ECLI:NL:RBAMS:2025:8682

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
13/372710-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetaanrandingen met gevangenisstraf en locatiegebod

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie opzetaanrandingen van vrouwen. De feiten vonden plaats in september 2024 en in februari en mei 2025. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd er een locatiegebod opgelegd, waardoor de verdachte zich niet in Zaandam mag bevinden. Tijdens de zitting op 28 oktober 2025 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die alle drie de tenlastegelegde opzetaanrandingen met dwang bewezen achtte. De verdachte heeft de feiten bekend, en er zijn geen verweren gevoerd die tot vrijspraak zouden leiden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen besproken en schadevergoedingen toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor de benadeelde partij 1 op € 2.027,62 werd vastgesteld en voor benadeelde partij 2 op € 1.518,43. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om deze bedragen te betalen aan de Staat, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/372710-24
Datum uitspraak: 11 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: P [naam PI] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W. van Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en wat door haar advocaat, mr. M.A. Docter en door haar vader, [vader benadeelde partij 1] , naar voren is gebracht. De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en van wat door haar en haar gemachtigde B. Sakarya naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan opzetaanranding van [benadeelde partij 2] op 8 september 2024 (feit 1), van [slachtoffer] op 25 februari 2025 (feit 2) en van [benadeelde partij 1] op 25 mei 2025 (feit 3). In alle drie de gevallen is hierbij tenlastegelegd dat verdachte hierbij dwang, geweld en/of bedreiging heeft gebruikt.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijsoverweging en bewezenverklaring

Standpunten Openbaar Ministerie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de tenlastegelegde opzetaanrandingen met dwang kunnen worden bewezen. Verdachte heeft de feiten bekend en de raadsman heeft ten aanzien hiervan geen bewijsverweren gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
In de
bijlage IIheeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 8 september 2024 te Amsterdam met een persoon, te weten [benadeelde partij 2]
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het meermalen (over de kleding) aanraken en/of betasten van de bil/billen van die
[benadeelde partij 2] terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [benadeelde partij 2] daartoe de wil ontbrak,
en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd
door dwang, door
- die [benadeelde partij 2] te achtervolgen,
- die [benadeelde partij 2] op een (verlaten) locatie op te wachten,
- die [benadeelde partij 2] de weg/doorgang te beletten/blokkeren (wanneer zij weg wil lopen) en/of
- die [benadeelde partij 2] bij de kleding vast te pakken (om te voorkomen dat zij weg loopt);
2.
hij op 25 februari 2025 te Amsterdam met een persoon, te weten [slachtoffer]
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het (over de kleding) betasten van de vagina van die [slachtoffer]
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak,
en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd
door dwang, door:
- die [slachtoffer] te achtervolgen (tot aan het trapportaal bij haar woning) en/of
- die [slachtoffer] plotseling en/of onverhoeds van achteren met zijn hand te betasten bij
haar vagina en/of te wrijven over haar vagina (over de kleding);
3.
hij op 25 mei 2025 te Zaandam, gemeente Zaanstad
met een persoon, te weten [benadeelde partij 1]
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het betasten en/of aanraken van de borsten en/of de billen (over de kleding) van
die [benadeelde partij 1] ,
- het duwen van zijn hoofd tussen de borsten van die [benadeelde partij 1] ,
- ( vervolgens) het pogen die [benadeelde partij 1] te zoenen tussen de borsten,
- het heen en weer bewegen van zijn hoofd tussen de borsten van die [benadeelde partij 1]
en/of
- het (pogen te) zoenen van die [benadeelde partij 1]
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [benadeelde partij 1] daartoe de wil ontbrak,
en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd
door dwang, door:
- die [benadeelde partij 1] te achtervolgen (tot in een verlaten fietsenstalling),
- ( telkens) haar hand aan te raken en/of vast te pakken,
- ( telkens) haar aan te spreken,
- ( van achteren) dicht tegen haar aan te gaan staan en/of
- haar arm vast te pakken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie 3 jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, namelijk een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De raadsman verzet zich niet tegen oplegging van een locatieverbod (al dan niet als maatregel in de zin van artikel 38v Wetboek van Strafrecht), zoals door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is verzocht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich driemaal schuldig gemaakt aan gekwalificeerde opzetaanranding, verspreid over ongeveer anderhalf jaar. Hij heeft de slachtoffers aangeraakt bij hun borsten, billen en/of vagina, nadat hij hen had achtervolgd of overrompeld. Hierdoor hadden zij niet de mogelijkheid om vooraf aan te geven dat zij niet wilden dat verdachte ze aanraakte, of ging hij door, ondanks dat de slachtoffers aangaven dit niet te willen. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft hiermee kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen lustgevoelens en zich niet bekommerd over de gevolgen voor de slachtoffers, waaronder één slachtoffer die ten tijde van het incident nog minderjarig was. Dit soort feiten veroorzaakt gevoelens van angst in de gehele maatschappij, maar heeft bovenal ernstige impact gehad op de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid. Het heeft ook grote impact gehad op de familie van ten minste één slachtoffer, zoals de rechtbank op zitting van [vader benadeelde partij 1] heeft gehoord. Verdachte heeft de feiten bekend, maar heeft niets willen zeggen over zijn beweegredenen. Verdachte heeft verklaard dat hij dronken was en/of drugs had gebruikt en zich van de (meeste) feiten niets te kunnen herinneren. Ook ten aanzien van het feit dat hij zich wel zegt te herinneren, heeft verdachte niets verklaard over zijn beweegredenen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van 12 september 2025 betreffende verdachte. De reclassering schrijft hierin (kort weergegeven) dat verdachte van plan is om in Nederland te blijven en om zijn gezin naar Nederland over te brengen. Hij zou ook bereid zijn om mee te werken aan bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf, waaronder het meewerken aan psychologisch onderzoek en diagnostiek en dat is dan ook wat de reclassering adviseert. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij, als hij vrijkomt, terug zal gaan naar Bulgarije en dat hij dus weg wil uit Nederland.
Strafoplegging en oplegging van de maatregel
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat vanuit het oogpunt van vergelding en normmarkering een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. Het voorwaardelijke strafdeel dient ertoe verdachte ook in de toekomst te weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Omdat verdachte op zitting duidelijk heeft aangegeven dat hij zal vertrekken uit Nederland, ziet de rechtbank niet de meerwaarde van het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Ter bescherming van de maatschappij en in dit geval ook ter geruststelling van slachtoffer [benadeelde partij 1] , zal de rechtbank aan verdachte ook een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht. Deze maatregel houdt in dat verdachte zich gedurende twee jaar niet mag bevinden in de plaats waar [benadeelde partij 1] woont en werkt, namelijk in Zaandam.

7.Benadeelde partijen

7.1.
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 3.268,25 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De raadsman heeft de vordering gedeeltelijk betwist. De rechtbank zal hierna de verschillende posten van de vordering tot materiële schadevergoeding bespreken.
“alarmknop” ad € 25,98
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze post voor de helft kan worden toegewezen en de benadeelde partij in de vordering van de andere helft van deze post niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit aangezien er volgens de bijlagen twee alarmknoppen zijn aangeschaft, terwijl er enkel één tegelijk gebruikt kan worden. De rechtbank oordeelt dat de gehele post voor toewijzing vatbaar is, gelet op de toelichting door de advocaat van de benadeelde partij dat één alarmknop als reserve dient. De rechtbank wijst deze post dan ook in zijn geheel toe.
“zelfverdedigingscursus” ad € 200,-
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze post niet kan worden toegewezen, aangezien er fors tijdsverloop heeft plaatsgevonden tussen het ten laste gelegde feit 3 en het plaatsvinden van de zelfverdedigingscursus. Daarom zou niet kunnen worden vastgesteld dat deze schade een voldoende rechtstreeks verband heeft met het tenlastegelde, als bedoeld in artikel 51f Wetboek van Strafvordering. De rechtbank gaat niet mee in dit standpunt. Dat de benadeelde partij na het tenlastegelegde behoefte had aan een zelfverdedigingscursus, acht de rechtbank voldoende onderbouwd. Dat zij deze cursus (om wat voor reden dan ook) pas een aantal maanden na het ten laste gelegde heeft gevolgd, is niet onbegrijpelijk. De rechtbank wijst deze post dan ook toe.
“kleding (bon Zara en jas)” ad € 200,-
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 60,10 kan worden toegewezen en dat voor het overige de vordering moet worden afgewezen. De rechtbank gaat niet mee in dit standpunt. De benadeelde partij heeft voldoende toegelicht dat zij de kleding aan de politie heeft moeten afgeven voor sporenonderzoek en dat haar schade € 200,- bedraagt. Deze post wordt dan ook toegewezen.
“reiskosten (parkeerkosten)” ad € 140,87
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de reiskosten ten behoeve van de terechtzittingen niet kunnen worden toegewezen. Er is geen wettelijke grondslag voor toewijzing van deze kosten. Blijkens de vordering en de bijlagen betreffen de kosten die zien op de bezoeken aan de rechtbank € 39,23 (88 kilometer * € 0,33 = € 29,04 aan reiskosten en € 10,19 aan parkeerkosten). De rechtbank zal de vordering dan ook voor dit deel afwijzen en voor het overige (€ 101,64) toewijzen.
“gederfde inkomsten” ad € 2.701,40
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de post gederfde inkomsten niet voldoende is onderbouwd. Hoeveel uren het slachtoffer normaliter werkte en hoeveel zij na het bewezenverklaarde heeft gewerkt en welk gedeelte van deze (eventuele) verandering het gevolg is van het bewezenverklaarde, kan op basis van de vordering en de onderbouwing daarvan, niet worden vastgesteld. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van totaal € 527,62, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schade. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is niet betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding billijk is. De rechtbank wijst deze vordering dan ook toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.027,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
7.2.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 27,65 aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De raadsman heeft de vordering, die ziet op reiskosten, gedeeltelijk betwist voor zover deze ziet op reiskosten naar de terechtzittingen. De rechtbank is ook het oordeel toegedaan dat de vordering voor dat deel moet worden afgewezen en verwijst voor de motivering hiervan naar de post reiskosten in rubriek 7.1. De rechtbank stelt vast dat de reiskosten niet per rit zijn gespecificeerd, maar stelt vast dat de vordering ziet op kosten voor reizen naar de psycholoog, naar de gevolmachtigde en naar de rechtbank. De rechtbank schat daarom dat een derde van de gevorderde kosten ziet op reizen naar de rechtbank en zal de vordering daarom voor dat deel (€ 9,22) afwijzen. De rechtbank wijst de vordering voor het overige (€ 18,43) toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de hoogte van de schade op een lager bedrag moet worden vastgesteld. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.518,43, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 57 en 241 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
telkens: gekwalificeerde opzetaanranding
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jaren zich niet zal ophouden in Zaandam.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 (twee) wekenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 527,62 (vijfhonderdzevenentwintig euro en tweeënzestig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 mei 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van materiële schadevergoeding tot € 39,23 (negenendertig euro drieëntwintig) af en bepaalt dat de benadeelde partij voor € 2.701,40 (zevenentwintighonderdéén euro en veertig cent) aan materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk is in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 2.027,62 (tweeduizendzevenentwintig euro en tweeënzestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 mei 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 18,43 (achttien euro en drieënveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de staat € 1.518,43 (vijftienhonderdachttien euro en drieënveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. H.B.W. Beekman en T. van den Bergh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2025.