ECLI:NL:RBAMS:2025:8935

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
24/4205
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding en griffierecht na intrekking besluit Europese Gehandicapten Parkeerkaart

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Amsterdam het verzoek van verzoeker om een veroordeling van verweerder in de proceskosten en een vergoeding van het griffierecht. Verzoeker heeft zijn beroep tegen het bestreden besluit van 18 juli 2024 ingetrokken, nadat verweerder op 31 oktober 2025 een aanvullend besluit heeft genomen waarin aan verzoeker een Europese Gehandicapten Parkeerkaart (GPK) is toegekend. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht.

De rechtbank wijst het verzoek af. Verzoeker heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien hij zich tijdens de procedure niet heeft laten bijstaan door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Ook het verzoek om vergoeding van het griffierecht wordt afgewezen, omdat de nieuwe medische stukken die verzoeker heeft overgelegd pas in de beroepsprocedure zijn ingediend, wat voor zijn eigen risico komt. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding en wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Haeften, rechter, in aanwezigheid van mr. W.L. van der Pijl, griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2025. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak, dat binnen zes weken na verzending kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/4205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van verweerder in de proceskosten en een vergoeding van het griffierecht.
1.1.
Op 31 oktober 2025 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen waarin aan verzoeker een Europese Gehandicapten Parkeerkaart (GPK) is toegekend. Verzoeker heeft om die reden zijn beroep tegen het bestreden besluit van 18 juli 2024 ingetrokken.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3. Op 24 juli 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond is verklaard. Tijdens de zitting van 3 juni 2025 heeft de rechtbank aanleiding gezien om de zaak aan te houden en verweerder in de gelegenheid te stellen een aanvullend GGD advies op te vragen vanwege nieuwe medische stukken die verzoeker wilde inbrengen. De GGD heeft op 29 oktober 2025 een nieuw advies uitgebracht waarin zij verweerder adviseert om, mede op basis van de nieuwe medische informatie, verzoeker een GPK toe te kennen. Verweerder heeft vervolgens op 31 oktober 2025 een aanvullend besluit genomen waarin de GPK aan verzoeker is toegekend.
4. In dit besluit heeft verweerder ook meegedeeld dat deze toekenning van de GPK volgens verweerder niet af doet aan de rechtmatigheid van de eerdere besluitvorming van verweerder. De toekenning heeft namelijk pas plaatsgevonden nadat verzoeker in beroep nadere stukken heeft overgelegd en, aan de hand daarvan, is een aanvullend GGD advies gevraagd. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom om de griffiekosten voor rekening van eiser te laten.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
6. Om aanspraak te kunnen maken op een proceskostenvergoeding, moet er sprake zijn van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het is de rechtbank niet gebleken dat verzoeker gedurende deze beroepsprocedure proceskosten heeft gemaakt door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Verzoeker heeft zich tijdens het indienen van het beroepsschrift of tijdens de zitting niet laten bijstaan. Er is ook geen gemachtigde bij de rechtbank gemeld. Omdat verzoeker zelf, zonder gemachtigde heeft geprocedeerd, komt hij niet in aanmerking voor een proceskostenvergoeding.
7. Ook verzoekers verzoek om vergoeding van het griffierecht wijst de rechtbank af. Zoals verweerder terecht in haar aanvullend besluit van 31 oktober 2025 heeft opgemerkt, hebben de nieuwe medische stukken die verzoeker heeft overgelegd in beroep ertoe geleid dat de zaak is aangehouden bij de rechtbank, er een nieuw GGD advies is gekomen en verweerder uiteindelijk is overgegaan tot de toekenning van de GPK. Het is aan verzoeker om in de bezwaarfase alle relevante stukken te overleggen die het bestuursorgaan nodig heeft voor de besluitvorming. Nu deze stukken pas in de beroepsprocedure zijn overlegd, komt dit voor de verantwoordelijkheid en het risico van verzoeker. Verweerder hoeft daarom verzoekers griffierecht niet te vergoeden.
8. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Haeften, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.L. van der Pijl, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).