zal de rechtbank vervolgens bespreken of het handelen van verdachte enig strafbaar feit oplevert aan de hand van de vraagstukken van afhankelijkheid en dwang.
4.3.2
Het oordeel over de feiten 1 en 2
Deze feiten betreffen de verweten verkrachting (feit 1) en aanranding (feit 2) van [benadeelde partij 1] in de periode van 1 februari 2009 tot en met 9 januari 2012.
Op 2 februari 2022 heeft [benadeelde partij 1] een informatief gesprek gevoerd met de politie. Op 7 maart 2022 heeft hij aangifte gedaan tegen verdachte. De aangifte van [benadeelde partij 1] komt – kort gezegd – neer op het volgende. [benadeelde partij 1] heeft tennistrainingen gehad van verdachte sinds hij zeventien jaar was. Hij is begonnen bij [benadeelde partij 1] te trainen in oktober 2008. Dat was ook rond de periode dat [benadeelde partij 1] Nederlands kampioen onder de achttien jaar was geworden. Niet lang daarna begon [benadeelde partij 1] bij verdachte thuis te komen om te blijven eten en uiteindelijk ook te blijven slapen. [benadeelde partij 1] had problemen thuis, omdat hij van zijn vader alleen bezig mocht zijn met tennis en niet ook met bijvoorbeeld uitgaan. In januari 2009 besloot [benadeelde partij 1] om volledig bij verdachte en zijn toenmalige vrouw [vrouw verdachte] te gaan wonen. [benadeelde partij 1] keek op tegen verdachte, omdat hij op zeer hoog niveau tennis speelde en in de top100 van de wereld heeft gestaan. [benadeelde partij 1] had het idee dat verdachte als ex top 100 speler hem kon helpen om ook de top te bereiken. Na één of twee weken lag [benadeelde partij 1] al bij verdachte en zijn vrouw in bed. [benadeelde partij 1] was zijn tanden aan het poetsen en toen zei verdachte dat hij er gewoon bij mocht komen liggen. [benadeelde partij 1] dacht dat het er allemaal een beetje bij hoorde. [benadeelde partij 1] werd in die tijd verliefd op [vrouw verdachte] en zij kregen een relatie, waarbij zij ook seks met elkaar hadden. Verdachte vond dit goed. Verdachte en [vrouw verdachte] isoleerden [benadeelde partij 1] van de buitenwereld, zij zeiden bijvoorbeeld dat hij geen contact mocht hebben met een vriend, [naam vriend] . Ook mocht [benadeelde partij 1] geen vriendin hebben. Dat zou goed zijn voor zijn tennis, want dan zou hij geen afleiding hebben.
Het seksueel misbruik vond voor het eerst plaats in maart 2009, in een hotel in Luxemburg. [benadeelde partij 1] weet dat nog goed, omdat hij en verdachte toen naar een toernooi waren afgereisd. Ze hadden toen een kamer met één bed. Verdachte ging aan hem zitten. Verdachte heeft hem afgetrokken en ze hebben elkaar gepijpt. [benadeelde partij 1] was bang dat hij zijn tennis kwijt zou raken als hij er niet in meeging. Verdachte zei: “Dit nemen we mee in ons graf”’ en: “Dat gaan we niemand vertellen.” De seksuele handelingen vonden daarna nog zeker twintig of dertig keer plaats. Verdachte was altijd degene die daartoe het initiatief nam. Het gebeurde in het buitenland, in hotels. Dat was in onder meer Duitsland, Engeland en Turkije. Het is ook gebeurd in Benidorm, in het huis van de ouders van verdachte. Ook gebeurde het in de auto van verdachte. Dat was in het Amsterdamse Bos, ’s ochtends vroeg op weg naar de training. Verdachte heeft [benadeelde partij 1] ook gemasseerd en gestretcht in zijn tennisschool in Aalsmeer, waarbij hij dan aan het geslachtsdeel van [benadeelde partij 1] zat. Het seksueel misbruik heeft in totaal zeker twintig tot dertig keer plaatsgevonden. [vrouw verdachte] was hier niet van op de hoogte. Het is gestopt toen [benadeelde partij 1] 20 of 21 jaar was. Dat was bij de vader van [benadeelde partij 1] thuis, waar het misbruik toen ook plaatsvond. [benadeelde partij 1] moest huilen en zei tegen verdachte dat hij het niet meer kon. [benadeelde partij 1] heeft daarna nog tot 2018 bij verdachte en [vrouw verdachte] gewoond.
[benadeelde partij 1] heeft voor het eerst in de zomer van 2018 over het misbruik gesproken. Hij vertelde het tegen zijn vader. Daarna is er een gesprek geweest waar ook verdachte bij was. [benadeelde partij 1] heeft het er ook met zijn toenmalige vriendin [naam vriendin] over gehad. Uiteindelijk heeft hij ook met [vrouw verdachte] erover gesproken.
Verdachte heeft tijdens het proces de seksuele handelingen met [benadeelde partij 1] in eerste instantie steevast ontkend. Uiteindelijk heeft hij, eerst bij een psycholoog van Family Supporters en vervolgens tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, bekend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Deze handelingen bestonden uit het elkaar zoenen, aftrekken en pijpen. Dit gebeurde echter altijd vrijwillig en het kwam van beide kanten. Het gebeurde in buitenlandse hotels en in de auto op weg naar trainingen.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde partij 1] overweegt de rechtbank het volgende. De eerste verklaring van [benadeelde partij 1] bij de politie is afgelegd op 2 februari 2022. Dit betreft het informatieve gesprek. De aangifte tegen verdachte heeft plaatsgevonden op 7 maart 2022. Beide verklaringen zijn afgelegd nadat [benadeelde partij 1] broer [benadeelde partij 2] aangifte heeft gedaan bij de politie. [benadeelde partij 1] is door de politie benaderd met de vraag of hij wilde komen praten, naar aanleiding van de aangifte van [benadeelde partij 2] , zo heeft [benadeelde partij 1] verklaard. Onder omstandigheden kan een dergelijke gang van zaken afbreuk doen aan de betrouwbaarheid en authenticiteit van de verklaring, omdat het risico bestaat dat een aangever door anderen (in dit geval de politie) kan zijn beïnvloed. Hoewel in dergelijke situaties behoedzaam met die verklaringen dient te worden omgegaan, stelt de rechtbank ook vast dat – in het geval van [benadeelde partij 1] – het vermeende seksueel misbruik door verdachte niet eerst bij de politie ter sprake is gekomen. Uit onder meer de verklaring van vader [naam vader benadeelde partijen] (hierna: vader [naam vader benadeelde partijen] ) blijkt dat [benadeelde partij 1] al veel eerder dan het moment van aangifte van [benadeelde partij 2] over het misbruik heeft gesproken. Zijn vader heeft wisselend verklaard over het moment dat hij op de hoogte is geraakt van het misbruik, in die zin dat hij bij de politie heeft verklaard dat hij er in 2018 van op de hoogte raakte terwijl hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat [benadeelde partij 1] het hem al in 2015 vertelde. Of het nu echter in 2015 of 2018 was, het is in elk geval ver voordat [benadeelde partij 2] aangifte had gedaan. Bovendien heeft de ex-vrouw van verdachte een in 2018 opgenomen gesprek aan de politie overhandigd, waarin zij hem confronteert met de seksuele handelingen en waarin verdachte dit ook bekent.
De rechtbank acht de verklaring van [benadeelde partij 1] gedetailleerd, consistent en betrouwbaar. Zij gaat in beginsel dan ook uit van de inhoud van deze verklaring. Verdachte heeft de verklaring op bepaalde punten betwist, bijvoorbeeld door te stellen dat [benadeelde partij 1] gewoon bij zijn ouders langs mocht gaan, of door te stellen dat hij met [benadeelde partij 1] niet in een hotel in Luxemburg heeft geslapen en dat ze op dezelfde dag weer weg zijn gegaan. Die stellingen heeft de verdediging niet verder onderbouwd. Bovendien kan de verklaring van verdachte op sommige punten worden weerlegd door andere verklaringen, bijvoorbeeld door die van vader [naam vader benadeelde partijen] die heeft verklaard dat [benadeelde partij 1] van verdachte een periode niet bij hem langs mocht komen.
De verklaring van [benadeelde partij 1] vindt steun in de verklaring van verdachte, voor zover het betreft de seksuele handelingen die verdachte en [benadeelde partij 1] bij elkaar hebben verricht. Steun voor de onvrijwilligheid van de seksuele handelingen kan worden gevonden in de verklaring van vader [naam vader benadeelde partijen] . Hij heeft verklaard over waargenomen emoties bij [benadeelde partij 1] , namelijk dat hij huilde toen hij aan zijn vader vertelde dat er seksuele handelingen tussen hem en verdachte hebben plaatsgevonden en dat die seksuele handelingen tegen zijn zin waren.
Een ander bewijsmiddel die de verklaring van [benadeelde partij 1] ondersteunt, is de verklaring van [naam vriend] . [naam vriend] heeft verklaard dat hij en [benadeelde partij 1] geen contact meer mochten hebben. Volgens [naam vriend] heeft hij dit niet enkel van [benadeelde partij 1] gehoord, maar heeft verdachte dit [naam vriend] zelf ook verteld. [naam vriend] heeft verder verklaard dat hij een paar jaar [benadeelde partij 1] niet heeft gezien en zij elkaar weer zagen toen [benadeelde partij 1] net een week bij [verdachte] uit huis was.
Ook de verklaring van de toenmalige vriendin van [benadeelde partij 1] , [naam vriendin] , acht de rechtbank bruikbaar voor het steunbewijs. [naam vriendin] heeft verklaard dat [benadeelde partij 1] aan haar heeft verteld dat hij seksueel is misbruikt door verdachte. [benadeelde partij 1] vertelde dit met een trillende stem en hij was helemaal hard aan het ademen en aan het hijgen, alsof hij een soort paniekaanval kreeg.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat sprake is van seksuele handelingen tussen verdachte en [benadeelde partij 1] die tegen de wil van [benadeelde partij 1] waren.
Enkel het voorgaande brengt nog niet zonder meer met zich dat verdachte [benadeelde partij 1] heeft gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan en dat daarmee sprake is van verkrachting en/of aanranding van [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal hierna ingaan op de vraag of daar sprake van is.
De rechtbank stelt voorop dat – ook in de visie van de officier van justitie – de seksuele handelingen niet hebben plaatsgevonden door geweld of bedreiging daarmee. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Van de strafbare feiten verkrachting en/of aanranding kan echter ook sprake zijn wanneer het slachtoffer door de verdachte tot seksuele handelingen wordt gedwongen door een of meer feitelijkheden of bedreiging daarmee. Om te bepalen of daar sprake van is, geldt onder meer het volgende.
Van door een feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam als bedoeld in artikel 242 Sr kan slechts sprake zijn, indien de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of zulk een dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank ook van toepassing op ontuchtige handelingen die niet bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Voor de rechtbank zijn de hierna te noemen omstandigheden van belang.
  • Verdachte was de trainer en coach van [benadeelde partij 1] in de tennissport.
  • Verdachte heeft in het verleden op topniveau de tennissport beoefend en behoorde op enig moment tot de top100 van de wereld. Hij had daarom aanzien binnen de tenniswereld. [benadeelde partij 1] , die onder meer Nederlands kampioen tennis onder de achttien was geworden, keek erg tegen verdachte op en had het gevoel dat verdachte hem als trainer en coach veel kon leren, zodat [benadeelde partij 1] zijn droom om toptennisser te worden kon verwezenlijken.
  • In de periode van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 woonde [benadeelde partij 1] bij verdachte, omdat hij het gevoel had dat dit zijn tenniscarrière ten goede zou komen.
  • [benadeelde partij 1] was financieel afhankelijk van verdachte, omdat verdachte de kosten (mee-) betaalde die de ouders van [benadeelde partij 1] niet zelf konden betalen. Dit waren onder meer de trainingen die verdachte hem gaf en kosten van levensonderhoud. De eerste twee weken betaalde de vader van [benadeelde partij 1] hiervoor, maar later lukte dit niet meer.
  • [benadeelde partij 1] mocht minder of helemaal geen contact hebben met personen met wie hij in die tijd omging, zoals [naam vriend] . Ook mocht hij geen relatie hebben met een meisje en mocht hij niet bij zijn ouders langsgaan.
  • [benadeelde partij 1] kreeg al vrij snel nadat hij bij verdachte kwam wonen een langdurige verhouding met de voormalige vrouw van verdachte, waar verdachte ook van op de hoogte was.
  • De eerste keer dat de seksuele handelingen plaatsvonden, zei verdachte tegen [benadeelde partij 1] dat ze dit mee zouden nemen in hun graf en dat ze dit niemand zouden vertellen.
  • Er was sprake van een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en [benadeelde partij 1] , namelijk van zestien jaar, en [benadeelde partij 1] was aan het begin van het seksueel misbruik nog minderjarig.
De raadsman heeft betoogd dat al deze individuele omstandigheden, voor zover daar al sprake van zou zijn, niet voldoende zijn om dwang aan te nemen. De rechtbank verwerpt dit verweer en is van oordeel dat alle bovengenoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, een situatie hebben opgeleverd waarin verdachte [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het plegen en ondergaan van seksuele handelingen. [benadeelde partij 1] had het gevoel dat hij geen nee kon zeggen en ook niet met anderen over de seksuele handelingen kon spreken, omdat dit grote gevolgen zou hebben voor het verdere verloop van zijn tenniscarrière waarbij een einde van deze carrière niet kon worden uitgesloten, mede door de hoge kosten die hij en zijn familie niet zelfstandig konden opbrengen. Daarmee zou hij zijn droom om toptennisser te worden mogelijk moeten opgeven. Hij zou ook zijn woonruimte kunnen verliezen, terwijl hij zich geïsoleerd voelde van de buitenwereld. Het zou daarnaast kunnen betekenen dat hij zijn verhouding met de toenmalige vrouw van verdachte moest beëindigen. Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een afhankelijkheidssituatie en dat [benadeelde partij 1] zich niet redelijkerwijs aan de seksuele avances van verdachte kon onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is voor de bewezenverklaring van verkrachting en aanranding niet vereist dat verdachte de hierboven geschetste situatie zelf heeft gecreëerd met het oogmerk om [benadeelde partij 1] seksueel te misbruiken. Het feit dat de situatie bestond en dat verdachte daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt om ervoor te zorgen dat [benadeelde partij 1] geen weerstand zou bieden aan de seksuele avances van verdachte, volstaat.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat verdachte door feitelijkheden [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen. Daarmee acht zij de ten laste gelegde verkrachting (feit 1) en aanranding (feit 2) van [benadeelde partij 1] wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3
Het oordeel over feit 3
Dit feit ziet op door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen ten aanzien van [benadeelde partij 2] .
Op 25 november 2021 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] . Op 7 december 2021 heeft hij aangifte gedaan. Zijn verklaring houdt onder meer het volgende in. Verdachte was de tenniscoach/trainer van [benadeelde partij 2] . Daarnaast heeft hij [benadeelde partij 2] geholpen met sponsoren. Verdachte heeft zich onder meer positief uitgelaten over de kwaliteiten en tennispotentie van [benadeelde partij 2] en een goed woordje voor [benadeelde partij 2] gedaan bij mensen die in het vastgoed zaten en ook bij verdachte tennistrainer volg(d)en. Mede daaruit is een sponsorcontract gekomen. Op het sponsorcontract zelf had verdachte feitelijk geen invloed. Door de sponsorgelden kon [benadeelde partij 2] reizen naar toernooien, maar ook zijn huis, eten en kleding werden hiermee bekostigd.
De eerste keer dat er iets op seksueel gebied gebeurde tussen verdachte en [benadeelde partij 2] , was toen verdachte in een I-message vroeg om een foto van het geslachtsdeel van [benadeelde partij 2] . Er is door [benadeelde partij 2] toen een foto van zijn stijve geslachtsdeel gestuurd, die hij daarna meteen weer moest verwijderen van verdachte. [benadeelde partij 2] denkt dat hij veertien jaar was toen dit gebeurde. Later, toen hij vijftien en zestien jaar was, werd regelmatig zijn schaamhaar door verdachte geschoren. Dat gebeurde veelal in de gym op de tennisclub in Hoofddorp. Het scheren vond plaats op momenten dat er verder niemand was. [benadeelde partij 2] moest dan op zijn rug op een matje in de fitnessruimte gaan liggen. Verdachte gebruikte een tondeuse om te scheren. [benadeelde partij 2] kreeg dan elke keer een erectie en verdachte vroeg aan hem of dat door hem kwam en of hij die vaker kreeg. Verdachte pakte daarbij ook het geslachtsdeel van [benadeelde partij 2] vast. Verdachte deed alsof het allemaal normaal was. [benadeelde partij 2] wist niet hoe hij erop moest reageren, maar hij vroeg zich wel af of het normaal was en probeerde het weg te drukken. Er zijn ook incidenten geweest in het buitenland, op hotelkamers in Nottingham (Engeland) en Hamburg (Duitsland). [benadeelde partij 2] verklaart over een incident in de week dat hij zestien jaar werd. Dat was in 2018 in Nottingham. Verdachte had gezegd dat [benadeelde partij 2] bij hem op de kamer moest slapen. Op de hotelkamer kwam [benadeelde partij 2] uit de douche en moest hij van verdachte op het bed gaan liggen. Verdachte ging hem stretchen over zijn hele lichaam, waaronder zijn liezen, heupen, billen en hamstrings. De dag erna had verdachte in de avond veel gedronken. Eenmaal terug op de hotelkamer moest [benadeelde partij 2] bij verdachte in bed gaan liggen. [benadeelde partij 2] wilde dit niet en heeft tegengestribbeld, waarop verdachte zei dat het op deze manier niet werkte tussen [benadeelde partij 2] als speler en verdachte als coach. [benadeelde partij 2] is toen in bed bij verdachte gaan liggen. Verdachte ging over hem heen liggen en ging aan zijn lijf zitten. Hij heeft toen zijn hand in de onderbroek van [benadeelde partij 2] gedaan en hem afgetrokken. Dat duurde niet lang, omdat [benadeelde partij 2] de hand van verdachte uit zijn onderbroek haalde. [benadeelde partij 2] was geschrokken en vond het niet normaal. Er is daarna niets meer gebeurd. Er is nooit over de seksuele handelingen gesproken. [benadeelde partij 2] heeft als eerste, begin juni 2021, [goede vriend verdachte] over het misbruik verteld. Dit is een goede vriend van verdachte, maar ook iemand met wie [benadeelde partij 2] alles kon bespreken. Vervolgens heeft hij op 10 juni 2021 verdachte geconfronteerd met het misbruik. Dat gesprek is door [benadeelde partij 2] opgenomen en onderdeel van het dossier.
Verdachte heeft verklaard dat er niets seksueels tussen hem en [benadeelde partij 2] heeft plaatsgevonden. [benadeelde partij 2] is wel één keer in zijn boxershort uit de badkamer gekomen en heeft verdachte toen gevraagd hoe hij zich van onderen moest scheren. Verdachte heeft dat ongeveer tien seconden voorgedaan, maar daarbij heeft hij [benadeelde partij 2] niet aangeraakt.
De rechtbank acht de verklaring van [benadeelde partij 2] gedetailleerd, consistent en betrouwbaar. De rechtbank wordt in deze opvatting gesterkt door de context waarin de aangifte is gedaan. [benadeelde partij 2] had op het moment van het doen van aangifte een sponsorcontract waar verdachte weliswaar niet direct invloed op had, maar dat wel mede via verdachte tot stand is gekomen. De investeerders betroffen immers personen die in het vastgoed zaten en tennisles kregen van verdachte op zijn tennisschool. De rechtbank volgt [benadeelde partij 2] dat hij in elk geval veel te verliezen had wanneer hij aangifte zou doen. Dat hij desondanks deze stap heeft gezet, is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank zijn betrouwbaarheid vergroot.
De verklaring van [benadeelde partij 2] wordt ondersteund door het proces-verbaal waarin de politie de door [benadeelde partij 2] overhandigde geluidsopname uitluistert en verbaliseert. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze geluidsopname dat verdachte in eerste instantie de feiten volledig lijkt te ontkennen, maar vervolgens steeds meer laat blijken dat er wel degelijk bepaalde handelingen hebben plaatsgevonden. Zo zegt [benadeelde partij 2] dat verdachte hem heeft geschoren en antwoordt verdachte dat hij [benadeelde partij 2] niet heeft geschoren in de gym. Hij heeft hem één keer geschoren, maar dat was niet in de gym. Verdachte bekent ook dat [benadeelde partij 2] bij hem in bed heeft gelegen, dat hij het niet ontkent en dat hij er heel veel spijt van heeft. De rechtbank is van oordeel dat de uitingen van verdachte in dit gesprek de verklaring van [benadeelde partij 2] ondersteunen.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de aangifte van [benadeelde partij 2] voor wat betreft de feitelijke toedracht. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gepleegde handelingen kunnen worden gekwalificeerd als ontuchtige handelingen. [benadeelde partij 2] was tussen de 14 en 16 jaar oud ten tijde van de gepleegde handelingen en de rechtbank is daarnaast van oordeel dat hij toen aan de opleiding van verdachte was toevertrouwd. Uit het dossier blijkt dat verdachte de tennistrainer en coach van [benadeelde partij 2] was en dat zij een intensieve samenwerking hadden, waarbij zij samen buitenlandse toernooien bezochten. De rol van verdachte was kennelijk om [benadeelde partij 2] te trainen om beter te worden in de tennissport en hem aldus op te leiden tot toptennisser. Dit maakt dat de rechtbank het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht, in die zin dat sprake is van ontucht plegen met een minderjarige die aan de opleiding van verdachte was toevertrouwd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
in de periode van 1 februari 2009 tot en met 9 januari 2012 te Amsterdam, Aalsmeer, Luxemburg, Benidorm, Antalya, Erfurt en Ilkley, door een feitelijkheid [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum] ) meermaals heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de (minderjarige) [benadeelde partij 1] , te weten:
zijn penis in de mond van [benadeelde partij 1] te brengen
en bestaande die feitelijkheden daarin dat hij, verdachte
- [benadeelde partij 1] bij hem liet inwonen en
- [benadeelde partij 1] bij hem in bed liet slapen en
- [benadeelde partij 1] isoleerde van de buitenwereld nu dit goed zou zijn voor de focus van [benadeelde partij 1] op zijn tenniscarrière en
- tijdens toernooien één hotelkamer met één bed boekte waar verdachte dicht tegen, althans op het lichaam van [benadeelde partij 1] is gaan liggen en [benadeelde partij 1] aftrok en pijpte en de penis van [benadeelde partij 1] betastte en zich door [benadeelde partij 1] liet pijpen;
- vervolgens tegen [benadeelde partij 1] zei: “Dit nemen we mee in ons graf en dat gaan we niemand vertellen” en
- [benadeelde partij 1] met de auto naar het Amsterdamse Bos bracht waar verdachte in de auto [benadeelde partij 1] aftrok en pijpte en de penis van [benadeelde partij 1] betastte

zulks terwijl hij, verdachte, misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht in verband met het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en [benadeelde partij 1] en het feit dat hij, verdachte, de tennistrainer/-coach van [benadeelde partij 1] was waar [benadeelde partij 1] financieel en professioneel van afhankelijk was en tegenop keek;

Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 februari 2009 tot en met 9 januari 2012 te Amsterdam, Aalsmeer, Luxemburg, Benidorm, Antalya, Erfurt en Ilkley, door een feitelijkheid [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum] ) meermaals heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het pijpen van [benadeelde partij 1] en
- het aftrekken van [benadeelde partij 1] en
- zich door [benadeelde partij 1] te laten aftrekken en
- het masseren van [benadeelde partij 1] en daarbij (onverhoeds) de penis van [benadeelde partij 1] te betasten;

en bestaande die feitelijkheden daarin dat hij, verdachte

- [benadeelde partij 1] bij hem liet inwonen en
- [benadeelde partij 1] bij hem in bed liet slapen en
- [benadeelde partij 1] isoleerde van de buitenwereld nu dit goed zou zijn voor de focus van [benadeelde partij 1] op zijn tenniscarrière en
- tijdens toernooien één hotelkamer met één bed boekte waar verdachte dicht tegen, althans op het lichaam van [benadeelde partij 1] is gaan liggen en [benadeelde partij 1] aftrok en pijpte en de penis van [benadeelde partij 1] betastte en;
- (vervolgens) tegen [benadeelde partij 1] zei: “Dit nemen we mee in ons graf en dat gaan we niemand vertellen” en
- [benadeelde partij 1] met de auto naar het Amsterdamse Bos bracht waar verdachte in de auto [benadeelde partij 1] aftrok en pijpte en de penis van [benadeelde partij 1] betastte zulks terwijl hij, verdachte, misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht in verband met het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [benadeelde partij 1] en het feit dat hij, verdachte, de tennistrainer/-coach van [benadeelde partij 1] was waar [benadeelde partij 1] financieel en professioneel van afhankelijk was en tegenop keek;
Ten aanzien van feit 3:
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 24 april 2019 te Hoofddorp, Nottingham (VK) en Hamburg (D), meermaals, als trainer/coach ontucht heeft gepleegd met zijn aan zijn, verdachtes, opleiding toevertrouwde minderjarige [benadeelde partij 2] ( [geboortedatum] ) door
- het schaamhaar van die [benadeelde partij 2] te scheren, en
- de liezen en billen en de penis van die [benadeelde partij 2] te betasten, en
- die [benadeelde partij 2] af te trekken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 tot en met 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daarbij de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Ook heeft hij gevorderd dat aan verdachte een contactverbod ex artikel 38v Sr wordt opgelegd voor zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] . Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een beroepsverbod wordt opgelegd voor het geven van trainingen of coachingswerkzaamheden binnen de tennissport, voor zowel minderjarigen als meerderjarigen, voor de duur van 8 jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van één of meer feiten, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf buitensporig hoog is. Daarnaast heeft de raadsman zich verzet tegen het opleggen van een beroepsverbod, omdat geen sprake is van feiten die zijn gepleegd in de uitoefening van het beroep van verdachte, maar in privétijd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting, aanranding en ontucht met een minderjarige die aan de opleiding van verdachte was toevertrouwd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik nog zeer lang de nadelige fysieke en/of geestelijke gevolgen kunnen ondervinden van het misbruik, zo niet de rest van hun leven. Dat de gevolgen van het bewezen verklaarde nog altijd groot zijn voor [benadeelde partij 1] , blijkt uit zijn indringende slachtofferverklaring. De advocaat van [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat [benadeelde partij 2] nog steeds geen antwoord kan geven op de vraag hoe het met hem gaat, hoe hij zich voelt en welke impact het feit op hem heeft gehad. Ook deze reactie komt vaker voor bij slachtoffers van seksueel misbruik.
De rechtbank rekent het verdachte daarnaast zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als tennistrainer en coach. De slachtoffers keken erg tegen verdachte op, omdat hij in het verleden een zeer succesvolle tennisser was, en hadden het gevoel dat verdachte hen veel kon leren op het gebied van tennis. Mogelijk hebben zij met behulp van verdachte een hoger niveau tennis behaald dan dat zij zonder zijn hulp zouden hebben behaald. Ook heeft verdachte (in elk geval een deel van) hun financiële zorgen weggenomen, of hebben anderen dit via verdachte voor de slachtoffers gedaan. Dit rechtvaardigt echter op geen enkele wijze het plegen van de bewezenverklaarde feiten en maakt die feiten juist kwalijker, omdat verdachte op enig moment deze afhankelijkheid is gaan inzetten ten behoeve van zijn eigen seksuele verlangens Bij de slachtoffers bestond het gevoel dat het afwijzen van de seksuele avances van verdachte verregaande, zo niet desastreuze, gevolgen zou hebben voor het verloop en de uitkomst van hun tenniscarrière en de bekostiging daarvan. Strafverzwarend is verder dat de feiten meermaals en gedurende een periode van meerdere jaren hebben plaatsgevonden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 oktober 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt.
Uit het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 29 april 2025, opgemaakt door M. Blok, blijkt onder meer het volgende. Verdachte staat sinds vier jaar onder schorsingstoezicht van Reclassering Nederland en is gedurende die periode in behandeling bij Family Supporters. Hij houdt zich goed aan de afspraken. In beide trajecten wordt echter, vanwege de ontkennende houding van verdachte, weinig diepgaand gesproken over de verdenking. Uit risicotaxatie komt een laag risico op recidive naar voren. Verdachte ontkent delictgerelateerde problematiek te hebben en hij is al geruime tijd in behandeling. Anderzijds is er sprake van ernstige feiten, heeft de reclassering geen zicht op de totstandkoming van het delictgedrag en evenmin op specifieke risicofactoren. Alles in ogenschouw nemende is de reclassering tot de slotsom gekomen om bij veroordeling voortzetting van het reclasseringstoezicht en het behandeltraject te adviseren. Verdachte heeft te kennen gegeven zijn medewerking aan de voorgestelde bijzondere voorwaarden te willen en zullen verlenen.
De reclassering adviseert de oplegging van een straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met de slachtoffers.
Uit de rapportage van Family Supporters van 23 september 2025, opgemaakt door R. Bullens, blijkt ook dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Een verdachte heeft recht op een openbare behandeling van zijn zaak binnen twee jaren nadat de termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is aangevangen op 18 mei 2022 omdat verdachte op deze datum is aangehouden en in verzekering is gesteld. Het vonnis in deze zaak wordt gewezen op 5 november 2025. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar met ruim 1,5 jaar is overschreden. Het is onwenselijk dat dit zo lang heeft geduurd, maar de rechtbank zal hieraan geen consequenties aan verbinden. Dit heeft er mee te maken dat verdachte in eerste instantie niet kon worden gehoord vanwege zijn gezondheidssituatie. Voorts zijn er ook op verzoek van de verdediging nog getuigen gehoord. Dit zijn omstandigheden die een overschrijding niet rechtvaardigen, maar – mede gelet op de duur van de overschrijding van de termijn – met zich brengen dat kan worden volstaan met het constateren van de termijnoverschrijding.
LOVS
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een verkrachting met een beperkte mate van dwang is een gevangenisstraf van 24 maanden. Voor verkrachting met geweld of een daaraan vergelijkbare mate van dwang is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 36 maanden. Voor de feiten aanranding en het plegen van een ontucht met een minderjarige die aan de opleiding van verdachte is toevertrouwd, bestaan geen oriëntatiepunten.
De op te leggen straf
Hoewel bij het gepleegde seksueel misbruik geen sprake is van geweld of bedreiging daarmee, vormen de duur en frequentie van het misbruik en de afhankelijkheidssituatie waarin de slachtoffers verkeerden strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur de enige passende reactie is op het delictgedrag van verdachte. De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel passend is. De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, enerzijds om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen en anderzijds om ervoor te zorgen dat verdere behandeling van verdachte kan plaatsvinden. Verdachte heeft zich bereid verklaard de bijzondere voorwaarden na te leven en heeft dit gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis ook gedaan. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden meldplicht en ambulante behandeling koppelen.
De reclassering heeft een contactverbod met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] geadviseerd en laatstgenoemden hebben dit ook aan de rechtbank verzocht. Verdachte heeft de afgelopen jaren geen contact met hen opgenomen, maar de rechtbank ziet wel het belang van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] bij een dergelijk verbod. De rechtbank zal, anders dan door de officier is geëist, dit contactverbod opnemen als bijzondere voorwaarde, zoals ook door de reclassering is geadviseerd.
Ten aanzien van het door de officier van justitie gevorderde beroepsverbod overweegt de rechtbank als volgt. De enkele omstandigheid dat verdachte de feiten (deels) niet heeft gepleegd terwijl hij bezig was met het geven van trainingen of het coachen van zijn spelers, doet geen afbreuk aan het verband tussen het beroep van verdachte en de bewezenverklaarde feiten. De situatie van opleiding en afhankelijkheid waar de slachtoffers in verkeerden, vloeide immers voort uit zijn beroep. De rechtbank acht het daarom passend dat aan verdachte een beroepsverbod wordt opgelegd voor het geven van trainingen en het verrichten van coachingswerkzaamheden in de tennissport voor de duur van acht jaar, maar uitsluitend ten aanzien van personen onder de 25 jaar. Bij een afweging van de belangen is de rechtbank van oordeel dat eventuele toekomstige slachtoffers van verdachte op deze manier in voldoende mate worden beschermd, terwijl verdachte nog steeds inkomsten kan genereren uit het werk als tennistrainer/coach ten aanzien van personen van 25 jaar of ouder.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
vordert ten aanzien van de feiten 1 en 2 een bedrag van € 3.261,84 aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering tot materiële schadevergoeding bestaat voor een deel uit het eigen risico dat de benadeelde partij in de jaren 2019 tot en met 2025 heeft moeten aanwenden voor psychische behandelingen, met uitzondering van het jaar 2021. Voor het overige bestaat de vordering uit de reis- en parkeerkosten voor de psychische behandelingen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor het eigen risico in de jaren 2022 tot en met 2025 voor vergoeding in aanmerking komen, dit is een bedrag van € 1.389,84. Dat geldt niet voor het eigen risico in 2019 en 2020, nu de vordering op dat punt niet is onderbouwd. De reis- en parkeerkosten kunnen wel worden toegewezen. Dit is een bedrag van € 1.102,-. De vordering tot immateriële schadevergoeding kan geheel worden toegewezen, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Voor de materiële schade geldt dat er een te ver verwijderd verband is tussen hetgeen in de periode van 2009 tot 2012 zou hebben plaatsgevonden en de kosten voor behandelingen die pas vanaf 2018 zijn begonnen. Voor de immateriële schadevergoeding geldt dat de jurisprudentie die door de advocaat van de benadeelde partij is aangehaald, niet vergelijkbaar is met deze zaak. Daarom dient het toe te wijzen bedrag sterk te worden gematigd, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het aangewende eigen risico overweegt de rechtbank als volgt. De vordering is op dit punt onderbouwd met stukken van Zilveren Kruis (voor de jaren 2022 en 2023) en ASR (voor de jaren 2024 en 2025). De benadeelde partij heeft aangegeven dat gepoogd is de stukken van 2019 en 2020 op te vragen bij Zilveren Kruis, maar deze zouden zich in het archief bevinden en zijn op de dag van de zitting nog niet door de zorgverzekeraar verstrekt.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor het aangewende eigen risico voor wat betreft de jaren 2022 tot en met 2025 voldoende zijn onderbouwd en voor vergoeding in aanmerking komen. Dat geldt niet voor de kosten voor het aangewende eigen risico in 2019 en 2020, omdat onderbouwing hiervoor ontbreekt en het ook niet zonder meer evident is dat er in die jaren eigen risico is aangewend, nu dat kennelijk ook in 2021 niet is gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 1.389,84 aan vergoeding voor het aanwenden van eigen risico kan worden toegewezen.
Hoewel de vordering voor wat betreft de reis- en parkeerkosten voor de ondergane behandelingen niet is onderbouwd, acht de rechtbank het – gelet op de toelichting van de vordering op dit punt – aannemelijk dat deze kosten zijn gemaakt. De rechtbank zal dat deel van de vordering, groot € 1.102,- toewijzen. Dit houdt in dat een totaal bedrag van € 2.491,84 aan vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de vordering tot materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht als gevolg van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Uit de verklaring van behandelaar H.A. van Wechem blijkt dat [benadeelde partij 1] voldeed aan de criteria voor een post-traumatische stressstoornis. Ook nu ervaart [benadeelde partij 1] nog ernstige psychische gevolgen van het bewezen verklaarde. Nog los van de onderbouwing is de rechtbank van oordeel dat bij de bewezen verklaarde feiten de nadelige gevolgen voor [benadeelde partij 1] zo voor de hand liggen, dat aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Bij het bepalen van de hoogte van het toe te wijzen bedrag heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij hetgeen vermeld staat in de Rotterdamse Schaal voor wat betreft immateriële schadevergoeding bij verkrachting. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet valt binnen categorie A (meest ernstig), maar wel aan de bovenkant van categorie B (ernstig). De rechtbank acht een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade passend. Voor het overige wordt de vordering tot immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Concluderend zal de rechtbank een bedrag van € 2.491,84 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade toewijzen. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Voor de materiële schade zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment van indienen van de vordering nu de benadeelde partij niet heeft gesteld en onderbouwd per welke datum deze kosten zijn verschuldigd (7 oktober 2025). Voor de immateriële schade geldt het volgende. Bij onrechtmatig handelen als in dit geval (ontucht/seksueel misbruik gedurende 3 jaar) kan worden aangenomen dat in elk geval een deel van de immateriële schade direct op het moment van het plegen van de afzonderlijke momenten van misbruik is ingetreden. Er kan echter niet van worden uitgegaan dat het geestelijk letsel zich al bij het eerste misbruik in volle omvang heeft gemanifesteerd. Nu het misbruik op verschillende momenten gedurende een langere periode is gepleegd, ligt het voor de hand om aan te nemen dat de schade op meerdere tijdstippen is ontstaan respectievelijk vergroot. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf halverwege de bewezenverklaarde periode, dus vanaf 1 augustus 2011. Daarnaast zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
9.2.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
vordert een bedrag van € 108,02 aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering tot materiële schadevergoeding bestaat voor een deel uit de reis/parkeerkosten naar de psycholoog. In de tekst van de vordering is hiervoor een bedrag van € 46,73 genoemd. Het resterende deel van de vordering tot materiële schadevergoeding bestaat uit de kosten voor het opvragen van de medische gegevens van [benadeelde partij 2] bij de psycholoog (€ 60,50).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding kan worden toegewezen. tot een bedrag van € 107,23. Het immateriële deel van de vordering kan geheel worden toegewezen.
De raadsman vindt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het causaal verband tussen de gemaakte kosten en de verweten gedragingen ontbreekt. Voor de immateriële schadevergoeding geldt bovendien dat de door de advocaat van de benadeelde partij aangehaalde casus niet vergelijkbaar is met deze zaak, waardoor de vordering sterk dient te worden gematigd, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding als volgt. Er is met stukken onderbouwd dat [benadeelde partij 2] zijn medische gegevens heeft opgevraagd bij de psycholoog en hier een bedrag van € 60,50 voor heeft moeten betalen. De vordering zal op dat punt worden toegewezen. De rechtbank acht daarnaast aannemelijk dat [benadeelde partij 2] reis/parkeerkosten heeft gemaakt voor ondergane behandelingen. Echter, in de berekening die daar direct op volgt wordt berekend dat het een bedrag van € 47,52 betreft. De rechtbank begrijpt de vordering aldus dat ten aanzien van deze schadepost een bedrag van € 47,52 wordt gevorderd. Hoewel de hoogte van de vordering niet is onderbouwd, heeft de benadeelde partij hiervan een berekening gemaakt die de rechtbank redelijk voorkomt. De rechtbank schat het te vergoeden bedrag daarom op € 47,52.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat de grondslag van de vordering kennelijk is gelegen in een aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank is van oordeel dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit, te weten ontucht met een aan de opleiding van verdachte toevertrouwde minderjarige, zodanig voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Dit houdt in dat de benadeelde partij recht heeft op een immateriële schadevergoeding.
Om de hoogte van het toe te wijzen bedrag te bepalen, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Rotterdamse schaal. Voor ontucht met een minderjarige zonder seksueel binnendringen zijn geen bedragen opgenomen, maar wel voor aanranding. De rechtbank zal deze bedragen als uitgangspunt nemen. Gelet op de omstandigheden waaronder de ontuchtige handelingen zijn gepleegd, in het bijzonder de frequentie van deze handelingen en de minderjarigheid van [benadeelde partij 2] , is de rechtbank van oordeel dat de vergoeding dient te vallen onder categorie A (meest ernstig). De rechtbank acht een bedrag van € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade passend. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Concluderend zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 108,02 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Voor de materiële schade zal voor de ingangsdatum voor de wettelijke rente worden aangesloten bij de datum van het indienen van de vordering (7 oktober 2025). De wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding zal, net als bij de vordering van [benadeelde partij 1] , worden berekend vanaf halverwege de tenlastegelegde periode (1 maart 2018) nu het ook hier gaat om een langere periode (ruim 2 jaar en 3 maanden) waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57, 242 (oud), 246 (oud) en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Verkrachting, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
10 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Verdachte meldt zich na oproep bij Reclassering Nederland te Wibautstraat 12 in Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. Verdachte laat zich behandelen door FamilySupporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3. Verdachte mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij 1] geboren op [geboortedatum] en met [benadeelde partij 2] geboren op [geboortedatum] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ontzet verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van trainer of coach in de tennissport, maar alleen ten aanzien van personen onder de 25 jaar, voor de duur van
acht jaren.
Ten aanzien van feit 1, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 2.491,84 (tweeduizend vierhonderd eenennegentig euro en vierentachtig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- (vijftienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.491,84 aan vergoeding van materiële schade vanaf 7 oktober 2025 en over € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade vanaf 1 augustus 2011, steeds tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 17.491,84 (zeventienduizend vierhonderd eenennegentig euro en vierentachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.491,84 vanaf 7 oktober 2025 en over € 15.000,- vanaf 1 augustus 2011, steeds tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 108,02 (honderdacht euro en twee cent) aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 108,02 aan vergoeding van materiële schade vanaf 7 oktober 2025 en over € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade vanaf 1 maart 2018, steeds tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 5.108,02 (vijfduizend honderdacht euro en twee cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 108,02 vanaf 7 oktober 2025 en over € 5.000,- vanaf 1 maart 2018, steeds tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. van Galen, voorzitter,
mrs. C. Klomp en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2025.