ECLI:NL:RBAMS:2025:8460

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
C/13/767213 / FA RK 25-2508
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake de rechtsgeldigheid van een huwelijk en valse huwelijksakte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de man, die primair verzocht om voor recht te verklaren dat er geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk met de vrouw. De man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, en de vrouw, die de Eritrese nationaliteit heeft, zijn op 4 januari 1994 kerkelijk gehuwd in Eritrea. Dit huwelijk is echter nooit geregistreerd bij de burgerlijke autoriteiten in Eritrea en de vrouw heeft nooit in Nederland gewoond. De man heeft in 2014 gevlucht uit Eritrea en is sindsdien in Nederland woonachtig. Hij heeft de kerkelijke huwelijksakte bij de IND ingediend, maar deze is als vals bevonden, wat heeft geleid tot de conclusie dat het huwelijk niet rechtsgeldig is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man voldoende heeft aangetoond dat er geen geldige huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit, zoals vereist onder artikel 10:31 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek. De IND heeft bevestigd dat de huwelijksakte vals is en daarom niet kan worden erkend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk van partijen niet rechtsgeldig is en heeft het verzoek van de man toegewezen. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de registratie van de man in de Basis Registratie Personen (BRP) zal worden gewijzigd van 'gehuwd' naar 'ongehuwd'.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, team familie & jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/767213 / FA RK 25-2508 (VZ/SM)
Beschikking d.d. 7 november 2025 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.C. van Rijn, gevestigd te Utrecht,
tegen
[de vrouw] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
hierna te noemen de vrouw.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 7 november 2025;
- het betekeningsexploot.
1.2.
Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de vrouw geen verweerschrift ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2025.
Bij die gelegenheid zijn verschenen; de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.4.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar een kerkelijk huwelijk aangegaan op 4 januari 1994 te Asmara, Eritrea. Dit (kerkelijk) huwelijk van partijen is in Nederland geregistreerd in de basis administratie personen.
2.2.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Eritrese nationaliteit.
2.3.
De vrouw heeft nimmer in Nederland gewoond.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt de rechtbank primair om voor recht te verklaren dat er geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen. Subsidiair verzoek de man de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
3.2.
De man stelt ter onderbouwing van zijn verzoek ten aanzien van de rechtsgeldigheid van het huwelijk van partijen dat het huwelijk van partijen een kerkelijk huwelijk is. Het is in 2014 in Eritrea voltrokken door een priester van de orthodoxe kerk. Partijen hebben hun kerkelijk huwelijk destijds niet laten registreren bij de burgerlijke autoriteiten in Eritrea. Het huwelijk is ook niet met terugwerkende kracht geregistreerd na het vertrek van de man uit Eritrea. Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren. Partijen wonen sinds maart 2014 gescheiden van elkaar. De man is in de loop van 2014 gevlucht uit Eritrea en sinds januari 2016 heeft hij zijn woonplaats in Nederland. De man weet niet waar de vrouw verblijft. Hij heeft al jaren geen contact meer met haar. De man heeft tijdens zijn verhoor bij de IND (na aankomst in Nederland) verklaard met de vrouw gehuwd te zijn. Dit heeft ertoe geleid dat de man in de Nederlandse Basis Registratie Personen (BRP) geregistreerd staat als gehuwd met de vrouw. De man wenst dit nu ongedaan te laten maken.
3.2.1.
De man stelt dat hij de kerkelijke huwelijksakte van partijen heeft opgevraagd toen hij al in Nederland verbleef. Hij heeft deze akte destijds bij de IND ingediend in het kader van de aanvraag van een verblijfsvergunning voor de vrouw, tezamen met de geboorteakte van de vrouw. In de brief van de IND van 22 augustus 2017 aan de man, wordt de man meegedeeld dat beide door hem overgelegde documenten (de huwelijksakte en de geboorteakte) zijn onderzocht op echtheid en dat beide documenten vals zijn bevonden. Deze conclusie had tot gevolg dat aan de vrouw geen toestemming is verleend om in Nederland te verblijven bij de man. Door de IND is recent nogmaals aan de advocaat van de man bevestigd dat de huwelijksakte niet is erkend als echt. Om die reden heeft de IND de huwelijksakte destijds niet aan de man teruggegeven. De man kan de akte dan ook niet in deze procedure overleggen aan de rechtbank. De man merkt op dat hij zich niet verzet tegen de bevindingen van de IND ten aanzien van de voornoemde documenten.
3.2.2.
Gelet op het voorgaande stelt de man zich primair op het standpunt dat de kerkelijke huwelijksakte van partijen niet kan worden gezien als een door een bevoegde autoriteit afgegeven huwelijksverklaring als bedoeld in artikel 10:31 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nu dit door de IND is vastgesteld en dat daaruit volgt dat dit huwelijk niet in Nederland kan worden erkend. Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat de huwelijks-akte van partijen wel als een door een bevoegde autoriteit afgegeven huwelijksverklaring als bedoeld in artikel 10:31 lid 4 BW kan worden gezien, wenst de man dat de echtscheiding tussen partijen wordt uitgesproken.

4.Beoordeling

4.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.1.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van de man zich in Nederland bevond, deze daar sinds ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan die indiening van zijn verzoek verblijfplaats had en de man ten tijde van de indiening reeds de Nederlandse nationaliteit bezat, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
4.1.2.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
4.2.
Rechtsgeldigheid huwelijk
4.2.1.
Op grond van artikel 10:31 lid 1 BW wordt een in het buitenland gesloten huwelijk dat naar het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of dit nadien is geworden, als zodanig erkend. Uit lid 4 van dit artikel volgt dat een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit. De in deze bepaling bedoelde huwelijksverklaring omvat elk stuk dat door een in de staat van huwelijksvoltrekking bevoegde autoriteit is afgegeven om tot bewijs van het bestaan van een huwelijk te dienen.
4.2.2.
De man stelt zich op het standpunt dat het kerkelijk huwelijk van partijen in Eritrea niet rechtsgeldig was. Dit huwelijk is volgens de man in Eritrea niet geregistreerd. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de IND het huwelijk van partijen na aankomst van de man in Nederland in BRP heeft geregistreerd enkel op basis van de destijds door hem afgelegde verklaring. Voorts is gebleken dat de IND in augustus 2017 aan de man heeft laten weten dat de door de man verstrekte huwelijksakte vals is en niet aan hem zal worden geretourneerd.
4.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft onderbouwd dat er tussen hem en de vrouw geen sprake is van een geldige huwelijksverklaring die is afgegeven door een autoriteit die daartoe bevoegd is in de zin van artikel 10:31 lid 4 BW. Hij heeft door middel van stukken onderbouwd dat de door hem aan de IND overlegde kerkelijke huwelijksverklaring in 2017 door de IND vals is bevonden en daarom niet aan de man is geretourneerd. Hierdoor kan de man ook niet meer met de akte aantonen dat geen sprake is van rechtsgeldig huwelijk.
4.2.4.
Gelet op vaststelling door de IND van de valsheid van de huwelijksverklaring kan niet op basis daarvan ingevolge artikel 10:31 lid 4 BW worden vermoed dat het door de man gestelde (en in het BRP geregistreerde) huwelijk rechtsgeldig is. Gesteld noch gebleken is dat het huwelijk desondanks rechtsgeldig is, of op een later moment alsnog rechtsgeldig is geworden. Op grond van artikel 10:31 lid 1 BW kan het huwelijk van partijen dan ook niet worden erkend in Nederland. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man toewijzen en voor recht verklaren dat het vermeende huwelijk van partijen niet rechtsgeldig is. De rechtbank gaat ervan uit dat deze verklaring voor recht met zich brengt dat de BRP-ambtenaar van de gemeente Amsterdam de registratie van de man in de BRP zal wijzigen van ‘gehuwd’ naar ‘ongehuwd’. De rechtbank komt hierdoor niet meer toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de man.
2.5.8.
Mitsdien zal worden beslist als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat het huwelijk van partijen niet rechtsgeldig is gesloten;
5.2.
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20e lid 1 BW – op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V. Zuiderbaan, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A. Marchal op 7 november 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.