ECLI:NL:RBAMS:2025:859

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
13-261037-23 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) wegens detentieomstandigheden in Polen

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Szczecin, Polen, op 27 mei 2022. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1967 in Polen, die werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. van Nunen. Tijdens de zitting op 10 december 2024 werd vastgesteld dat er een individueel reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, gezien de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenneming geschorst tot aan de uitspraak.

In een tussenuitspraak op 24 december 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vastgesteld dat de Poolse autoriteiten geen garanties konden bieden die het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon zouden wegnemen. De officier van justitie heeft vervolgens gevorderd om geen gevolg te geven aan het EAB, wat de rechtbank heeft overgenomen. Op 28 januari 2025 werd de behandeling voortgezet, maar de rechtbank bleef bij haar eerdere oordeel dat de omstandigheden niet waren gewijzigd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank op 11 februari 2025 besloten om geen gevolg te geven aan het EAB, de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering en de (geschorste) gevangenneming op te heffen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-261037-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 11 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 15 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 mei 2022 door
the Regional Court in Szczecin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] (Polen),
verblijfsadres: [adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 10 december 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 december 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. van Nunen, die waarnam voor haar kantoorgenoot mr. S. de Goede, advocaat in Breda. De opgeëiste persoon is tevens bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak 24 december 2024
Bij tussenuitspraak van 24 december 2024 [2] heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vastgesteld dat voor de opgeëiste persoon sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten, nu met de aanvullende informatie van 25 en 26 november 2024 het eerder vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen. Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW is de beslissing over de overlevering aangehouden gelet op de mogelijkheid dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft hier een redelijke termijn van 30 dagen aan verbonden en geoordeeld dat als binnen deze termijn zich geen gewijzigde omstandigheden voordoen, geen gevolg zal worden gegeven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Ook heeft de rechtbank op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn verlengd waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenneming op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 28 januari 2025
De rechtbank heeft - met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling - de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 28 januari 2025, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door mr. W. van Nunen, die waarnam voor mr. S. de Goede advocaat in Breda en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 24 december 2024 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 5 van de tussenuitspraak van 10 december 2024. De overwegingen uit voornoemde uitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Op 9 januari 2025 zijn – gelet op het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak van 24 december 2024 – door het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) – kortgezegd – garanties gevraagd waarmee het vastgestelde individuele gevaar voor de opgeëiste persoon wordt weggenomen.
De Poolse autoriteiten hebben op 14 januari 2025 hierop als volgt geantwoord:
”The Regional Court in Szczecin, the IIIrd Criminal Division [Sąd Okręgowy w Szczecinie, Wydział III Karny] in answer to the letter of 9.01.2025 concerning [de opgeëiste persoon] kindly informs that in view of the contents of the exhaustive and multifaceted information provided by the Regional Public Prosecutor's Office in Szczecin [Procuratura Okręgowa Szczecinie] in the letter of the 26th November 2024, sent to the Netherlandian side on the 28th November 2024 together with the answer provided by the Deputy Director of the Remand Centre in Szczecin [Zastępca Dyrektora Aresztu Śledczego w Szczecinie] of the 25th November 2024 and the earlier information possessed Netherlandian side and resulting, among others, from an equally extensive letter of the Regional Public Prosecutor's Office in Poznan [Prokuratura Okręgowa w Poznaniu] of the 17th July 2024, the Court of this place is not in a position to answer more specifically the questions asked, which, however, in the opinion of the Court, the letters sent answer as precisely as possible and therefore the Court of this place asks again to take into consideration the earlier sent information in the course of the trial regarding the surrender of [de opgeëiste persoon] .”
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de laatste aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten geen wijziging van de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW heeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft daarom gevorderd geen gevolg te gegeven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich – kortgezegd – aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat voornoemde aanvullende informatie niet heeft geleid tot een wijziging in de omstandigheden als bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. Het eerder vastgestelde individuele reële gevaar voor de opgeëiste persoon is dan ook niet weggenomen. De rechtbank zal daarom geen gevolg geven aan het EAB gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OLW en zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

5.Slotsom

De rechtbank zal met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg geven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 11 OLW.

7.Beslissing

De rechtbank
GEEFTmet toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW
geen gevolg aan het EAB;
VERKLAART de officier van justitie niet-ontvankelijkin de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB;
HEFT OPde (geschorste) gevangenneming.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.J.D. Hartman, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.