ECLI:NL:RBAMS:2025:8895

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
C/13/777808 / JE RK 25-794
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige met ernstige gedragsproblematiek

Op 7 november 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in de zaak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, betreffende de minderjarige [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige 1] bij zijn vader, die geen gezag heeft, voor de duur van de ondertoezichtstelling. De zaak is ontstaan uit zorgen over de veiligheid van [minderjarige 1] en zijn jongere broertje [minderjarige 2], die in de thuissituatie bij moeder niet langer gewaarborgd kon worden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige gedragsproblematiek bij [minderjarige 1], met fors fysiek geweld richting zijn moeder en broertje. Ondanks de inzet van hulpverlening, waaronder Multi Systeem Therapie (MST) en Kort & Krachtig, is de veiligheid in de thuissituatie onvoldoende. De kinderrechter heeft benadrukt dat er dringend diagnostisch onderzoek nodig is, maar dat de financiering vanuit de gemeente een obstakel vormt. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om uiterlijk op 1 december 2025 te rapporteren over de aanmelding van [minderjarige 1] voor diagnostiek. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/777808 / JE RK 25-794
Datum uitspraak: 7 november 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 oktober 2025;
  • de toelichting van de huisarts van [minderjarige 1] , namens moeder overgelegd tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 november 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] namens de GI.
1.3.
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Moeder geeft aan dat [minderjarige 1] het erg spannend vindt om alleen een gesprek met de kinderrechter aan te gaan. In overleg met vader heeft moeder daarom de keuze gemaakt [minderjarige 1] niet naar het gesprek te laten gaan. Ook het schrijven van een brief aan de kinderrechter was geen optie voor [minderjarige 1] .
1.4.
Vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De kinderrechter begrijpt dat vader op dit moment even in Duitsland is met [minderjarige 1] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 1] woont sinds 28 oktober 2025 bij vader.
2.3.
[minderjarige 1] heeft een jonger broertje, [minderjarige 2] . Hij woont bij moeder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij spoedbeschikking van
26 augustus 2025 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 1 september 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] onder toezicht gesteld tot 1 maart 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouder zonder gezag, namelijk vader, te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar de stukken. De GI is sinds september 2025 betrokken bij [minderjarige 1] middels een ondertoezichtstelling en heeft in de afgelopen periode getracht om de veiligheid in de thuissituatie te vergroten. Ondanks de ingezette hulpverlening is de veiligheid binnen het gezin onvoldoende gewaarborgd. Moeder staat open voor de Multi Systeem Therapie (MST) en de begeleiding van het Leger des Heils (Kort & Krachtig), maar de heftige agressie incidenten nemen niet af. Naar aanleiding van deze reeks aan incidenten heeft ook de politie de noodklok geluid. Om een veilige terugkeer mogelijk te maken adviseert de hulpverlening een gezinsopname, echter kan deze vanwege een wachtlijst pas over acht maanden van start. In de tussentijd is voor [minderjarige 1] noodzakelijk dat er zo snel mogelijk diagnostisch onderzoek wordt afgenomen, zodat hem een passende behandeling geboden kan worden en zijn veiligheid bij vader gewaarborgd wordt. Op dit moment kan de GI [minderjarige 1] niet aanmelden voor diagnostiek, omdat de financiering vanuit de gemeente niet rond komt. Door zijn jonge leeftijd komt hij ook niet in aanmerking voor andere vormen van behandeling en hulp. De enige mogelijke vorm van in te zetten hulpverlening op dit moment is Kort & Krachtig. Zij zullen bij vader thuis wekelijks begeleiding bieden, zodat er zicht komt op de opvoedsituatie van vader. Tijdens de periode dat [minderjarige 1] bij vader verblijft kan moeder stabiliseren en weer een beschikbare ouder worden voor [minderjarige 2] . De omgang tussen moeder en [minderjarige 1] blijft van belang en de GI zal inzetten op het contactherstel tussen moeder en [minderjarige 1] . Hoewel moeder heeft ingestemd met een time out bij vader thuis wil de GI voorkomen dat moeder in haar emotie [minderjarige 1] terug eist. Een uithuisplaatsing is nu noodzakelijk om de veiligheid van [minderjarige 1] te vergroten en om het jongere broertje [minderjarige 2] veilig te stellen in de thuissituatie bij zijn moeder. Desgevraagd geeft de GI aan dat zij zicht houden op de veiligheid van de situatie bij vader thuis.

4.Het standpunt van moeder

4.1.
Door en namens moeder is het volgende naar voren gebracht. Moeder refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter. Moeder benadrukt al jaren de noodzaak van intensieve hulpverlening en diagnostiek. Moeder is van mening dat [minderjarige 1] meer hulp nodig heeft dan hem tot dusver is geboden en heeft meermaals aan de bel getrokken. Diagnostisch onderzoek is noodzakelijk om te beoordelen welke vormen van hulpverlening passend zijn voor zijn problematiek. Ook de huisarts van [minderjarige 1] heeft aangegeven dat de huidige inzet van hulpverlening sterk onvoldoende is. Moeder voelt zich machteloos in deze situatie. Het liefst ziet moeder dat [minderjarige 1] zo snel mogelijk weer bij haar thuis komt wonen, maar moeder begrijpt dat dit onder de huidige omstandigheden niet mogelijk is op een veilige manier. Moeder kan daarom instemmen met een gezinsopname, maar heeft wel zorgen over de gevolgen van een dergelijke opname voor haar andere zoontje [minderjarige 2] . Moeder hoopt dat door de inzet van hulpverlening de gezinsopname voorkomen kan worden. Moeder heeft geen zorgen over de fysieke veiligheid van [minderjarige 1] in de thuissituatie van vader. De Veilig Thuis melding van 22 mei 2025 klopt niet; daar had [minderjarige 1] over gelogen. De band tussen vader en moeder is verbeterd en vader vraagt moeder om advies over de opvoeding van [minderjarige 1] . Moeder heeft vanuit het MST de handvatten geleerd om [minderjarige 1] te begeleiden en deelt die met vader.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding, onderzoek van zijn geestelijke toestand en onderzoek van zijn lichamelijke toestand. [1] Door de toename aan incidenten kan de veiligheid van [minderjarige 1] , zijn jongere broertje [minderjarige 2] en moeder niet langer gewaarborgd worden in de thuissituatie. Er is sprake van fors fysiek geweld vanuit [minderjarige 1] richting zowel moeder als zijn jongere broertje [minderjarige 2] . Naast moeder en de GI hebben ook de politie en de huisarts ernstige zorgen geuit over deze incidenten. De ondertoezichtstelling blijkt ontoereikend in het voorkomen van de forse geweldsincidenten, mede door het gebrek aan passende behandeling voor [minderjarige 1] . De huidige inzet van de hulpverlening vanuit MST en Kort & Krachtig is, ondanks moeders inzet en meewerkende houding, onvoldoende om de veiligheid te waarborgen. Het verblijf van [minderjarige 1] bij vader thuis kan voor alle betrokkenen rust brengen in de huidige situatie. Door de rust in de thuissituatie bij moeder kan zij weer een beschikbare ouder worden voor [minderjarige 2] . [minderjarige 1] kan bij vader thuis, vanuit een stabiele en vertrouwde basis, werken aan zijn terugkeer naar school en starten met diagnostiek en behandeling. Onder regie van de GI is inzet van hulpverlening in de thuissituatie van vader noodzakelijk om de veiligheid en de rust te behouden. Ook het contact tussen moeder en [minderjarige 1] dient onder regie van de GI vorm te krijgen. Daarnaast dient op geleide van de GI onderzocht te worden met welke vormen van intensieve hulpverlening, waaronder mogelijk uiteindelijk een gezinsopname, [minderjarige 1] veilig terug kan keren naar moeder thuis. Moeder staat achter de plaatsing van [minderjarige 1] bij vader, maar kan begrijpelijkerwijs vanuit haar rol als moeder wisselend zijn in haar houding. Om te voorkomen dat moeder vanuit emotie haar toestemming intrekt is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij vader noodzakelijk is.
De kinderrechter gaat er hierbij vanuit dat de GI ook (direct) contact onderhoudt met [minderjarige 1] om te waarborgen dat de situatie bij vader veilig is en te horen hoe het met [minderjarige 1] gaat.
5.2.
De kinderrechter is, met de GI en moeder, van oordeel dat diagnostisch onderzoek op de kortst mogelijke termijn dient plaats te vinden. Het is al geruime tijd duidelijk dat aanvullende diagnostiek noodzakelijk is om een passende behandeling te bieden aan [minderjarige 1] . [minderjarige 1] is pas negen jaar oud en kampt met forse gedragsproblematiek. Dat is voor hemzelf en zijn naaste omgeving ontzettend ingewikkeld. De politie heeft al meerdere keren bij moeder thuis moeten komen en daarbij is [minderjarige 1] zelfs tweemaal door de politie gefixeerd omdat hij zo door het lint ging. [minderjarige 1] en zijn ouders verdienen het dat deze situatie doorbroken wordt en [minderjarige 1] de hulp krijgt die hij als kind verdient. Bij beschikking van 1 september 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank al overwogen dat de thuissituatie zodanig ernstig en onveilig was dat er met grote urgentie geschikte hulpverlening moest worden ingezet. De kinderrechter constateert dat de GI nauw betrokken is en vader en moeder keihard werken. Passende hulpverlening voor [minderjarige 1] is echter tot op heden niet gestart, enkel omdat de financiering vanuit de gemeente niet rond komt. Hoewel de GI [minderjarige 1] meermaals voor diverse vormen van hulpverlening, diagnostiek en dagbehandeling heeft proberen aan te melden wordt hij afgewezen door zijn jonge leeftijd. De kinderrechter vindt dit onacceptabel. De kinderrechter verwacht dat, gezien de ernstige fysieke escalaties en de geuite zorgen, de betrokken en verantwoordelijke instanties met de grootste voortvarendheid en urgentie zullen handelen. Er mag en kan geen tijd meer verloren gaan met het wachten op financiering. Alle stappen moeten genomen worden om de diagnostiek bij [minderjarige 1] mogelijk te maken en zo snel mogelijk passende behandeling in te zetten om deze nog zeer jonge jongen te helpen.
5.3.
Gezien de noodzaak van diagnostiek voor [minderjarige 1] en de financieringsproblematiek waar de GI tot op heden mee te maken heeft gehad in de aanvraag van de onderzoeken acht de kinderrechter het van belang om een vinger aan de pols te houden. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij vader daarom verlenen tot
15 december 2025en het verzoek voor het overige aanhouden.
5.4.
De kinderrechter verwacht dat [minderjarige 1] uiterlijk
1 december 2025aangemeld is voor diagnostiek. De GI zal de kinderrechter en de advocaat van moeder uiterlijk op die datum op de hoogte stellen van deze aanmelding, waarna de kinderrechter over het resterende deel van het verzoek zal beslissen.
5.5.
Indien het niet is gelukt om [minderjarige 1] vóór 1 december 2025 aan te melden, zal de GI dit ook uiterlijk die datum aan de rechtbank laten weten. In dat geval zal de kinderrechter het aangehouden verzoek mondeling behandelen in aanwezigheid van de betrokken verantwoordelijke instanties, waaronder de gemeente. De gemeente zal in dat geval een oproep ontvangen voor deze zitting.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouder zonder gezag met ingang van
7 november 2025 tot 15 december 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
bepaalt dat de GI uiterlijk op 1 december 2025 aan de rechtbank bericht of [minderjarige 1] is aangemeld voor diagnostiek;
6.4.
houdt het verzoek voor het overige aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Luijck, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2025, in aanwezigheid van mr. S.F.J. Kortekaas als griffier, en op schrift gesteld op 12 november 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.