3.3.1.Inleidende opmerkingen over het bewijs in zedenzaken
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het gegeven dat slechts twee personen – de aangever/aangeefster en de verdachte – aanwezig waren bij de tenlastegelegde seksuele handelingen. In deze zaak is dit niet anders.
Omdat verdachte het ten laste gelegde feit ontkend, is voor een bewezenverklaring de verklaring van aangeefster alleen onvoldoende (artikel 342 lid 2 Sv). De rechtbank moet de verklaring beoordelen op betrouwbaarheid. Als de rechtbank de verklaring betrouwbaar acht, moet de rechtbank bepalen of voldoende steunbewijs, afkomstig uit een andere bron dan aangeefster zelf, aanwezig is. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad hoeft niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig te zijn. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer andere bewijsmiddelen.
3.3.2.Beoordeling
Vast staat dat verdachte en aangeefster elkaar kenden en op 14 juni 2022 met elkaar hebben afgesproken in de woning van aangeefster in [plaats] omdat verdachte haar kwam ondersteunen bij het maken van haar afstudeeropdracht. Verdachte is vervolgens in de nacht van 14 op 15 juni 2022 bij aangeefster gebleven, waarbij zij op enig moment naar bed is gegaan en verdachte heeft verzocht haar na een uur wakker te maken zodat zij haar afstudeeropdracht kon afmaken. Verdachte is op enig moment naakt bij aangeefster in bed gaan liggen en er heeft seksueel contact plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster.
Over welke seksuele handelingen er hebben plaatsgevonden en in welke staat aangeefster zich toen bevond lopen de verklaringen van verdachte en aangeefster uiteen
Verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft diverse verklaringen afgelegd. In grote lijnen komen haar verklaringen erop neer op dat zij op 15 juni 2022 om 00:15 uur met haar kleding aan op bed is gaan liggen. In de ochtend werd zij wakker van de kou, omdat zij naakt was. Zij zag verdachte achter haar en dat hij haar vaginaal penetreerde met zijn penis.
De penetratie stopte, omdat zij zei dat hij zijn penis uit haar moet halen. Zij was ‘
knock out’, doordat verdachte haar gedrogeerd had met GHB die van haar was.
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster op 14 juni 2022 rond 23:00 uur
knock outging van de GHB, waarna zij rond 1:45 uur zelf naar bed ging. Verdachte heeft haar vervolgens – op haar verzoek – om 3:00 uur wakker gemaakt voor het afmaken van haar afstudeeropdracht. Zij heeft toen gemompeld dat ze verder wilde slapen. Verdachte heeft haar laten liggen en is enkele uren later na het douchen naakt bij haar in bed gaan liggen. Hij is tegen haar aan gaan liggen (‘lepeltje-lepeltje’), waarna zij met haar billen tegen hem aan wreef. Zij maakte hierbij geluiden die hij herkende van eerdere seksuele contacten met onder anderen aangeefster en heeft begrepen als seksuele toenadering. Vervolgens heeft hij haar broek (halverwege) naar beneden getrokken. Hij kan zich niet meer herinneren of penetratie heeft plaatsgevonden, maar hij weet wel dat hij, zoals in die periode vaker het geval was, geen erectie kon krijgen omdat hij op dat moment medicijnen gebruikte en stress had.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank zal hierna beoordelen of de verklaring van aangeefster voldoende betrouwbaar is en of er voldoende aanvullend (steun)bewijs voor deze verklaring aanwezig is.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster is het
van belang of zij gedetailleerd en consistent heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster gedetailleerd en consistent zijn en dat zij in de kern telkens heeft verklaard dat verdachte met zijn penis in haar vagina zat en dat zij daarbij in eerste instantie niet bij bewustzijn, maar
knock out, was. De rechtbank neemt hierbij mee dat de verklaring van aangeefster ook grotendeels overeenkomt met de verklaring van verdachte, omdat ook hij verklaart dat seksueel contact heeft plaatsgevonden. Daarnaast volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van verdachte ook dat aangeefster niet helemaal bij bewustzijn was. De rechtbank vindt de verklaring dan ook betrouwbaar.
Is er sprake geweest van seksueel binnendringen?
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij bij aangeefster seksueel is binnengedrongen. Dat er sprake is geweest van seksueel contact staat vast, maar voor een bewezenverklaring van deze beschuldiging moet ook kunnen worden vastgesteld dat het verdachte daadwerkelijk met zijn penis in de vagina van aangeefster is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat dit op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld, omdat de verklaring van aangeefster op dit punt onvoldoende wordt ondersteund door andere objectieve en redengevende bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Het opgenomen gesprek tussen aangeefster, [getuige 1] en verdachte
In het dossier zit een opgenomen en uitgewerkt gesprek tussen verdachte, aangeefster en [getuige 1] . Dit gesprek heeft op 17 juni 2022 plaatsgevonden kort nadat aangeefster naar [getuige 1] was toegegaan met het verhaal dat zij wakker was geworden met de penis van verdachte in haar. [getuige 1] en aangeefster wilden verhaal halen bij verdachte en hebben dit gesprek met verdachte opgenomen.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat uit dit gesprek niet volgt dat verdachte bekent dat er daadwerkelijk penetratie heeft plaatsgevonden. Weliswaar volgt uit dit gesprek wel dat seksueel contact heeft plaatsgevonden, maar dit heeft verdachte – zoals hiervoor al overwogen – ook niet ontkend. Verdachte zegt namelijk in dit gesprek dat hij amper wat heeft gedaan omdat dat wat hij wilde, helemaal niet ging. Dit komt overeen met zijn verklaring dat hij op dat moment geen erectie kon krijgen.
Getuigenverklaringen – steunbewijs?
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan steunbewijs onder meer bestaan uit een verklaring over de eigen waarneming van een getuige van de emotie van het (vermeende) slachtoffer na het ten laste gelegde feit. Zo’n verklaring kan steunbewijs opleveren als de emotionele toestand of eventuele gedragsverandering die de getuige bij het slachtoffer heeft waargenomen, niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging van de verklaringen van het slachtoffer. Het tijdsverloop tussen het ten laste gelegde feit en de door de getuige waargenomen emoties is daarbij relevant. Ook is behoedzaamheid op zijn plaats bij het gebruik van emoties als steunbewijs.
Het dossier bevat verder verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Zij waren beiden aanwezig bij het gesprek dat is opgenomen door aangeefster en hebben – net zoals aangeefster – verklaard dat verdachte zou hebben bekend dat hij bij haar seksueel naar binnen zou zijn gedrongen. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat dit niet uit dit gesprek volgt.
[getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster twee dagen na het ten laste gelegde feit, op 17 juni 2022, naar haar toe kwam en overstuur was. Ook [getuige 3] heeft verklaard dat aangeefster hem paniekerig heeft opgebeld. Deze verklaringen vormen naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende steunbewijs voor het seksueel binnendringen. Dergelijke emoties zouden immers ook kunnen passen bij ander (ongewenst) seksueel contact, zonder dat sprake is geweest van binnendringen. De emotie van aangeefster is bovendien door [getuige 1] pas twee dagen later waargenomen en [getuige 3] weet niet meer precies wanneer aangeefster hem heeft opgebeld. Ten slotte heeft verdachte voor deze emotie een andere verklaring gegeven die ook steun vindt in het dossier, namelijk dat aangeefster haar afstudeeropdracht niet heeft gehaald. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat de emoties van aangeefster een andere oorsprong hebben gehad dan dat verdachte seksueel bij haar is binnengedrongen.
Alles afwegend kan de rechtbank, op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting, niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van aangeefster. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de vraag of aangeefster in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, geen bespreking behoeft gelet op de vrijspraak ten aanzien van het seksuele binnendringen.