ECLI:NL:RBAMS:2025:9076

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
25/2867
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de beoordeling van psychische klachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 21 november 2025, wordt de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser beoordeeld. Eiser, die werkzaam was bij het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers, heeft zich ziekgemeld na een val op het werk. Hij heeft psychische klachten en lichamelijke pijn, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Eiser is het niet eens met deze beslissing en stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten en dat hij niet fysiek is gezien door de verzekeringsarts. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de uitkering terecht is, omdat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft waarom een nader fysiek onderzoek niet noodzakelijk was. De rechtbank concludeert dat de psychische klachten van eiser niet ernstiger waren dan aangenomen en dat de rapporten van de artsen zorgvuldig zijn opgesteld. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/2867

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.R. van der Veen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beëindiging van de Zw [1] -uitkering van eiser. Eiser is het niet eens met de beëindiging. Hij voert daartoe aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten, ook is hij in bezwaar niet fysiek gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, terwijl hij daar wel op heeft aangedrongen. Het medisch onderzoek is volgens eiser daarom onzorgvuldig. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de beëindiging van de Zw-uitkering.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de Zw-uitkering van eiser terecht heeft stopgezet. Voor de psychische klachten van eiser zijn voldoende beperkingen aangenomen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser was laatstelijk werkzaam als [functie] bij het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers voor gemiddeld 35,86 uur per week. Eiser heeft zich per 12 juni 2023 ziekgemeld na een incident op het werk waarbij eiser is uitgegleden en hard op zijn rug en heup is gevallen.
3. Eiser kampte met rugpijn en pijn aan zijn heup. De pijn straalde uit naar zijn linkerbeen. Ook had hij schouder- en nekklachten. Er is bulging discus bij hem vastgesteld. Daarnaast was sprake van een aanpassingsstoornis, dan wel een stemmingsstoornis, waarschijnlijk met depressieve kenmerken.
4. In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft op 23 mei 2024 een medische en op 3 juni 2024 een arbeidsdeskundige beoordeling plaatsgevonden. Hieruit volgt dat eiser meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Daarom heeft verweerder de Zw-uitkering met ingang van 11 juli 2024 beëindigd. Tegen deze beslissing heeft eiser bezwaar gemaakt.
5. Met het bestreden besluit van 26 maart 2025 heeft verweerder de beëindiging van de Zw-uitkering in stand gelaten. Hieraan heeft verweerder een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 februari 2025 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 maart 2025 ten grondslag gelegd.
5.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
5.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser fysiek deelgenomen. Zijn gemachtigde was telefonisch bij de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of verweerder de Zw-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd omdat eiser vanaf 11 juli 2024 (de datum in geding) meer dan 65% van het loon kan verdienen dat hij ontving voordat hij ziek werd.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Juridisch kader
8. Op grond van artikel 19 van de Zw heeft de verzekerde – kort gezegd – recht op ziekengeld bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Daarnaast is het op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) zo dat onder ‘zijn arbeid’ de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid wordt verstaan. [2] Voor eiser geldt dat zijn laatstelijk verrichte arbeid voor ziekmelding de functie van [functie] was.
8.1.
Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. [3]
Niet fysiek gezien door een verzekeringsarts
9. Eiser stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat hij niet fysiek is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De hoorzitting vond telefonisch plaats. In de primaire fase is eiser wel gezien door een arts, maar dit was geen verzekeringsarts. Ter onderbouwing van het standpunt dat het onderzoek daardoor onzorgvuldig was, verwijst eiser naar de uitspraak van 4 januari 2023 van de rechtbank Midden-Nederland. [4]
10. De rechtbank volgt dit standpunt niet. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 februari 2025 is duidelijk vermeld waarom eiser in bezwaar niet fysiek is gezien: de primaire arts had een uitgebreid lichamelijk spreekuur uitgevoerd, het onderzoek naar de psyche van eiser was ook duidelijk beschreven door de primaire arts, er was voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om te twijfelen aan deze onderzoeksbevindingen en er was in bezwaar geen twijfel ontstaan over het onderliggende ziektebeeld van eiser. De uitkomst van de MRI-scan was al in de primaire fase bekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast alle in het dossier aanwezige medische informatie van de behandelaren van eiser bij zijn beoordeling betrokken. Met deze toelichting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat een nader fysiek onderzoek tijdens het spreekuur niet noodzakelijk was. Dat in bezwaar geen fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden maakt dus niet dat het onderzoek onzorgvuldig was.
Psychische klachten zijn onderschat
11. Eiser stelt zich vervolgens op het standpunt dat het dagverhaal zeer summier is uitgevraagd. In het geval van psychische klachten en vermoeidheid is een gedetailleerd beeld van de dagelijkste activiteiten essentieel om de duur- en energiebelasting te kunnen beoordelen. Er had daarnaast ook een urenbeperking moeten worden aangenomen, aldus eiser.
12. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de (verzekerings)artsen ook in dit opzicht niet onzorgvuldig is geweest. Beide door de (verzekerings)artsen opgenomen dagverhalen, dus zowel in primaire fase als in de bezwaar- en beroepsfase, hebben ongeveer dezelfde inhoud en strekking. De rechtbank ziet ook geen reden om hieraan te twijfelen. Eiser heeft daarnaast ook niet aangegeven wat er volgens hem specifiek ontbreekt in het dagverhaal. Voor zover eiser heeft betoogd dat er op basis van het dagverhaal en zijn psychische klachten en beperkingen een urenbeperking had moeten worden aangenomen, volgt de rechtbank dit standpunt niet nu eiser daartoe onvoldoende aanknopingspunten heeft gegeven. De enkele stelling van eiser ter zitting dat het dagverhaal te summier is uitgevraagd en dat eiser moeilijk formuleert, is onvoldoende concreet.
13. Eiser stelt zich ten slotte op het standpunt dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische problematiek. Zijn psychische klachten spelen al veel langer en waren ook aanwezig rond de datum in geding (11 juli 2024). Hij is om die reden ook doorverwezen naar de GGZ. In beroep heeft hij ter nadere onderbouwing nog een brief van zijn huisarts van 3 oktober 2025 overlegd, waarin is vermeld dat eiser zich door zijn chronische pijnklachten steeds meer isoleerde en daardoor ook last kreeg van psychische klachten, namelijk een depressie. Volgens eiser volgt hieruit dat zijn psychische toestand ernstiger is dan door verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Ook staat eiser nog op de wachtlijst van PsySpectrum, wat volgens eiser ook de ernst van zijn klachten onderbouwt.
14. Niet in geschil is dat eiser serieuze klachten en beperkingen heeft. Dit heeft de gemachtigde van verweerder op de zitting ook nogmaals bevestigd. De vraag is echter of op basis van deze klachten meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen dan door de verzekeringsartsen al zijn aangenomen.
15. De rechtbank is van oordeel van niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten en beperkingen van eiser in zijn heroverweging meegenomen. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn verschillende beperkingen op het punt van sociaal functioneren – zoals bijvoorbeeld op het gebied van conflicthantering – opgenomen. Uit de door eiser overgelegde informatie van de huisarts kan niet worden afgeleid dat de psychische klachten van eiser op de datum in geding ernstiger waren dan al door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen. Dat eiser wekelijks in contact staat met de Praktijkondersteuner Huisarts Geestelijke Gezondheidszorg, verbonden aan zijn huisarts, maakt dit niet anders. Deze informatie biedt dan ook geen grond om te oordelen dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Op de zitting is nog besproken dat eiser is doorverwezen voor psychische hulp, maar dat eiser dit niet heeft doorgezet. Hoewel dit mogelijk duidt op zorgmijdend gedrag, zoals de gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangevoerd, is dit echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat eiser op de datum in geding meer beperkingen had dan in de FML zijn vermeld.
16. Dit betekent dat verweerder zich heeft mogen baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de in de FML opgenomen beperkingen, zodat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Eiser heeft geen specifieke gronden aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Verweerder heeft de Zw-uitkering van eiser op de juiste gronden geweigerd.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Hansen-Löve, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van der Maas, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ziektewet.
2.Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Raad van 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2899.
3.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 31 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:8590.