ECLI:NL:RBAMS:2025:8537

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
13/291323-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het veroorzaken van een explosie met levensgevaar en het voorhanden hebben van drugs en wapens

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 39-jarige man veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor het veroorzaken van een explosie met een geïmproviseerde explosieve constructie (IED) in Amsterdam op 22 augustus 2024. De explosie leidde tot aanzienlijke schade aan een woning en bracht levensgevaar voor omwonenden met zich mee. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, vernieling van de woning van de benadeelde partij, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en drugs. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de explosie, maar het bewijs, waaronder DNA-sporen, was overweldigend. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij verantwoordelijk was voor de explosie en de daarmee samenhangende gevaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, wat leidde tot de opgelegde straf van vijf jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/291323-24
Datum uitspraak: 11 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande,
thans gedetineerd in het [naam Justitieel Complex] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en van wat hierover door haar raadsman, mr. C.C.J. Tuip, naar voren is gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het op 22 augustus 2024 teweegbrengen van een ontploffing bij de woning van aangeefster [benadeelde partij] op het adres [adres] , waardoor gevaar voor goederen en (levens)gevaar voor mensen te duchten was (feit 1), tevens ten laste gelegd als vernieling van de woning van aangeefster (feit 2). Ook is – als één feit – ten laste gelegd het voorhanden hebben van een explosief bij de woning van aangeefster op voornoemde datum (feit 3a) en op 15 oktober 2024 in een woning in [plaats] (feit 3b). [1] Daarnaast is ten laste gelegd dat verdachte zich op laatstgenoemde datum heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 4), het aanwezig hebben van 25,725 liter GHB (feit 5) in deze woning in [plaats] en het voorbereiden van het maken van en/of handelen in harddrugs (feit 6) in voornoemde woning in Purmerend, in een opslagbox en in een loods.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. In het bijzonder kan ten aanzien van feit 6 bewezen worden dat verdachte dit feit heeft gepleegd met betrekking tot zowel de voorwerpen in de woning in [plaats] als in de opslagbox in [plaats] en de loods in [plaats] .
3.2.
Standpunt van de verdediging
De feiten 1 tot en met 3 kunnen niet worden bewezen. Verdachte heeft ontkend dat hij deze feiten heeft begaan en heeft een alternatieve verklaring gegeven voor het aangetroffen (DNA-)bewijs, voor welke verklaring steun te vinden is in het dossier.
Ten aanzien van feit 4 en 5 is geen bewijsverweer gevoerd. Feit 6 kan niet worden bewezen ten aanzien van de goederen die zijn aangetroffen in ruimtes in de woning waar verdachte geen toegang toe had. Ook het onderdeel dat betrekking heeft op de in- en uitvoer van harddrugs kan ten aanzien van feit 6 niet worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en hetgeen op zitting naar voren is gekomen het volgende vast. [2]
Feit 1 t/m 3b
Feiten en omstandigheden
Op 22 augustus 2024 krijgt de politie een melding van een alarm dat afgaat in de woning op het adres [adres] . Ter plaatse hoort de politie van mensen bij de woning stonden dat er zojuist een explosie had plaatsgevonden bij de voordeur van de woning. Getuige [naam getuige] verklaart dat hij in deze woning woont. De politie beschrijft dat sprake is van een hoofdwoning en een aanbouwwoning, en dat [naam getuige] in de aanbouw woont, die hij huurt van de hoofdbewoner. [3] Na door de politie ingelicht te zijn, heeft de eigenaar van de woning, [benadeelde partij] , aangifte gedaan. Zij was op het moment van de ontploffing zelf niet in de woning aanwezig, maar verklaarde hier normaliter wel te wonen en een gedeelte van de woning te verhuren. [4] Op beelden van de camera-deurbel van de woning is te zien dat op voornoemde datum omstreeks 02:29 uur een persoon komt aanlopen met in zijn rechterhand een fles en in zijn linkerhand een tasje, dat hij dit bij de voordeur legt, wegloopt en vervolgens iets aansteekt en richting de voordeur gooit. Vervolgens is een vlam te zien en daarna een explosie. [5]
De Teamleider Explosieven Veiligheid (hierna: TEV) heeft ter plaatse onderzoek verricht en het volgende geconstateerd. Ten tijde van de ontploffing bevonden zich twee mensen in de aanbouw van de woning. Het explosiecentrum bevond zich aan de voorzijde van de woning, naast de aanbouw. Door de explosie is onder andere het glas van de deur van de aanbouw gesprongen en is verdere aanzienlijke schade zichtbaar. Er zijn onderdelen/resten van een Cobra (zwaar vuurwerk) aangetroffen, alsmede een plastic boodschappentas met daarnaast een fles met (vermoedelijk) brandbare stof. In de tas bevonden zich diverse vloeistoffen in flessen en potjes en twee weckpotjes met daarin kogels en hulzen. De onderzoeker komt tot de conclusie dat er minimaal één Cobra is gebruikt. De combinatie met de fles met onbekende inhoud maakt dat sprake is van een geïmproviseerde explosieve constructie (Improvised Explosive Device, hierna: IED), die niet volledig tot ontbranding is gekomen, mogelijk door de kracht van de explosie. Als deze wel volledig tot ontbranding zou zijn gekomen en/of er brand zou zijn uitgebroken, dan zou het voor de bewoners van de uitbouw erg lastig zijn geweest om de woning te verlaten, zonder daarbij gevaar te lopen. Een brand bij de voordeur zou naar binnen kunnen slaan. De brandstof wordt, met de drukgolf van de Cobra, brandend verspreid. De brandende vloeistof zou personen kunnen treffen. Ook zou er een of zelfs meerdere woningbranden kunnen ontstaan. [6]
Op de plaats delict worden onder andere twee kleine flesjes aangetroffen, waarop een DNA-spoor wordt aangetroffen met SIN-nummer AARU8865NL. [7] Uit een DNA-onderzoeksrapport blijkt dat verdachte de mogelijke donor van dit spoor is. Dit spoor betreft een enkelvoudig DNA-profiel van een man, waarvan de frequentie van voorkomen kleiner is dan één op één miljard. [8]
Ook twee weckpotjes met kogels en hulzen, aangetroffen op de plaats delict, worden onderzocht en krijgen SIN-nummer AARU8798NL. [9] Op deze potjes wordt een spoor aangetroffen dat SIN-nummer AAQM1558NL krijgt. [10] Uit een DNA-onderzoeksrapport blijkt dat verdachte ook de mogelijke donor van dit spoor is. Ook dit spoor betreft een enkelvoudig DNA-profiel van een man, waarvan de frequentie van voorkomen kleiner is dan één op één miljard. [11]
Aan de onderzijde van de auto van aangeefster heeft de politie een GPS-tracker aangetroffen. De SIM-kaart, die zich in deze tracker bevindt, wordt bemonsterd en er wordt een DNA-spoor aangetroffen met SIN-nummer AAOQ6313NL. [12] Uit een DNA-onderzoeksrapport blijkt dat dit DNA-spoor afkomstig kan zijn van twee personen waaronder verdachte, waarbij de bewijskracht met betrekking tot het aantreffen van het DNA-profiel van verdachte meer dan 1 miljard is. [13]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer dat verbonden was aan de SIM-kaart uit de GPS-tracker, blijkt dat de GPS-tracker op 7 augustus 2024 werd geactiveerd en de eerste registratie plaatsvond vanuit Purmerend. De tracker maakt op 7 augustus 2024 meermalen contact met het telefoonnummer [nummer] . Uit het dossier blijkt voorts dat [naam ex] op 24 september 2024 aangifte heeft gedaan tegen verdachte, haar ex, en dat zij heeft verklaard dat zij door hem is benaderd via onder andere voornoemd telefoonnummer. [14]
Verdachte is op 15 oktober 2024 aangehouden in de woning op het adres [adres woning] , [15] waar [naam] stond ingeschreven. [16] Uit de verklaring van [naam] blijkt voorts dat verdachte al “een tijdje” bij haar verbleef en dat hij een goede vriend van haar is. [17] Uit het dossier blijkt voorts dat op de telefoon van [naam] een video is aangetroffen, gemaakt op 11 augustus 2024, uit welke video de politie de conclusie trekt dat de woning aan de [adres] voorafgaand aan de explosie in beeld is gebracht. [18]
In voornoemde woning van [naam] zijn daarnaast weckpotjes met hulzen aangetroffen, die volgens de politie opvallende overeenkomsten vertonen met de potjes die zijn aangetroffen na de explosie op 22 augustus 2024 bij de woning aan de [adres] . [19] Ook is in de woning van [naam] een IED aangetroffen, [20] die volgens de politie is opgebouwd uit materialen die vrijwel identiek zijn aan de IED die is aangetroffen na voornoemde explosie bij de woning aan de [adres] . [21] Meerdere onderdelen van deze IED zijn onderzocht, waaronder twee kokers met SIN-nummers AAOY1653NL en AAPI2505NL. [22] Op de koker met het eerstgenoemde SIN-nummer is onder andere een DNA-spoor aangetroffen met SIN-nummer AARB2525NL en op de andere koker is een DNA-spoor aangetroffen met SIN-nummer AAQC4658NL. [23] Uit een DNA-onderzoeksrapport blijkt dat het DNA-spoor met SIN-nummer AAQC4658NL afkomstig kan zijn van meerdere personen waaronder verdachte, waarbij de bewijskracht met betrekking tot het aantreffen van het DNA-profiel van verdachte meer dan 1 miljard is. Uit ditzelfde rapport blijkt dat het DNA-spoor met SIN-nummer AARB2525NL DNA-bevat van meerdere personen waaronder (een relatief grote hoeveelheid DNA van) verdachte, waarbij de bewijskracht met betrekking tot het aantreffen van het DNA-profiel van verdachte meer dan 1 miljard is. [24]
Tussenconclusie
Ten aanzien van alle hiervoor genoemde DNA-sporen concludeert de rechtbank dat het, gezien de hoge bewijskracht en de overige feiten en omstandigheden zoals hiervoor vastgesteld, niet anders kan dan dat deze sporen afkomstig zijn van (onder andere) verdachte.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ontkend dat hij iets met de ontploffing te maken heeft, dat hij aangeefster [benadeelde partij] niet kent en dat hij niet wist dat in de woning in [plaats] een IED aanwezig was. Hij heeft daarnaast verklaard dat in de woning van [naam] , waar hij verbleef, ook in wisselende samenstellingen Colombiaanse mannen verbleven. Onder druk en in ruil voor drugs moesten verdachte en [naam] gedogen dat de woning door deze mensen werd gebruikt voor activiteiten met drugs. Verdachte verbleef in de woning, zou daar ook hebben schoongemaakt en daarom ook veel voorwerpen in de woning hebben aangeraakt. In sommige gevallen werd hij ook gedwongen door de Colombianen om (bijvoorbeeld) tape af te scheuren. De GPS-tracker die onder de auto van aangeefster is aangetroffen, zou ook in de woning gelegen hebben, omdat [naam] die bij zich droeg omdat zij bang was voor haar ex-vriend. Dit alles zou volgens verdachte kunnen verklaren waarom zijn DNA is aangetroffen op verschillende voorwerpen. De SIM-kaart uit de GPS-tracker die hiervoor is beschreven, zou ook in de woning hebben gelegen en zou van deze Colombianen geweest zijn. Omdat verdachte geen eigen telefoon had, heeft hij wel eens een SIM-kaart uit de woning gebruikt. Dat zou volgens hem kunnen verklaren waarom zijn ex-vriendin verklaart, dat er door verdachte vanaf dit telefoonnummer contact met haar is opgenomen en waarom ook op deze SIM-kaart DNA van hem is aangetroffen.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, schreeuwen om een verklaring van verdachte. Verdachte heeft een verklaring afgelegd, zoals hiervoor is weergegeven. De rechtbank overweegt dat zij allereerst twijfels heeft bij de aannemelijkheid van deze verklaring. Daarbij speelt mee dat verdachte deze verklaring pas in een laat stadium heeft afgelegd, nadat hij zich eerst op zijn zwijgrecht heeft beroepen en later heeft aangegeven dat er nog een verklaring zou komen. Verdachte heeft uiteindelijk een algemene verklaring afgelegd, die pas op detailniveau is ingevuld nadat het einddossier bekend was en verdachte (bijvoorbeeld ter zitting) werd geconfronteerd met bevindingen uit het dossier die strijdig leken met zijn oorspronkelijke verklaring. Wat daar echter ook van zij, zelfs als de rechtbank mee zou gaan in deze verklaring, geeft deze verklaring nog geen uitleg dat en waarom deze Colombianen betrokken zouden zijn bij een explosie voor het huis van aangeefster. Verdachte verklaart immers dat zij zich bezig hielden met drugsgerelateerde activiteiten in de woning. Ook verklaart dit niet waarom op de telefoon van [naam] een video is aangetroffen waarop de woning van aangeefster te zien is en welke video de rechtbank, mede vanwege de door de politie beschreven manier van filmen, aanmerkt als een voorverkenning. Verdachte heeft voor het aantreffen van zijn DNA, dat in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, dan ook geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. Tot slot overweegt de rechtbank dat de verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet overeenkomt met de persoon die op de beelden van de cameradeurbel de ontploffing veroorzaakt. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte weliswaar niet kan worden herkend als de persoon op de beelden, maar dat ook niet kan worden gezegd dat verdachte een dusdanig ander uiterlijk en/of postuur heeft dan de persoon op de beelden, dat verdachte op basis van de beelden kan worden uitgesloten als dader. De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die de ontploffing bij de woning van aangeefster heeft veroorzaakt.
De rechtbank oordeelt bovendien dat gezien de bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van de TEV, door deze ontploffing gevaar voor lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten was voor de personen die zich in de woning bevonden.
Conclusie
De rechtbank acht gezien het voorgaande dan ook het teweegbrengen van een ontploffing, waardoor gevaar voor goederen, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten was (feit 1), vernieling van de woning (feit 2) en het voorhanden hebben van een IED in Amsterdam op 22 augustus 2024 (feit 3a) en in Purmerend op 15 oktober 2024 (feit 3b) bewezen.
Feit 4
De rechtbank acht het voorhanden hebben van het vuurwapen (feit 4) bewezen en volstaat met betrekking tot het bewijs met een opgave van de bewijsmiddelen in navolgende voetnoot, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. [25]
Ten aanzien van de overige feiten die betrekking hebben op de [adres woning] , de opslagbox in [plaats] en de loods in [plaats] (feiten 5 en 6) overweegt de rechtbank als volgt.
Feit 5 en 6
Feiten en omstandigheden
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat verdachte op 15 oktober 2024 is aangehouden in de woning aan de [adres woning] . De Landelijke Facitiliteit Ontmantelen (hierna: LFO) heeft op de dag van de aanhouding onderzoek gedaan in deze woning en heeft onder andere aangetroffen: [26]
  • 2 transparante jerrycans, door het NFI positief getest op GHB
  • 1 stalen persframe
  • 1 enkelslags tabletteermachine
  • stempels
  • 3 glazen flesjes met ethanol
  • 1 jerrycan met kleurloze vloeistof, door het NFI positief getest op methanol
  • 1 jerrycan met kleurloze vloeistof, door het NFI positief getest op methylamine
  • 2 emmers met caustische soda
  • 1 tas met daarin drie zakken met roze poeder
Het LFO beschrijft dat de genoemde chemicaliën en hardware te relateren zijn aan de vervaardiging of bewerking van verboden middelen, als MDMA en metamfetamine. Bovendien zijn er, naast bovengenoemde voorwerpen, ook MDMA-houdende stoffen aangetroffen. [27]
De GHB, die in de woning werd aangetroffen, betrof in totaal 25,725 liter. Tevens werden bij de tabletteermachine losse stempels aangetroffen, en ook diverse gripzakjes met poeder en diverse telefoons en simkaarten. Tot slot werd ook een papier aangetroffen met daarop cijfers, gewichten, prijzen en bedragen. [28]
Op tape op een cocaïnepers die in de woning is aangetroffen, met SIN-nummer AARC2239NL, is een DNA-spoor aangetroffen. [29] Blijkens een DNA-onderzoeksrapport kan dit spoor afkomstig zijn van minimaal vier personen waaronder verdachte, waarbij de bewijskracht met betrekking tot het aantreffen van het DNA-profiel van verdachte meer dan één miljard is. [30] Op één van de voornoemde aangetroffen jerrycans met GHB is ook een DNA-spoor aangetroffen met SIN-nummer AARC2241NL. [31] Uit een DNA-onderzoeksrapport blijkt dat dit spoor afkomstig is van minimaal twee personen waaronder verdachte, waarbij de bewijskracht met betrekking tot het aantreffen van het DNA-profiel van verdachte meer dan 1 miljard is. [32]
Tussenconclusie
Ook ten aanzien van deze DNA-sporen concludeert de rechtbank dat het, gezien de hoge bewijskracht en de overige feiten en omstandigheden zoals hiervoor vastgesteld, niet anders kan dan dat deze sporen afkomstig zijn van (onder andere) verdachte.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er drugs en druggerelateerde spullen in de woning lagen. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij zelf drugs gebruikte. [33] Verdachte heeft echter ook verklaard dat hij in bepaalde ruimtes van de woning niet mocht komen van de Colombiaanse mannen en dat hij vooral in zijn slaapkamer moest blijven. De druggerelateerde voorwerpen waren volgens verdachte van de Colombianen. De Colombianen zijn op enig moment vertrokken en hebben alle spullen achtergelaten.
Beoordeling
De rechtbank concludeert op basis van de bewijsmiddelen dat in de woning 25,725 liter GHB aanwezig was en veel voorwerpen die blijkens de interpretatie van de LFO konden worden gebruikt voor het (kort gezegd) maken van en/of handelen in harddrugs. De verklaring van verdachte begrijpt de rechtbank zo dat hij niet kon beschikken over deze goederen aangezien deze goederen allemaal van de Colombianen waren. De rechtbank vindt zijn verklaring over de Colombianen niet aannemelijk, vanwege de aanzienlijke waarde van deze voorwerpen, in het bijzonder de hoeveelheid GHB, en de omstandigheid dat deze Colombianen al deze voorwerpen weken daarvoor achtergelaten zouden hebben. Maar ook als het wel juist zou zijn, dan betekent dat niet dat verdachte niet over deze goederen kon beschikken op 15 oktober 2024. De Colombianen waren volgens verdachte al weken daarvoor vertrokken en hadden sindsdien niets meer van zich laten horen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij niet wist welke drugs(gerelateerde voorwerpen) en welke hoeveelheden daarvan aanwezig waren. Het voorhanden of aanwezig hebben van een voorwerp vereist dat een persoon zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de precieze eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het redelijkerwijs niet anders kan dan dat deze persoon deze bewustheid heeft gehad. De rechtbank vindt dat kan worden bewezen dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de ten laste gelegde drugsgerelateerde voorwerpen, gelet op zijn verklaring dat hij wist dat er drugsgerelateerde spullen in de woning waren, het feit dat DNA van verdachte is aangetroffen op bijvoorbeeld een cokepers en op één van de jerrycans met GHB, en de omstandigheid dat hij zelf drugs gebruikte. De rechtbank oordeelt dan ook dat het redelijkerwijs niet anders kan dan dat verdachte deze bewustheid heeft gehad.
Partiële vrijspraak
De rechtbank oordeelt, anders dan de officier van justitie, dat niet kan worden bewezen of en op welke manier er een relatie bestond tussen verdachte en de aangetroffen voorwerpen in de opslagbox in [plaats] en de loods in [plaats] , op de in de tenlastelegging onder 6 genoemde datum. Voor zover de tenlastelegging van dit feit ziet op deze voorwerpen, zal de rechtbank verdachte daar dan ook van vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de 25,725 liter GHB aanwezig heeft gehad (feit 5) en de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen aanwezig heeft gehad om het maken van/handelen in drugs voor te bereiden (feit 6).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 22 augustus 2024 te Amsterdam, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door vuur in aanraking te brengen met een IED (improvised explosive device), terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning gelegen aan de [adres]
en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten één of meer bewoners/huurders van/in/rondom het pand gelegen aan de [adres]
te duchten was;
2.
op 22 augustus 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk de woning gelegen aan de [adres] , toebehorend aan [benadeelde partij] , heeft beschadigd;
3.
a.
op 22 augustus 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosieve constructie, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
b.
op 15 oktober 2024 te Purmerend, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosieve constructie, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
4.
op 15 oktober 2024 te Purmerend, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Norinco - Dominion Arms, type 1911, kaliber .45 ACP zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
5.
op 15 oktober 2024 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 25,725 liter GHB;
6.
op 15 oktober 2024 te Purmerend, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, en
- het opzettelijk vervaardigen
van één of meer middelen van lijst I van de Opiumwet, in elk geval een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- voorwerpen en stoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het voorhanden hebben van:
- een persframe
- een enkelslags tabletteermachine plus losse stempels
- diverse stoffen, te weten:
Etanol,
Methanol,
Methylamine,
Causitische Soda,
Roze poeder en/of
Aceton
- diverse telefoons en/of simkaarten,
- diverse gripzakjes poeder en/of
- administratie (die ziet op de handel in drugs).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overschrijdt. Verdachte staat open voor hulp van de reclassering en wil graag iets van zijn leven maken. De verdediging verzoekt daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een ontploffing door middel van een IED bij de woning van het slachtoffer, waardoor de woning is beschadigd, maar bovenal gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten was voor de personen die zich in en rondom de woning bevonden. Dit is een zeer ernstig feit, dat bovendien grote impact heeft gemaakt op het slachtoffer. Zij heeft verklaard bang te zijn in haar eigen woning en er veel moeite mee te hebben om bijvoorbeeld haar kinderen buiten te laten spelen. Er zijn daarnaast aanwijzingen dat de ontploffing heeft plaatsgevonden binnen een context van intieme terreur door de ex van het slachtoffer. Hoe verdachte hier een rol in heeft gespeeld, is niet duidelijk, maar de rechtbank stelt wel vast dat deze ontploffing mede gezien deze intieme terreur enorme impact op het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat een glazen potje met munitie en hulzen onderdeel was van de IED. De rechtbank kan dit niet anders uitleggen dan dat het de bedoeling was om hiermee zo veel mogelijk schade aan te richten. Bovendien was, indien het explosief volledig tot ontbranding was gekomen, het risico aanwezig dat deze voorwerpen ook grote schade of bijvoorbeeld letsel bij willekeurige, andere omstanders zouden hebben veroorzaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het in de woning van [naam] in [plaats] voorhanden hebben van nog een IED, een vuurwapen, ruim 25 liter GHB en allerlei voorwerpen die ervoor bestemd waren om harddrugs te maken en te verhandelen. Het voorhanden hebben van explosieven vormt een groot gevaar voor de samenleving. Dat blijkt bijvoorbeeld al uit het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. Ook vuurwapens vormen een groot gevaar voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. In Nederland vindt in toenemende mate vuurwapengeweld plaats. Niet zelden heeft dit vuurwapengeweld een dodelijke afloop. Tot slot vormen harddrugs een gevaar voor de volksgezondheid, en de handel erin en het gebruik ervan gaat vaak gepaard met (ernstige) criminaliteit en overlast. Door het bezit van deze drugs en het voorhanden hebben van voornoemde voorwerpen heeft verdachte de markt voor drugs mede in stand gehouden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet recent voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van 25 september 2025 betreffende verdachte. Kort samengevat adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en heeft verdachte zich bereid getoond om met deze voorwaarden mee te werken.
Strafoplegging
De rechtbank heeft rekening gehouden met het bovenstaande en gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Op grond van dit alles oordeelt de rechtbank dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is en dat een deels voorwaardelijke straf met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest, zoals de verdediging heeft verzocht en de reclassering heeft geadviseerd, niet voldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de (eendaadse) samenloop van de feiten 1, 2 en 3a.
Voorlopige hechtenis
Omdat de rechtbank een langere gevangenisstraf heeft opgelegd dan verdachte tot nu toe in voorarrest heeft uitgezeten, is de situatie zoals bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis om die reden dan ook af.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen, zoals opgenomen in de beslaglijst, die aan dit vonnis wordt gehecht en die geldt als hier ingevoegd.
Onttrekking aan het verkeer
Aangezien met betrekking tot de op de beslaglijst onder 1 tot en met 17 en 19 tot en met 50 genoemde voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Aangezien het op de beslaglijst onder 51 genoemde voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
Het op de beslaglijst onder 18 genoemde vuurwerk, de onder 52 genoemde kleding en de onder 53 genoemde muts worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 5.499,55 aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De vordering is betwist met betrekking tot de post “toekomstige schade” groot € 5.000,-. De verdediging en de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd. De advocaat van de benadeelde partij heeft zich ten aanzien van deze post gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de toekomstige schade op dit moment onvoldoende kan worden vastgesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van dit onderdeel van de vordering levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering betreffende de toekomstige schade.
De gevorderde medische kosten, ter hoogte van € 499,55, zijn niet betwist, en komen de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. De rechtbank wijst deze dan ook toe, met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
De vordering is betwist, in die zin dat de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat de toe te wijzen immateriële-schadevergoeding moet worden gematigd. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij leidt aan een posttraumatische stressstoornis, ten gevolge van (onder andere) dit feit. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de vergoeding in soortgelijke zaken, immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 5.000,- toewijsbaar is. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde weliswaar een onderdeel is geweest van de omstandigheden die tot het psychisch letsel van het slachtoffer heeft geleid, maar ook andere gebeurtenissen hieraan hebben bijgedragen. De rechtbank wijst dit bedrag toe, met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering voor het overige onvoldoende onderbouwd is en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1, 2 en 3a bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.499,55, met verhoging van de wettelijke rente zoals hiervoor weergegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 55, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3a:
eendaadse samenloop van
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan levensgevaar en gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7º
Ten aanzien van feit 3b:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7º
Ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Ten aanzien van feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 6:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Verklaart
onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 1 tot en met 17 en 19 tot en met 51 genoemde voorwerpen.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de op de beslaglijst onder 18, 52 en 53 genoemde voorwerpen.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 499,55 (vierhonderd negenennegentig euro en vijfenvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 5.499,55 (vijfenveertighonderd negenennegentig euro en vijfenvijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 62 (tweeënzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en T. van den Bergh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2025.

Voetnoten

1.Ten behoeve van de leesbaarheid zal de rechtbank deze twee feiten, ook in de bewijsmotivering en de bewezenverklaring, aanduiden als feit 3a en feit 3b.
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (onderzoek Italicum) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal (hierna: PV), in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.
3.PV van bevindingen, p. 001.
4.PV aangifte, p. 030.
5.PV van bevindingen, p. 034.
6.PV bevindingen, p. 003 t/m 005.
7.PV forensisch onderzoek, p. 074.
8.Een geschrift, zijnde een rapport van forensisch DNA-onderzoek, p. 044.
9.PV forensisch onderzoek, p. 076.
10.PV vooronderzoek lab, p. 098 en 099.
11.Een geschrift, zijnde een rapport van forensisch DNA-onderzoek, p. 106.
12.PV forensisch onderzoek, p. 113.
13.Een geschrift, zijnde een rapport van DNA-onderzoek, p. 119.
14.PV van bevindingen, p. 049 t/m 051.
15.PV van bevindingen, p. 063.
16.PV van bevindingen, p. 052.
17.PV verhoor verdachte [naam] , p. 2015.
18.PV van bevindingen, p. 318 t/m 330.
19.PV forensische bevindingen, p.19
20.PV van bevindingen, p. 063 en PV van forensisch onderzoek, p. 258.
21.PV van bevindingen, p. 063.
22.PV van forensisch onderzoek, p. 258 t/m 262.
23.PV forensische bevindingen, p. 17 en 18.
24.Een geschrift, zijnde een rapport van DNA-onderzoek, p. 197.
25.De bewijsmiddelen:
26.PV van bevindingen, p. 124 en 125.
27.PV van bevindingen, p. 126.
28.PV van bevindingen, p. 064.
29.PV forensische bevindingen, p. 21.
30.Een geschrift, zijnde een rapport van DNA-onderzoek, p. 302.
31.PV forensische bevindingen, p. 23.
32.Een geschrift, zijnde een rapport van DNA-onderzoek, p. 307.
33.De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 28 oktober 2025 heeft afgelegd.