ECLI:NL:RBAMS:2025:8616

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
1318204025
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon

Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van strafbare feiten. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 21 augustus 2025 gestart, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak. In een eerdere tussenuitspraak op 4 september 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om garanties van de Poolse autoriteiten te verkrijgen over de terugkeer van de opgeëiste persoon na eventuele veroordeling in Polen.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2025 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verklaringen over zijn nationaliteit en persoonsgegevens genoteerd. De rechtbank heeft de garantie van de Poolse autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende is om de overlevering te rechtvaardigen, mits er een terugkeergarantie wordt verstrekt. De rechtbank heeft echter ook de detentieomstandigheden in Polen in overweging genomen en vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. Daarom heeft de rechtbank besloten de beslissing over de overlevering aan te houden en een redelijke termijn van dertig dagen vastgesteld voor het verkrijgen van aanvullende informatie over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft de termijn voor de beslissing over de overlevering met zestig dagen verlengd en de (geschorste) gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens met zestig dagen verlengd. De zaak zal opnieuw worden behandeld op de eerst mogelijke zittingsdag na het verstrijken van de termijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-182040-25
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 3 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 mei 2025 door
the Circuit Court in Opole(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 21 augustus 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 augustus 2025, in
aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen
en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat in Haarlem, en door een tolk in
de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak van 4 september 2025
Bij tussenuitspraak van 4 september 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een terugkeergarantie en een individuele detentiegarantie voor de opgeëiste persoon op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting van 14 oktober 2025
De voortzetting van de behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 4 september 2025

Bij deze tussenuitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB (onder 3), de strafbaarheid van de feiten (onder 4), de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander (onder 5) en over de gebreken in de Poolse rechtsorde en het gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld (onder 6.1). Deze overwegingen moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Inleiding
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen onder punt 5 van de tussenuitspraak van 4 september 2025.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander maar dat (nog) geen zogenoemde terugkeergarantie is verstrekt. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het Openbaar Ministerie op 17 september 2025 aan de Poolse autoriteiten de navolgende vraag gesteld:
“ [de opgeëiste persoon] has been considered by the Dutch court as being equivalent to a Dutch national and as a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorized after it can be guaranteed that, in case the wanted person after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Poland, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ). We kindly request this guarantee of return. (…)”
The District Court in Opoleheeft in reactie daarop op 10 oktober 2025 de volgende informatie verstrekt:
“(…)
2. Regarding the indicated guarantee of the return of the fugitive, [de opgeëiste persoon] , based on the EAW issued in case III Kop 32/25, the Polish side will not issue an official document guaranteeing the return. However, if the authority of the Kingdom of the Netherlands decides to execute the EAW issued in case III Kop 32/25 for the pre-trial proceedings of the District Prosecutor's Office in Opole, provided that the fugitive is returned to the territory of the Kingdom of the Netherlands after the final conclusion of the proceedings in Poland, [de opgeëiste persoon] – in accordance with Article 5(3) of the Framework Decision of 13 June 2002 on the European Arrest Warrant and the Surrender Procedures between Member States (Dz. Urz. UE.L N. 190, p. 1) – will be returned to the territory of the Kingdom of the Netherlands. (…)”
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat voornoemde garantie onvoldoende is om vast te stellen dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk naar Nederland zal kunnen terugkeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat voornoemde garantie volstaat en verwijst daartoe naar een uitspraak van deze rechtbank van 18 februari 2025. [4] In die zaak hadden de Poolse autoriteiten geschreven – kort gezegd – dat als de overlevering afhankelijk wordt gemaakt van een terugkeergarantie, de Poolse autoriteiten daaraan zullen meewerken in welk verband is gewezen op artikel 607j van het Poolse Wetboek van Strafvordering en welke garantie door de rechtbank voldoende is bevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst allereerst naar de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak van 18 februari 2025 waarin onder meer uitleg wordt geciteerd over het artikel 607j van het Poolse wetboek van Strafvordering, namelijk – voor zover hier van belang –:

Article 607j thus regulates the issue of the so-called conditional (return) surrender of a prosecuted person and links to the guarantee arising from the content of Article 5(3) of Council Framework Decision 2002/584/JHA, which in turn provides that "where a person who is the subject of a European arrest warrant for the purpose of prosecution, is considered a national or a person permanently resident in the executing Member State, surrender shall be subject to the condition that the person, after a trial, shall be surrendered to the executing Member State in order to serve there the custodial sentence or detention order passed in the issuing Member State.
The aforementioned provision has a guarantee character, allowing the person to serve a sentence of deprivation of liberty in the state that carried out the transfer.”
De rechtbank is van oordeel dat de door de Poolse autoriteiten verstrekte garantie, mede tegen de achtergrond van de vraagstelling van het Openbaar Ministerie, genoegzaam is. De rechtbank maakt de overlevering van de opgeëiste persoon namelijk afhankelijk van een terugkeergarantie. Uit de reactie van de Poolse autoriteiten volgt ondubbelzinnig dat de Poolse autoriteiten in dat geval zullen meewerken aan de terugkeer van de opgeëiste persoon als hij in Polen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld. De omstandigheid dat de Poolse autoriteiten in hun antwoord in de onderhavige zaak niet expliciet verwijzen naar artikel 607j van het Poolse Wetboek van Strafvordering kan daaraan niet afdoen. Het in de onderhavige zaak gegeven antwoord is immers geheel in lijn met de geciteerde uitleg van dat artikel 607j. [5] De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding

De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen onder punt 6.2 van de tussenuitspraak van 4 september 2025.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het Openbaar Ministerie nadere informatie opgevraagd bij de Poolse autoriteiten.
The District Court in Opoleheeft op 10 oktober 2025 de volgende informatie verstrekt:
“(…) 3. According to information obtained from the Opole Detention Center, inmates are entitled to at least one hour of walks. They are also allowed to participate in cultural and educational activities and religious services at least once a week.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB omdat de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 10 oktober 2025 onvoldoende garantie biedt voor eerbiediging van de grondrechten van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat met het gegeven antwoord van 10 oktober 2025 nog onvoldoende op de opgeëiste persoon toegespitste informatie is verstrekt op basis waarvan het algemene gevaar op schending van grondrechten in detentie in Polen voor hem wordt weggenomen. De tot de tussenuitspraak verstrekte informatie was onvoldoende toegespitst op de opgeëiste persoon en de informatie van 10 oktober 2025 houdt alleen in dat hij één uur per dag buiten de cel kan wandelen en daarnaast dat hij ten minste één keer per week aan culturele en onderwijsactiviteiten en religieuze diensten kan deelnemen. Hierin leest de rechtbank in ieder geval geen garantie dat de opgeëiste persoon op dagelijkse basis voldoende tijd buiten zijn cel zal kunnen verblijven. Bovendien bevat het antwoord van 10 oktober 2025 onvoldoende informatie op basis waarvan de rechtbank zelf kan concluderen aan welke activiteiten de opgeëiste persoon kan deelnemen, hoe lang die activiteiten duren, en onder welke voorwaarden de opgeëiste persoon aan die activiteiten kan deelnemen. Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde algemene reële gevaar van schending van grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank stelt vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW moet de rechtbank, als zij een individueel reëel gevaar vaststelt, de beslissing over de overlevering aanhouden, tenzij evident is dat dit gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging van de omstandigheden. Deze uitzondering doet zich niet voor. Als de uitvaardigende justitiële autoriteit toezegt dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven wanneer hij zich aanmeldt voor beschikbare activiteiten of als de uitvaardigende justitiële autoriteit informatie verstrekt op basis waarvan de rechtbank inzicht krijgt in de activiteiten waaraan de opgeëiste persoon (dagelijks) kan deelnemen, hoe lang die activiteiten duren, en onder welke voorwaarden de opgeëiste persoon aan die activiteiten kan deelnemen, is (mogelijk) sprake van een dergelijke wijziging van omstandigheden.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt zij daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van dertig dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op de eerst mogelijke zittingsdag na het einde van deze termijn (op 21 november 2025) of uiterlijk tien dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.
De termijn om op het verzoek tot overlevering te beslissen loopt na de verlenging die bij de tussenuitspraak is bepaald af op 27 oktober 2025. Omdat de rechtbank, gezien het voorgaande, een verlenging nodig heeft om op het verzoek tot overlevering te beslissen zal zij ook de beslistermijn verlengen met zestig dagen onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding met zestig dagen.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en
BEPAALTdat de zaak
uiterlijk 10 dagen na het verstrijken van de redelijke termijn op 21 november 2025weer op zitting wordt ingepland.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met zestig dagen, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de (geschorste) gevangenhouding van de opgeëiste persoon met zestig dagen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E. Biçer, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.