ECLI:NL:RBAMS:2025:8647

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
13-363178-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezen poging zware mishandeling met ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 november 2024 in Amsterdam met een ijzeren staaf tegen de keel van het eerste slachtoffer heeft gedrukt en het tweede slachtoffer tegen de grond heeft geduwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar de rechtbank heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van het tweede slachtoffer door deze tegen de grond te duwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, gebaseerd op rapporten van deskundigen die een ernstige psychische stoornis hebben vastgesteld. Hierdoor is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en is ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen voor zowel immateriële als materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/363178-24
Datum uitspraak: 12 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC)
van de [P.I.] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.M.C.F. de Groen naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en van hetgeen door mr. N.D. 't Zand, advocaat in Amsterdam, namens hen, naar voren is gebracht.
Ten slotte zijn de heer D.J. Ploem, psychiater, en mevrouw S.J.D. Dijkstra, psycholoog, als deskundigen, ter terechtzitting gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, samengevat, ten laste gelegd dat hij zich op 12 november 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: een poging doodslag jegens [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , subsidiair ten laste gelegd als zware mishandeling en meer subsidiair ten laste gelegd als een mishandeling;
feit 2: een bedreiging jegens [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste
gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing
van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feit 1
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde. Er bestaat te veel twijfel over de aard en duur van het met een ijzeren staaf drukken tegen de keel van [benadeelde partij 1] , zodat een poging doodslag niet bewezen kan worden. Ook het maken van stekende bewegingen met een mes in de richting van beide slachtoffers kan niet worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde partij 2] tegen de grond heeft gewerkt door hem te slaan of te duwen (het tweede en derde gedachtestreepje) én dat verdachte [benadeelde partij 1] tegen de grond heeft geduwd (het tweede gedachtestreepje) en een metalen buis tegen haar keel heeft gedrukt (het zesde gedachtestreepje).
De handelingen van verdachte hebben naar hun aard en verschijningsvorm zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken bij de slachtoffers en het opzet van de verdachte, in voorwaardelijke vorm, is daar ook op gericht geweest, zodat de geweldshandelingen dienen te worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
Feit 2
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met een mes, door het mes dreigend om hoog te houden.
Ten aanzien van het tweede feit wordt verzocht verdachte partieel vrij te spreken van de woordelijke bedreiging “je gaat hier dood, je gaat hier dood” (het tweede gedachtestreepje), omdat deze niet door anderen dan [benadeelde partij 1] zijn gehoord.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het volgende aangevoerd.
Feit 1
Verdachte dient van het vastpakken bij de kraag te worden vrijgesproken, aangezien deze handeling geen pijn of letsel heeft veroorzaakt bij [benadeelde partij 2] .
Voor het slaan van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de handelingen met het mes en het drukken met de stalen pijp, bevat het dossier te weinig aanknopingspunten om te kunnen bewijzen dat deze handelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, dan wel dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om middels dergelijke handelingen de dood van slachtoffers te veroorzaken, dan wel om pijn of (zwaar lichamelijk) letsel toe te brengen. Verdachte moet dan ook voor deze onderdelen worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het tegen de grond duwen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] is geen verweer gevoerd.
Op basis van de gegeven feiten en omstandigheden in het dossier, ontbreekt het (voorwaardelijk) opzet op het doden of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Feit 2
Ook van het tweede feit dient verdachte te worden vrijgesproken, aangezien [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd ten aanzien van het maken van stekende bewegingen richting hen en de woordelijke bedreiging alleen door [benadeelde partij 1] zou zijn gehoord.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. (
partiële) vrijspraken
Feit 2: vrijspraak bedreiging
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte tijdens het voorval een mes in zijn handen heeft gehad. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben echter tegenstrijdige verklaringen afgelegd met betrekking tot het maken van stekende bewegingen met het mes in hun richting. Daarom kan dit niet bewezen worden. Dit geldt ook voor de woordelijke bedreiging “je gaat hier dood, je gaat hier dood”. Alleen [benadeelde partij 1] verklaart dat zij deze woorden heeft gehoord, maar deze verklaring vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Feit 1 primair: vrijspraak poging doodslag (primair)
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de poging doodslag.
Ten aanzien van het duwen met een ijzeren staaf tegen de keel, overweegt de rechtbank dat niet elk dichtknijpen of -drukken van de keel een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Omdat niet bekend is wat de aard en duur is geweest van het drukken van een ijzeren staaf op de keel van [benadeelde partij 1] , kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat zij door deze handeling zou komen te overlijden. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [benadeelde partij 1] .
Partiele vrijspraken van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde
Pakken bij de kraag van [benadeelde partij 2] (gedachtestreepje 1)
Uit de verklaring van [benadeelde partij 2] volgt dat hij door verdachte bij de kraag is vastgepakt en vervolgens naar beneden is getrokken, waardoor [benadeelde partij 2] ten val kwam. De rechtbank overweegt dat het vastpakken van de kraag en het duwen van [benadeelde partij 2] als twee losstaande handelingen zijn ten laste gelegd en dat het enkele vastpakken bij de kraag van [benadeelde partij 2] geen pijn of letsel heeft veroorzaakt. Het vastpakken van de kraag levert daarom geen mishandeling op, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Slaan van [benadeelde partij 2] (gedachtestreepje 3)
De rechtbank overweegt dat [benadeelde partij 2] in eerste instantie bij de politie niet heeft verklaard dat hij zou zijn geslagen door verdachte. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris, 8 maanden na het tenlastegelegde, verklaart hij voor het eerst dat hij door verdachte is geslagen. In het letselrapport geeft de arts evenwel aan dat het letsel van [benadeelde partij 2] goed kan worden verklaard door het duwen en vallen op de grond. Nu op grond van het voorgaande niet kan worden vastgesteld dat verdachte [benadeelde partij 2] heeft geslagen, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Maken van stekende bewegingen richting [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] (gedachtestreepje 4)
De rechtbank is tevens van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van het maken van stekende bewegingen in de richting van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] . [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] hebben hierover wisselende en inconsistente verklaringen afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. Op basis van deze verklaringen kan niet worden vastgesteld dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van beide aangevers. De rechtbank zal verdachte daarom hiervan vrijspreken.
Steken in het lichaam van [benadeelde partij 1] (gedachtestreepje 5)
Ten aanzien van de vraag of verdachte [benadeelde partij 1] heeft gestoken in het lichaam heeft [benadeelde partij 1] wisselende verklaringen afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. Ook heeft zij in haar verklaring bij de rechter-commissaris aangegeven dat haar letsel zou kunnen zijn ontstaan door de worsteling met verdachte. Daarbij komt dat op basis van het letselrapport niet kan worden vastgesteld dat de verwondingen van [benadeelde partij 1] , welke bestaan uit kraswonden, oppervlakkige huidbeschadigingen en bloeduitstortingen, afkomstig zijn van het steken in het lichaam. De rechtbank zal verdachte daarom hiervan vrijspreken.
4.3.2.
Het oordeel over het overige onder 1 subsidiair tenlastegelegde
Het duwen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] tegen de grond en/of muur (gedachtestreepje 2)
[benadeelde partij 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij door verdachte is vastgepakt en naar de grond is geduwd. Als gevolg van de duw is [benadeelde partij 2] gevallen, waardoor hij pijn en letsel aan zijn rug en vingers heeft gekregen. Dit wordt bevestigd door het letselrapport waarin wordt vastgesteld dat de verwondingen en bloeduitstortingen van [benadeelde partij 2] goed kunnen worden verklaard door duwen en een val op de grond. Verdachte heeft ter terechtzitting ook bekend dat hij [benadeelde partij 2] heeft geduwd, waardoor [benadeelde partij 2] ten val kwam. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [benadeelde partij 2] tegen de grond heeft geduwd.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte [benadeelde partij 1] tegen de grond en de muur heeft geduwd. [benadeelde partij 1] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte haar tegen de grond en muur heeft geduwd. Als gevolg van het duwen heeft [benadeelde partij 1] op meerdere plekken van haar lichaam letsel gekregen. Dit wordt bevestigd door het letselrapport waarin wordt vastgesteld dat de huidverkleuringen op het lichaam van [benadeelde partij 1] , die passen bij een bloeduitstorting, goed kunnen worden verklaard door inwerking van botsend, samendrukkend, mechanisch geweld, of door stoten/slaan met een hard voorwerp, al dan niet hard vastpakken of knijpen.
Het slaan van [benadeelde partij 1] (gedachtestreepje 3)
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging te komen en overweegt daartoe als volgt.
[benadeelde partij 1] heeft in haar aangifte bij de politie verklaard dat zij door verdachte met iets is geslagen. Bij de rechter-commissaris heeft zij vervolgens, toen aan haar werd gevraagd waarmee zij was geslagen, verklaard dat zij met een plastic bezemsteel op haar bovenarm is geslagen. Zij heeft hierdoor letsel aan haar bovenarm gekregen en dit wordt bevestigd door het letselrapport. De forensisch arts heeft vastgesteld dat [benadeelde partij 1] aan de binnenzijde van haar rechter bovenarm een gele huidverkleuring heeft die goed past bij een bloeduitstorting. De forensisch arts licht hierbij toe dat bloeduitstortingen goed kunnen worden verklaard door stoten/slaan met een hard voorwerp. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [benadeelde partij 1] tegen het lichaam heeft geslagen.
Het drukken met een ijzeren staaf tegen de keel van [benadeelde partij 1] (gedachtestreepje 6)
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat ook bewezen kan worden dat verdachte met een ijzeren staaf tegen de keel van [benadeelde partij 1] heeft gedrukt.
[benadeelde partij 1] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte een metalen buis heeft gepakt en deze buis vervolgens tegen haar keel aan heeft gezet, waardoor zij rode plekken en pijn heeft gekregen aan haar keel. Ook hebben meerdere verbalisanten die ter plaatse kwamen omschreven hoe zij hebben gezien dat verdachte op [benadeelde partij 1] dook en de ijzeren staaf tegen haar keel duwde. De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verbalisanten te twijfelen, aangezien meerdere verbalisanten het voorval hebben gezien. Daarbij heeft de forensisch arts in zijn letselrapport geconstateerd dat er rondom het borstbeen van [benadeelde partij 1] een huidverkleuring zichtbaar is, die past bij een bloeduitstorting en die verklaard kan worden door inwerking van botsend, samendrukkend, mechanisch geweld, al dan niet door hard vastpakken of knijpen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte een ijzeren staaf tegen de keel van [benadeelde partij 1] heeft gedrukt.
4.3.3.
Kwalificatie bewezenverklaarde handelingen
De rechtbank zal vervolgens beoordelen hoe de bewezenverklaarde handelingen kunnen worden gekwalificeerd.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [benadeelde partij 1] tegen de grond en de muur heeft geduwd, heeft geslagen en een ijzeren staaf tegen haar keel heeft gedrukt. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen in onderling verband en samenhang bezien, een poging tot zware mishandeling opleveren.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van (poging tot) zware mishandeling is (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen zwaar lichamelijk letsel vereist. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het is een feit van algemene bekendheid dat de keel een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is, waarbij het drukken tegen de keel ernstige gevolgen kan hebben.
Het met een ijzeren staaf drukken op de keel is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van deze gevolgen, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte, ook nadat de politie hem meermalen had getaserd met een stroomwapen, niet stopte met het vastpakken en wurgen van [benadeelde partij 1] , waardoor verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel zou kunnen optreden.
Bewezenverklaring mishandeling
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van [benadeelde partij 2] door die [benadeelde partij 2] te duwen tegen de grond.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van [benadeelde partij 1]:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
op 12 november 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
-die [benadeelde partij 1] tegen de grond en muur heeft geduwd en
-die [benadeelde partij 1] tegen het lichaam heeft geslagen en
-een ijzeren staaf tegen de keel van die [benadeelde partij 1] heeft gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van [benadeelde partij 2] :
ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde:
op 12 november 2024 te Amsterdam, [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] tegen de grond te duwen.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Het advies van de deskundigen
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 3 april 2025 opgemaakt door D.J. Ploem, psychiater en S.J.D. Dijkstra, GZ-psycholoog.
Psychiater D.J. Ploem en psycholoog S.J.D. Dijkstra, hebben gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een zeer ernstige chronisch psychotische stoornis, die het best past bij schizofrenie. Ten tijde van het ten laste gelegde vertoonde verdachte psychotisch gestuurd, bizar en gedesorganiseerd gedrag. De psychische stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte werd in zijn denken, voelen en handelen volledig beheerst door psychotische belevingen.
De rapporteurs achten betrokkene ontoerekeningsvatbaar ten aanzien van het hem ten laste gelegde en hebben dan ook geadviseerd om het tenlastegelegde - indien bewezen - verdachte niet toe te rekenen.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op basis van de conclusies van de rapporteurs op het standpunt gesteld dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en aldus gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de (on)toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater en psycholoog over en maakt die tot de hare. De rechtbank is op grond van het Pro Justitia rapport van oordeel dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd onder zodanige invloed van de ziekelijke stoornis dat het feit hem niet kan worden toegerekend. Verdachte is daarom niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. De officier van justitie heeft zich in zijn op schrift gestelde requisitoir op het standpunt gesteld dat aan alle vereisten voor oplegging van TBS met dwangverpleging is voldaan.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een eenvoudige mishandeling, waardoor dit geen misdrijf betreft zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht en dus niet aan de voorwaarden voor de oplegging van TBS is voldaan.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] , door haar te duwen, te slaan en een ijzeren staaf tegen haar keel te drukken. Dit is voor [benadeelde partij 1] een pijnlijke en zeer beangstigende ervaring geweest. Verdachte heeft met zijn handelen een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van [benadeelde partij 1] .
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van [benadeelde partij 2] . Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij 2] .
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 januari 2025 Hieruit blijkt dat dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor een soortgelijk feit.
Tbs-maatregel
Gelet op het voorgaande, zoals hiervoor in rubriek 7.4. is vermeld, is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Omdat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, kan aan hem geen straf worden opgelegd. Verdachte kan wel een maatregel worden opgelegd.
Om de vraag te kunnen beantwoorden of aan verdachte een strafrechtelijke maatregel dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op voornoemd Pro Justitia rapport van 3 april 2025, opgemaakt door D.J. Bloem, psychiater, en S.J.D. Dijkstra, GZ-psycholoog Hieruit blijkt ten aanzien van de geadviseerde interventie onder meer het volgende:
Advies psychiater D.J. Ploem
Ploem adviseert om de mogelijkheid van een zorgmachtiging (Wvggz) via artikel 2.3 van de Wet forensische zorg te laten onderzoeken. Een civiel dwangkader biedt naar het oordeel van Ploem genoeg mogelijkheden om de maatschappij voldoende te beschermen en een behandeling van de ernstige psychiatrische stoornis vorm te geven.
Advies psycholoog S.J.D. Dijkstra
Gegeven de hardnekkigheid van de pathologie en het hoge recidivegevaar –in combinatie met het geringe resultaat van eerdere interventies- is geen ander kader mogelijk dan een tbs met dwangverpleging, indien dat door u passend wordt geacht . Hoewel ik de mening van psychiater Ploem deel, dat de maatregel tbs met dwangverpleging een ultimum remedium moet zijn, zie ik geen passend alternatief dat voldoende mogelijkheden biedt om betrokkenes ernstige psychiatrische problematiek effectief te behandelen en de maatschappelijke veiligheid te waarborgen.
Behandeling in een voorwaardelijk kader (bijvoorbeeld als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf) is niet haalbaar, gelet op de afwezigheid van ziektebesef en motivatie voor behandeling. De aard en ernst van de meervoudige problematiek vereist intensieve, langdurige klinische (medicamenteuze) behandeling, waarin zowel de schizofrenie als de invloed van cannabis op de symptomen daarvan wordt behandeld. Een zorgmachtiging wordt als ontoereikend gezien om de problematiek van betrokkene adequaat te behandelen en het recidiverisico te verlagen. Eerdere gedwongen opnames hebben niet geleid tot duurzame verbetering van het toestandsbeeld, en ook de onder curatelestelling heeft onvoldoende geholpen om verdere maatschappelijke verloedering te voorkomen. In feite is, alle interventies ten spijt, de (psychische-, sociale-, en maatschappelijke) schade voor betrokkene zelf verder toegenomen. Indien bewezenverklaard is ondanks alle pogingen vanuit o.a. justitie, curator, GGZ, familie en vrienden, zijn boosheid en achterdocht dermate uit de hand gelopen dat er geweld is gebruikt tegen een vriendin en een vriend van betrokkene.
Van een opname in het kader van een zorgmachtiging is alleen een duurzaam bevredigend resultaat te verwachten (te weten recidive van de psychose, verlagen van het risico op herhaling van geweld –indien bewezen-, en waar mogelijk herstel van sociale- en maatschappelijke rollen) in het geval dat betrokkene voldoende langdurig wordt behandeld, hij niet te snel wordt ontslagen wanneer het beter gaat, en er voldoende tijd en middelen beschikbaar zijn om betrokkene opnieuw te laten resocialiseren. Voor wat betreft de resocialisatie zijn de mogelijkheden van de reguliere GGZ beperkt.
Behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden biedt naar de mening van rapporteur evenmin voldoende mogelijkheden om recidive te voorkomen, vanwege de hierboven geschetste problemen (betrokkene zal zich –vanuit zijn pathologie- naar verwachting niet aan de voorwaarden (kunnen) houden), en biedt onvoldoende bescherming van de maatschappelijke veiligheid. Er is immers sprake van moeilijk behandelbare problematiek, bij een man die de hardnekkige psychotische overtuiging heeft dat men (de overheid, maar ook zijn ex-partners) hem willens en wetens tracht op te sluiten in de psychiatrie, omdat betrokkene “het corrupte systeem doorziet”.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusie van psycholoog S.J.D. Dijkstra over. Eerdere gedwongen opnames en interventies hebben niet geleid tot duurzame verbetering van het toestandsbeeld, waardoor de rechtbank het advies van D.J. Ploem om de mogelijkheid van een zorgmachtiging (Wvggz) via artikel 2.3 van de Wet forensische zorg te laten onderzoeken, niet opportuun acht. Waarbij geldt dat psychiater Ploem ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich kan vinden in de conclusie van psycholoog Dijkstra dat een zorgmachtiging onvoldoende zal zijn om het recidivegevaar te beperken.
Wettelijke voorwaarden oplegging TBS-maatregel
Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van TBS is voldaan. Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld), tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dat is begaan, het Pro Justitia rapport en de toelichting die ter terechtzitting door psychiater D.J. Ploem en psycholoog S.J.D. Dijkstra is gegeven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte thans onmiskenbaar een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, en dat behandeling in de restrictieve omgeving van een TBS-kliniek noodzakelijk en vereist is om herhaling van een ernstig geweldsdelict te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook onverantwoord om verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren en zal daarom aan verdachte de maatregel van TBS opleggen.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij nooit psychische of psychiatrische problemen heeft gehad en dat de bevindingen van de rapporteurs allemaal leugens zijn. Gelet op de afwezigheid van ziektebesef, de inhoud van de rapporten en hetgeen ter terechtzitting is besproken ziet de rechtbank geen mogelijkheid voor een behandeling van verdachte binnen het kader van een TBS met voorwaarden. Eerdere gedwongen opnames en interventies hebben niet geleid tot duurzame verbetering van het toestandsbeeld, en ook de onder curatelestelling heeft onvoldoende geholpen om verdere maatschappelijke verloedering te voorkomen.
Om het gevaar voor recidive te kunnen beteugelen, om de problematiek van de verdachte zoveel mogelijk te beperken en ter optimale bescherming van de maatschappij, is de rechtbank van oordeel dat alleen kan worden volstaan met de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De rechtbank overweegt dat de TBS-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De TBS-maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid Sr, langer duren dan vier jaar.

9.Beslag

Onder verdachte is, het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 STK Mes (goednummer: BZAF6330)
Het inbeslaggenomen mes dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, [rechthebbende] .

10.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , vordert een totaalbedrag van € 9.337,- met toekenning van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij verzoekt een immateriële schadevergoeding van € 6.500,- in verband met toegebrachte lichamelijk letsel en het oplopen van een post traumatische stressstoornis door het voorval, waarbij zij dacht dat zij door het voorval zou komen te overlijden. Daarnaast verzoekt zij een materiële schadevergoeding van € 2.837,- bestaande uit de volgende posten:
  • Jas (€ 90,-);
  • Schoenen (€ 200,-); en
  • Gederfde inkomsten (€ 2.547,-).
Tevens heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij verzocht om de oplegging van een contact- en straatverbod, aangezien [benadeelde partij 1] bang is dat verdachte haar zal benaderen wanneer verdachte in vrijheid wordt gesteld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de gevorderde materiële schadevergoeding in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de onderbouwing hiervan te summier is.
De raadsman heeft daarnaast verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding van de benadeelde partijen te beperken tot een bedrag van rond de € 1.000,-, in lijn met de Rotterdamse Schaal.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij
ten aanzien van het immateriële deel toe te wijzen tot een bedrag van € 2.600, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en het overige deel van de immateriële vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van het materiële deel heeft de officier van justitie verzocht om de posten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
Materieel
Naar het oordeel van de rechtbank komen de posten ten aanzien van de schoenen en jas voor vergoeding in aanmerking, aangezien verdachte in zijn verhoor op 25 november 2024 heeft verklaard dat de schoenen en jas die hij aan had van [benadeelde partij 1] waren. Deze jas en schoenen heeft zij niet teruggekregen. De rechtbank wijst daarom het gevorderde bedrag van € 290,- toe.
Naar het oordeel van de rechtbank komt ook de post van gederfde inkomsten voor vergoeding in aanmerking. Namens de raadsvrouw van de benadeelde partij is naar voren gebracht dat het inkomen van de benadeelde partij vanwege haar (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, als gevolg van haar post traumatische stressstoornis, na een halfjaar met 30 procent is gedaald. De rechtbank overweegt dat een exacte schadeopgave ontbreekt. Aan de hand van de overgelegde inkomensgegevens en de genoemde en onderbouwde inkomensdaling, maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank acht een bedrag van € 2.500,- toewijsbaar. Het meer gevorderde zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Immaterieel
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de normschending, de gevolgen die de benadeelde partij hiervan heeft ondervonden en gelet op schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare zaken worden toegewezen, een schadebedrag van € 1.000,- billijk. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte voor onder meer de tenlastegelegde poging doodslag is vrijgesproken. Het meer gevorderde zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Concluderend wordt een bedrag van € 2.790 toegewezen als vergoeding voor materiële schade en een bedrag van € 1.000,- als vergoeding voor immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de rechtbank in het belang van de benadeelde partij als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen.
De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding voor de oplegging van een contact- en straatverbod.
10.2.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , vordert een totaalbedrag van € 6.500,-, bestaande uit een immateriële schadevergoeding, met toekenning van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, in verband met het trauma dat hij heeft opgelopen wegens het vooral, waarbij hij dacht dat hij door het voorval zou komen te overlijden.
Tevens heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij verzocht om de oplegging van een contact- en straatverbod, aangezien [benadeelde partij 2] bang is dat verdachte hem zal benaderen wanneer hij in vrijheid wordt gesteld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding van de benadeelde partijen te beperken tot een bedrag van rond de € 1.000,-, in lijn met de Rotterdamse Schaal.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het immateriële deel toe te wijzen tot een bedrag van € 1.750,- inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en het overige deel van de immateriële vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Immaterieel
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de normschending, de gevolgen die de benadeelde partij hiervan heeft ondervonden en gelet op schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare zaken worden toegewezen, een schadebedrag van € 750,- billijk. De rechtbank weegt ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] mee dat verdachte uiteindelijk enkel wordt veroordeeld voor de mishandeling. Het meer gevorderde zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Concluderend wordt een bedrag van € 750,- toegewezen als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de rechtbank in het belang van de benadeelde partij als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen.
De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding voor de oplegging van een contact- en straatverbod.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 36f, 45, 57, 302 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan jegens [benadeelde partij 1] , zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan jegens [benadeelde partij 2] , zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair ( [benadeelde partij 1] ):
poging tot zware mishandeling
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair ( [benadeelde partij 2] ):
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Beslag
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1 STK Mes (goednummer: BZAF6330)
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 2.790 (tweeduizend zevenhonderdnegentig euro) als vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2024 tot aan de dag van de voldoening.
De rechtbank verklaart de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van , [benadeelde partij 1] , aan de Staat € 3.790,- (drieduizend zevenhonderdnegentig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2024 tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 47 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2024 tot aan de dag van de voldoening.
De rechtbank verklaart de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van, [benadeelde partij 2] , aan de Staat € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2024 tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde met ingang van de datum waarop veroordeelde feitelijk is opgenomen in een instelling in het kader van zijn terbeschikkingstelling.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. D.A. Segbedzi en C.J.M. in ‘t Veld-Vernooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. van Tellingen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2025.
[…]

1.[…][…][…][…][…][…][…][…]

[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]

[…]

[…]