Op 28 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Federaal Parket van België. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1982 in Nederland, voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 14 oktober 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de Belgische autoriteiten toestemming hebben gegeven voor de overname van de straf door Nederland. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, waaronder de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, en geconcludeerd dat deze niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon in de procedure aanwezig was of vertegenwoordigd door zijn advocaat. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in een instelling die voldoet aan de fundamentele rechten en internationale standaarden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan het Federaal Parket van België toegestaan voor de feiten zoals beschreven in het EAB.