ECLI:NL:RBAMS:2025:8994

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
C/13/774936 / KG ZA 25-696
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanbieding van franchiseonderneming en huurovereenkomst door franchisenemer aan franchisegever na beëindiging franchiseovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen FEBO BEHEER B.V. en BAMOS B.V. FEBO, de franchisegever, vorderde dat Bamos, de franchisenemer, de FEBO-vestiging in Zwolle aan haar zou aanbieden voor een door een deskundige te bepalen waarde, na beëindiging van de franchiseovereenkomst op 30 april 2025. De procedure begon met een mondelinge behandeling op 10 september 2025, waar beide partijen hun standpunten toelichtten. Bamos had verweer gevoerd en een reconventionele eis ingesteld, maar de voorzieningenrechter verwierp het bezwaar van Bamos tegen de eiswijziging van FEBO. Na een mediationpoging, die niet tot een oplossing leidde, vroeg FEBO om vonnis.

FEBO stelde dat de franchiseovereenkomst van rechtswege was geëindigd en dat Bamos verplicht was om de activa en de huurovereenkomst van de FEBO-vestiging aan haar aan te bieden. Bamos voerde aan dat de overeenkomst niet was beëindigd, maar dat zij de exploitatie van de vestiging kon voortzetten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de postcontractuele bepalingen uit de franchiseovereenkomst van toepassing waren, ongeacht de wijze van beëindiging. De rechter oordeelde dat Bamos FEBO Zwolle en de huurovereenkomst aan FEBO moest aanbieden en dat de waarde van de onderneming door een deskundige moest worden vastgesteld. Bamos werd veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij niet-nakoming van de veroordelingen en moest de proceskosten vergoeden.

In reconventie vorderde Bamos dat FEBO de franchiseovereenkomst zou voortzetten, maar deze vordering werd afgewezen. De rechter oordeelde dat Bamos in zowel conventie als reconventie in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht, voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/13/774936 / KG ZA 25-696 EAM/BB
Vonnis in kort geding van 19 november 2025
in de zaak van
FEBO BEHEER B.V.,
te Amsterdam,
eisende partij bij dagvaarding van 2 september 2025,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: FEBO,
advocaat: mr. R.C.W.L. Albers,
tegen
BAMOS B.V.,
te Zwolle,
gedaagde partij,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: Bamos,
advocaat: mr. J.F. Bil.

1.De procedure

1.1.
Op de mondelinge behandeling van 10 september 2025 heeft FEBO de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding en akte eiswijziging toegelicht. Bamos heeft verweer gevoerd en een reconventionele eis ingesteld, waartegen FEBO op haar beurt verweer heeft gevoerd. Het bezwaar van Bamos tegen de akte eiswijziging is verworpen omdat honorering van deze tijdig ingediende eiswijziging niet in strijd is met de goede procesorde.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend. Na verder debat hebben partijen ervoor gekozen om met behulp van een door de voorzieningenrechter aangewezen mediator te proberen in onderling overleg tot een regeling te komen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van FEBO: [naam 1] (eigenaar) en [naam 2] (operationeel directeur) met mr. Albers;
aan de kant van Bamos: de heer en mevrouw [naam 3] en twee zonen met mr. Bil.
1.2.
In afwachting van het mediationtraject is de zaak enkele malen pro forma aangehouden. Op 31 oktober 2025 heeft FEBO om vonnis gevraagd, waarna vonnis is bepaald op 19 november 2025.

2.De feiten

2.1.
FEBO is een snackbarketen en franchisegever van de gelijknamige franchiseformule, met ongeveer 70 vestigingen in Nederland.
2.2.
Voor de exploitatie van de FEBO vestiging te Zwolle is tussen FEBO (franchisegever) en Bamos (franchisenemer) een franchiseovereenkomst gesloten voor de periode van 31 december 2020 tot en met 30 april 2025.
2.3.
De hier van belang zijnde bepalingen uit de franchiseovereenkomst luiden als volgt:
‘Artikel 7.1 b
Bij beëindiging van deze overeenkomst zal franchisenemer het gefranchised bedrijf, met in begrip van alle rechten en verplichtingen, derhalve met in begrip van een eventuele onderhuurovereenkomst, eerst schriftelijk aan franchisegever aanbieden tegen dezelfde condities, waartegen franchisenemer aan een door hem met name te noemen derde wenst te vervreemden. Franchisegever kan dit aanbod binnen een termijn van dertig (30) dagen na ontvangst voorwaardelijk accepteren, waarbij partijen ernaar streven de goodwillprocedure zoals omschreven in artikel 9.9 en 9.10 binnen veertien (14) dagen na afloop van de dertig dagentermijn te voltooien.
Artikel 9.4
In het geval van beëindiging van de franchiseovereenkomst zal franchisegever desgewenst door franchisegever en franchisenemer de alsdan aanwezige goederenvoorraad van franchisenemer overnemen tegen een prijs, gelijk aan de door franchisenemer betaalde inkoopprijzen exclusief omzetbelasting, onder aftrek van 20%, met dien verstande dat beschadigde, defecte of gebruikte goederen, of goederen welke niet door franchisegever worden overgenomen, hier buiten vallen.
Voorts zal franchisegever van franchisenemer de winkelinventaris, voor zover deze
zich — behoudens normale slijtage — in goede staat bevindt, naar keuze van franchisegever, kunnen overnemen tegen een prijs gelijk aan de prijs door
franchisenemer betaald minus een afschrijving van 20% per jaar, tenzij de marktwaarde hoger is.
Artikel 9.9
In de onderneming van franchisenemer is goodwill aanwezig. Onder goodwill wordt verstaan het gefranchised bedrijf, met inbegrip van alle rechten en verplichtingen, derhalve met inbegrip van een eventuele onderhuurovereenkomst. Indien franchisegever de onderneming van franchisenemer overneemt om het gefranchised bedrijf zelfstandig voort te zetten, conform artikel 7 lid 1, danwel over te dragen aan een derde met wie de franchisegever een franchiseovereenkomst sluit, zal franchisegever vaststellen wat de omvang is van de goodwill. Indien partijen alsdan verschillen van inzicht over de door de franchisegever vastgestelde goodwill, dan zal door een door Partijen te benoemen deskundige worden vastgesteld wat de omvang van de goodwill is. Aan de hand van deze vaststelling zal franchisegever alsnog bepalen of zij de onderneming van franchisenemer overneemt om het gefranchised bedrijf zelfstandig voort te zetten, dan wel over te dragen aan een derde met wie de franchisegever een franchiseovereenkomst sluit. Franchisegever heeft derhalve de mogelijkheid, indien de deskundige de omvang van de goodwill vaststelt
op een wijze die de franchisegever niet deelt, derhalve met inbegrip van de vastgestelde waarde, verkoopprijs, etc, alles in de ruimste zin des woords, van het gefranchised bedrijf, af te zien van overname van het gefranchised bedrijf zelfstandig voort te zetten, danwel over te dragen aan een derde met wie de franchisegever een franchiseovereenkomst sluit.
Artikel 21.5
Aan het einde van de looptijd van de franchiseovereenkomst of bij de beëindiging van zijn onderneming om welke reden dan ook, verbindt franchisenemer zich ertoe zonder kosten de overname van zijn huurovereenkomst aan franchisegever aan te bieden, die de mogelijkheid heeft om overname van de lopende huurovereenkomst te aanvaarden of te weigeren. Ingeval franchisegever de lopende huurovereenkomst aanvaardt, zal franchisenemer al het nodige doen om tot indeplaatsstelling van franchisegever als huurder te geraken. Franchisenemer
Machtigt franchisegever door deze om mede namens hem een verzoek in te dienen tot
indeplaatsstelling. De mogelijk daaraan verbonden (externe) kosten komen ten laste
van franchisegever.’
2.4.
In maart/april 2025 is tussen partijen een discussie ontstaan over het door Bamos gebruiken van niet door FEBO geleverde frites. In verband daarmee heeft FEBO bij brief van 17 april 2025 aan Bamos een boete opgelegd en haar voor een periode van zes maanden onder verscherpt toezicht geplaatst.
2.5.
Bij brief van 28 april 2025 van haar advocaat heeft Bamos aan FEBO laten weten dat zij de boete onder protest zal betalen. Verder heeft Bamos in deze brief het volgende vermeld:
‘De franchiseovereenkomst tussen Febo Beheer BV enerzijds en Bamos BV anderzijds eindigt van
rechtswege op 30 april 2025. Overeenstemming over verlenging van deze franchiseovereenkomst
hebben partijen niet met elkaar bereikt.
Bamos BV wijst uw voorstel af om de franchiseovereenkomst voor de duur van zes maanden te
verlengen en gedurende die periode ‘verscherpt toezicht’ toe te passen.
Het verdient aanbeveling dat partijen met elkaar overleggen omtrent de maatregelen die rondom de
beëindiging van de franchiseovereenkomst over en weer dienen te worden getroffen.’
FEBO heeft hierop laten weten dat zij op 6 mei 2025 met Bamos in gesprek kunnen gaan en dat Bamos ondertussen de exploitatie van FEBO Zwolle kan voortzetten in de huidige vorm en uiting.
2.6.
Op een vraag van Bamos over eventuele gevolgen van het bestellen van FEBO-producten heeft [naam 2] van FEBO bij e-mail van 1 mei 2025 onder meer het volgende geschreven:
‘Laat ik die zorg meteen wegnemen: het plaatsen van bestellingen in de aanloop naar ons gesprek op 6 mei 2025 betekent niet dat jullie automatisch aan een nieuw contract vastzitten. Jullie mogen tot die datum gewoon onder de naam FEBO blijven draaien, onder de voorwaarde dat uitsluitend FEBO-
producten worden aangeboden.’
2.7.
Op 2 mei 2025 heeft FEBO Bamos geconfronteerd met haar constatering dat Bamos geen bestellingen had geplaatst bij FEBO. Bamos heeft daarvoor als verklaring gegeven dat zij nog beschikte over elders ingekochte producten. Daarop heeft FEBO toestemming gegeven om die producten tijdelijk te verkopen, onder de voorwaarde dat FEBO Zwolle op geen enkele wijze als een FEBO vestiging herkenbaar mocht zijn.
2.8.
Op 5 mei 2025 heeft [naam 1] van FEBO een bezoek gebracht aan FEBO Zwolle en aldaar foto’s gemaakt die als productie 9 in het geding zijn gebracht.
2.9.
Op 6 mei 2025 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen partijen. Naar aanleiding van die bespreking heeft FEBO bij brief van 7 mei 2025 van haar advocaat de beëindiging van de franchiseovereenkomst bevestigd en geconcretiseerd wat dit voor partijen betekent. Zij heeft onder meer het volgende geschreven:
‘1) Bamos is ingevolge de beëindiging niet langer gerechtigd om exploitatie van de FEBO-
vestiging voort te zetten;
2) Bamos is niet gerechtigd om concurrerende activiteiten te ontplooien voor de duur van
één jaar (art. 10.3 en 10.4 van de franchiseovereenkomst);
3) Bamos is niet gerechtigd om de FEBO-vestiging aan een ander over te dragen, zonder
deze eerst aan FEBO aan te bieden (art. 7.1 b van de franchiseovereenkomst);
4) Bamos is verplicht om de inventaris aan te bieden aan FEBO (art. 9.4 van de franchiseovereenkomst);
5) Bamos is verplicht om de huurovereenkomst aan te bieden aan FEBO en om mee te
werken aan een indeplaatsstelling (art. 21.5 van de franchiseovereenkomst);
6) Bij een overname van de vestiging zullen partijen (bij verschil van inzicht over de
waarde) een deskundige aanwijzen die de waarde van de goodwill bepaalt (art. 9.9).’
In deze brief heeft FEBO verder een route voorgesteld om tot een eventuele overname van FEBO Zwolle door FEBO te komen.
2.10.
Nadien gevoerd overleg tussen partijen heeft niet tot overeenstemming geleid, waarna FEBO bij brief van 13 juni 2025 Bamos heeft gesommeerd tot nakoming van de postcontractuele verplichtingen uit de franchiseovereenkomst.
2.11.
Bij brief van 20 juni 2025 heeft FEBO Bamos gewezen op tekortkomingen in de wijze van exploiteren, waarbij zij heeft aangekondigd dat FEBO Zwolle zal worden gesloten indien Bamos geen maatregelen treft.

3.Het geschil in conventie

3.1.
FEBO vordert, na eiswijziging, samengevat weergegeven:.
Primair om Bamos op straffe van dwangsommen te veroordelen:
I. (de activa van) FEBO Zwolle binnen twee weken na dit vonnis, dan wel binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen andere termijn, aan FEBO aan te bieden voor de door FEBO vastgestelde waarde;
II. de huurovereenkomst binnen twee weken na dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen andere termijn, aan FEBO aan te bieden;
Subsidiair om Bamos op straffe van dwangsommen te veroordelen:
I. (de activa van) FEBO Zwolle aan FEBO aan te bieden voor de door de deskundige te bepalen waarde binnen twee weken nadat de hierna onder III
bepaalde deskundige de waarde heeft vastgesteld, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen andere termijn;
II. om de huurovereenkomst binnen twee weken na dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen andere termijn, aan FEBO aan te bieden;
III. binnen twee dagen na dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen andere termijn, een keuze te maken uit één van de twee deskundigen zoals opgenomen in productie 14 en FEBO schriftelijk te bevestigen dat Bamos instemt met de opdracht aan deze deskundige om de waarde van (de activa van) FEBO Zwolle inclusief de omvang van de goodwill vast te stellen; althans
a. een deskundige aan te wijzen die de waarde van (de activa van) FEBO
Zwolle inclusief de omvang van de goodwill vaststelt; althans
b. Bamos te veroordelen om binnen twee weken na dit vonnis, dan wel binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen andere termijn, samen met FEBO het Nederlands Instituut voor Register Valuators (NiRV) te verzoeken om één deskundige te benoemen die vervolgens de waarde van (de activa van) FEBO Zwolle inclusief de omvang van de goodwill vaststelt;
waarbij Bamos de helft van de kosten van de deskundige aan FEBO moet betalen binnen de daarvoor door de deskundige gestelde betalingstermijn;
Meer subsidiair om Bamos op straffe van dwangsommen:
I. te veroordelen tot het staken en gestaakt houden van de exploitatie van FEBO Zwolle per 9 september 2025, althans per datum vonnis, althans per een door de voorzieningenrechter te bepalen datum;
II. te verbieden om per datum vonnis, althans per een door de voorzieningenrechter te bepalen datum, gebruik te maken van de FEBO-formule en/of formulekenmerken (logo, handelsnaam) van FEBO;
III. te verbieden om in het vestigingspunt van FEBO Zwolle concurrerende activiteiten te ontplooien zoals bedoeld in artikel 10.3 jo. 10.4 van de Franchiseovereenkomst gedurende één jaar na het einde van de Franchiseovereenkomst, aldus tot 9 september 2026, althans tot 30 april 2026, althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen datum;
IV. te verbieden om:
a. (de activa van) FEBO Zwolle aan een derde aan te bieden;
b. de huurovereenkomst van FEBO Zwolle aan een derde aan te bieden.
Ten slotte vordert FEBO om Bamos te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
FEBO legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De franchiseovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 30 april 2025. Bamos heeft het aanbod van FEBO om de franchiseovereenkomst onder verscherpt toezicht met zes maanden te verlengen op 28 april 2025 afgewezen en na het gesprek van 6 mei 2025 heeft FEBO de beëindiging van de franchiseovereenkomst bevestigd. De samenwerking is ondertussen onverplicht voortgezet in afwachting van de verdere afwikkeling, maar daarover is geen overeenstemming bereikt. Aan deze onverplichte voortzetting van de samenwerking moet nu een einde komen door uitvoering te geven aan de postcontractuele bepalingen uit de franchiseovereenkomst. FEBO heeft op grond van die bepalingen (weergegeven onder 2.3) het recht om FEBO Zwolle, inclusief de huurovereenkomst, van Bamos over te nemen. De waarde van FEBO Zwolle zal door een deskundige moeten worden vastgesteld, omdat partijen daarover geen overeenstemming hebben bereikt. In verband hiermee heeft FEBO reeds aan het NiRV verzocht om deskundigen voor te dragen, hetgeen het NiRV heeft gedaan (zie productie 14 van FEBO).
3.3.
Bamos voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Bamos vordert, kort gezegd, om FEBO op straffe van een dwangsom te veroordelen de franchiseovereenkomst, waaronder de gebruikelijke leveringen, betaling van producten en het gebruik van FEBO-aanduidingen, voort te zetten totdat in een bodemprocedure over de rechtsverhouding tussen partijen aangaande de franchiseovereenkomst onherroepelijk is beslist.
4.2.
De stellingen van partijen komen overeen met hetgeen zij in conventie naar voren hebben gebracht.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie zullen, gelet op hun samenhang, gezamenlijke worden behandeld.
5.2.
Bamos heeft primair aangevoerd dat FEBO niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Daarin wordt Bamos niet gevolgd. Niet gebleken is dat FEBO relevante stukken niet in het geding heeft gebracht en daarom in strijd met artikel 21 Rv zou hebben gehandeld. In tegenstelling tot hetgeen Bamos heeft aangevoerd is de zaak bovendien geschikt voor behandeling in kort geding en heeft FEBO een spoedeisend belang bij haar vorderingen. De franchiseovereenkomst is immers reeds op 30 april 2025 tot een einde gekomen en van FEBO kan niet worden verlangd dat zij nog langer afwacht of zij FEBO Zwolle van Bamos kan overnemen. In dit verband is tevens van belang dat Bamos de exploitatie al maanden als FEBO-vestiging voortzet, terwijl zij volgens FEBO ernstig tekortschiet in de wijze van exploitatie.
5.3.
Bamos heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de postcontractuele bepalingen uit de franchiseovereenkomst, kort gezegd inhoudende dat bij een beëindiging van de franchiseovereenkomst Bamos FEBO in de gelegenheid moet stellen om FEBO Zwolle van haar over te nemen, hier niet van toepassing zijn omdat de franchiseovereenkomst niet is beëindigd maar van rechtswege is geëindigd. Bamos is van mening dat zij op de locatie van FEBO Zwolle de exploitatie kan voortzetten, zonder nog langer aan de franchiseformule van FEBO gebonden te zijn. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval. Daarbij is in aanmerking genomen dat, zoals FEBO naar voren heeft gebracht, zowel uit een zuiver taalkundige uitleg van de begrippen ‘beëindigen’ en ‘eindigen’ als uit de context van hetgeen partijen in de franchiseovereenkomst zijn overeengekomen volgt dat deze begrippen uitwisselbaar zijn. De begrippen worden in de franchiseovereenkomst ook afwisselend gebruikt, waarbij steeds gedoeld wordt op hetzelfde rechtsgevolg, te weten het einde van de contractuele relatie van partijen. Dit standpunt van Bamos vindt ook geen steun in de wet en in het gangbare en algemeen aanvaarde taalgebruik binnen franchiseverhoudingen.
Dit betekent dat de postcontractuele bepalingen uit de franchiseovereenkomst, ongeacht de wijze waarop het tot een einde van de franchiseovereenkomst is gekomen, van toepassing zijn.
5.4.
Ten slotte wordt het ongeloofwaardig geacht dat Bamos bij het aangaan van de franchiseovereenkomst met het voorgaande geen rekening heeft kunnen houden. Een beroep op dwaling in dit verband heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen kans van slagen, daargelaten dat zij met dit verweer voor het eerst op de zitting gekomen is.
5.5.
Gelet op het voorgaande is, nu de franchiseovereenkomst op 30 april 2025 is geëindigd, Bamos op grond van de artikelen 7.1 b en 21.5 van de franchiseovereenkomst gehouden om FEBO Zwolle en de voor die locatie geldende huurovereenkomst aan FEBO aan te bieden. Volgens Bamos is onduidelijk wat daar precies onder valt, maar dat wordt niet ingezien. Uit voornoemde bepalingen volgt ondubbelzinnig dat het gaat om het gefranchised bedrijf, met inbegrip van alle rechten en verplichtingen alsmede de lopende huurovereenkomst. Daaraan is in artikel 9.9 van de franchiseovereenkomst toegevoegd dat bij het overnemen van het gefranchised bedrijf de omvang van de goodwill moet worden bepaald, waarbij is opgenomen dat onder goodwill wordt verstaan het gefranchised bedrijf, met inbegrip van alle rechten en verplichtingen. Ook is in dit artikel bepaald dat de omvang van de over te nemen goodwill (het gefranchised bedrijf) moet worden vastgesteld door in eerste instantie FEBO en bij een verschil van inzicht over de vastgestelde goodwill door een door partijen te benoemen deskundige.
FEBO heeft reeds bij brief van 13 juni 2025 aan Bamos verzocht informatie te verstrekken waarmee zij de waarde van FEBO Zwolle kan vaststellen. Dat is kennelijk nooit gebeurd. In ieder geval zijn partijen nog steeds niet tot een waardebepaling gekomen. Conform het bepaalde in artikel 9.9 van de franchiseovereenkomst moet de waarde van FEBO Zwolle dan ook nu door een deskundige worden vastgesteld. Het komt redelijk voor dat dit gebeurt door een van de twee deskundigen die het NiVR reeds heeft voorgedragen (zie productie 14).
5.6.
Verder is in artikel 9.4 van de franchiseovereenkomst bepaald op welke wijze een eventuele overname van de goederenvoorraad en winkelinventaris kan plaatsvinden en tegen welke prijs.
5.7.
Gelet op het voorgaande is in conventie de subsidiaire vordering toewijsbaar op na te melden wijze. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
5.8.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen zijn de vorderingen in reconventie niet toewijsbaar. De vordering is overigens in het licht van het standpunt van Bamos in conventie, dat zij niet als een FEBO vestiging door wil/hoeft, onbegrijpelijk.
5.9.
Bamos is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van FEBO worden in conventie begroot op:
- kosten van de dagvaarding
122,35
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.121,35
te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.10.
De proceskosten in reconventie worden, gelet op de samenhang met de vordering in conventie, begroot op nihil.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt Bamos om FEBO Zwolle (het gefranchised bedrijf) aan FEBO aan te bieden voor de door de deskundige te bepalen waarde van FEBO Zwolle (de goodwill) binnen twee weken nadat de hierna onder 6.3 bepaalde deskundige de waarde heeft vastgesteld,
6.2.
veroordeelt Bamos om de huurovereenkomst van FEBO Zwolle binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan FEBO aan te bieden,
6.3.
veroordeelt Bamos om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een keuze te maken uit één van de twee deskundigen zoals opgenomen in productie 14 en FEBO schriftelijk te bevestigen dat Bamos instemt met de opdracht aan deze deskundige om de waarde van FEBO Zwolle vast te stellen, waarbij Bamos de helft van de kosten van de deskundige aan FEBO moet betalen binnen de daarvoor door de deskundige gestelde betalingstermijn,
6.4.
veroordeelt Bamos om aan FEBO een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan (een van) de veroordelingen onder 6.1 tot en met 6.3 voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
6.5.
veroordeelt Bamos in de proceskosten van € 2.121,35, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Bamos niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
veroordeelt Bamos tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.9.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.10.
veroordeelt Bamos in de proceskosten, die worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door
mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2025.
Coll: MV