ECLI:NL:RBAMS:2025:908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
753720
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid en opeisbaarheid van vorderingen in het geval van faillissement van een vennootschap

In deze zaak vordert BridgeFund B.V. betaling van een openstaande schuld van de vennootschap onder firma [gedaagde 1] en haar vennoten [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van geldlening die is gesloten met zowel [gedaagde 1] als met de failliete besloten vennootschap [bedrijf]. De rechtbank moet beoordelen of [gedaagde 1] en haar vennoten ook partij zijn bij de overeenkomst en of de vordering opeisbaar is na het faillissement van [bedrijf].

De rechtbank oordeelt dat de vof [gedaagde 1] ook partij is bij de overeenkomst, omdat de lening is aangevraagd door de vof en de vennoten als zodanig hebben getekend. De vordering is opeisbaar geworden door het faillissement van [bedrijf], omdat de algemene voorwaarden van de lening bepalen dat alle vorderingen ineens opeisbaar zijn bij faillissement van de leningnemer. De rechtbank wijst de vordering van BridgeFund toe, inclusief rente en kosten, en veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van het openstaande bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/753720 / HA ZA 24-748
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
BRIDGEFUND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: BridgeFund,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos,
tegen

1.de vennootschap onder firma[gedaagde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ,
advocaat: mr. J. Boogaers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 27 juni en 1 juli 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 2 oktober 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 januari 2025 en de in het proces-verbaal genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BridgeFund is een financiële dienstverlener en verstrekt (onder andere) leningen en flexibel krediet aan ondernemers.
2.2.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn beherend vennoot van de vof [gedaagde 1] . Daarnaast waren zij beiden bestuurders van de op 21 november 2023 failliet verklaarde besloten vennootschap [bedrijf] B.V.
2.3.
Op 4 februari 2022 hebben [gedaagden] en [bedrijf] een overeenkomst van geldlening gesloten met BridgeFund. Het gaat hierbij om een flexibel krediet van € 15.000,- met nummer [kredietnummer 1] (hierna:
eerste overeenkomst).
2.4.
Op 18 augustus 2022 heeft [gedaagde 3] een mail gestuurd naar BridgeFund waarin staat, voor zover relevant:
“(…) Naast [gedaagde 1] , waar het flexibel krediet op af is gesloten, ben ik ook eigenaar van [bedrijf] .(…).
De behoefte van financieren zit dan ook eigenlijk in [bedrijf] .(…)
De reden dat het krediet op [gedaagde 1] is afgesloten, is dat de jaarcijfers van [bedrijf] nog niet rond waren.
Hieruit voortvloeiend wil ik hierbij aangegeven dat ik het flexibel krediet graag wil verlengen. Gezien de financieringsbehoefte ben ik daarnaast ook benieuwd in hoeverre BridgeFund hier invulling aan kan en wil geven en zo ja, met welke voorwaarden.(…)
Op 22 november 2022 is er een nieuwe overeenkomst gesloten met nummer [kredietnummer 2] (hierna ook:
de opvolgende overeenkomst). Deze nieuwe overeenkomst is in de plaats getreden van de eerste overeenkomst. Tevens is het krediet verhoogd naar € 60.000,-.
2.5.
In de overeenkomst staat, voor zover relevant:
“Namens [gedaagde 1] en [bedrijf] B.V. heb je aangegeven gebruik te willen maken van een flexibel krediet ter financiering van de bedrijfsactiviteiten.(…)
(…)Gegevens leningnemer:Bedrijfsnaam: [gedaagde 1]
(…)Vennoot 1 (zowel privé als in hoedanigheid van vennoot): [gedaagde 3](…)Vennoot 2 (zowel privé als in hoedanigheid van vennoot): [gedaagde 2]
Bedrijfsnaam: [bedrijf] B.V.(…)(…)Ondertekening:
[gedaagde 1][bedrijf] B.V. [bedrijf] B.V.Door: [gedaagde 3] Door: [gedaagde 2]Titel: Bestuurder Titel: BestuurderDatum: 22-11-2022 Datum: 22-11-2022
2.6.
In de algemene voorwaarden staat, voor zover relevant:
3. Hoofdelijkheid3.1 Alle (rechts)personen die partij zijn bij de Overeenkomst, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor alle daaruit voortvloeiende verplichtingen.(…)

8.8. Buitengerechtelijke kosten en boeterente8.2 Over het bedrag van de Lening ten aanzien waarvan de Leningnemer in verzuim is, is de Leningnemer een boeterente verschuldigd van 2% per maand, naast de overeengekomen rente/premie/opnamevergoeding.(…)”

2.7.
Ter zekerheid hebben [gedaagde 3] en [gedaagde 2] voor beide overeenkomsten ook een borgstellingsovereenkomst getekend.
2.8.
De betalingen aan BridgeFund zijn tot en met 2 september 2022 afgeschreven van de rekening van [gedaagde 1] en vanaf 9 september 2022 tot en met 17 november 2023 vanaf de rekening van [bedrijf] .
2.9.
Op 21 november 2023 is [bedrijf] in staat van faillissement verklaard.
2.10.
Op 6 december 2023 heeft BridgeFund haar vordering ter verificatie ingediend bij de curator.
2.11.
BrigdeFund heeft op 13 december 2023 aan [gedaagde 3] een betaallink voor de achterstand gestuurd en geschreven dat zij het pandrecht zal opheffen als de achterstand is betaald. Ook staat in de e-mail:
“Verder komen de buitengerechtelijke kosten toe aan [bedrijf] en zullen deze niet worden doorberekend aan [gedaagde 1] VOF.”
2.12.
Op dezelfde dag heeft BridgeFund voor het laatst een betaling ontvangen, ter hoogte van € 7.757,34. Deze betaling is afkomstig van de rekening van [gedaagde 1] . De openstaande vordering betreft daarna per saldo € 41.915,04.
2.13.
Op 25 april 2024 heeft BridgeFund [gedaagde 1] en haar beherend vennoten [gedaagde 3] en [gedaagde 2] aangesproken, en [gedaagde 3] en [gedaagde 2] ook als borg aangesproken voor de openstaande schuld.
2.14.
BridgeFund heeft conservatoir beslag gelegd op de woningen van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

3.Het geschil

3.1.
BridgeFund vordert – samengevat –, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot:
betaling van € 53.714,12, bestaande uit een hoofdsom van € 41.915,04, contractuele rente van € 4.191,50 en de contractuele buitengerechtelijke incassokosten van € 7.607,58 plus wettelijke rente over de gevorderde incassokosten;
de contractuele rente over de hoofdsom van 2% per maand vanaf 26 april 2024;
betaling van de proceskosten, waaronder € 11,- voor leges kamer van koophandel, en de nakosten plus de wettelijke rente over de proceskosten;
betaling van € 2.732,68 voor de conservatoire beslagkosten plus de wettelijke rente daarover.
Na aanvulling van de gronden legt BridgeFund aan haar vordering ten grondslag dat zij een overeenkomst van geldlening heeft gesloten met zowel [bedrijf] als met [gedaagden] Met het faillissement van [bedrijf] is de vordering ineens opeisbaar geworden. Dat volgt uit de algemene voorwaarden. [gedaagden] zou de financiële verplichtingen oppakken, maar de laatste betaling is van december 2024. Nu vordert BridgeFund in één keer betaling van het openstaande bedrag.
3.2.
[gedaagden] betwist in de eerste plaats partij te zijn bij de overeenkomst. Deze is namelijk gesloten tussen BridgeFund en [bedrijf] en niet met [gedaagden] In de tweede plaats kan het krediet niet worden opgeëist, omdat alleen [bedrijf] failliet is, niet [gedaagden] In de derde plaats heeft BridgeFund haar zorgplicht geschonden. Tot slot betwist [gedaagden] de hoogte van de vordering; eerst betwistte zij de hoogte van de hoofdsom, na de mondelinge behandeling alleen nog de rente en de buitengerechtelijke incassokosten. Concluderend komt [gedaagden] tot niet-ontvankelijkheid van BridgeFund, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van BridgeFund.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wie is contractspartij?
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijf] partij is bij de overeenkomst. Het gaat bij dit eerste geschilpunt dan ook om de vraag of, naast [bedrijf] , de vof [gedaagde 1] partij is.
4.2.
BridgeFund stelt dat dat het geval is. De eerste overeenkomst is destijds gesloten met zowel [gedaagden] als met [bedrijf] en de opvolgende overeenkomst is simpelweg een verlenging van de eerste. Daarbij heeft [gedaagden] zelf in haar mail van 18 augustus 2022 aangegeven dat het flexibel krediet is afgesloten met [gedaagde 1] , terwijl de financieringsbehoefte eigenlijk bij [bedrijf] lag. Ook is zowel de eerste als de opvolgende overeenkomst getekend door [gedaagde 3] en [gedaagde 2] als bestuurders van [bedrijf] en als vennoten van de vof. Alle drie worden in de opvolgende overeenkomst ook aangeduid als leningnemer, aldus BridgeFund.
4.3.
[gedaagden] betwist dat de vof partij is. De eerste overeenkomst is destijds alleen aangevraagd door de vof, omdat [bedrijf] op dat moment nog niet aan de voorwaarden voldeed om een krediet af te sluiten. De mail van 18 augustus 2022 heeft [gedaagde 3] gestuurd zodat BridgeFund met een voorstel kon komen voor [bedrijf] . Het was de bedoeling dat [bedrijf] de enige leningnemer was. Er is vervolgens ook een nieuwe machtiging afgegeven zodat de betalingen van het rekeningnummer van [bedrijf] konden worden geïncasseerd. De opvolgende overeenkomst is dan ook alleen gesloten met [bedrijf] , aldus [gedaagden] Dit wordt volgens haar bevestigd doordat BrigdeFund de vordering heeft ingediend bij de curator van [bedrijf] .
4.4.
Vaststaat dat in de opvolgende overeenkomst drie leningnemers worden genoemd, namelijk 1) [gedaagde 3] , 2) [gedaagde 2] als vennoten van de vof en 3) de vennootschap [bedrijf] . De overeenkomst is daarnaast door zowel [gedaagde 3] als [gedaagde 2] ondertekend in twee hoedanigheden: als vennoten namens de vof [gedaagde 1] en als bestuurders van [bedrijf] . In de overeenkomst wordt expliciet omschreven dat, naast [bedrijf] , ook [gedaagde 3] en [gedaagde 2] zowel privé als in hoedanigheid van vennoot in [gedaagde 1] partij zijn bij de overeenkomst. Hieruit volgt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen met [bedrijf] én met [gedaagde 1] . De omstandigheden dat de geldlening feitelijk werd aangewend voor [bedrijf] en dat de financiële verplichtingen werden voldaan door [bedrijf] , maakt dit niet anders, omdat dit niet doorslaggevend is voor de vraag wie partij is bij een overeenkomst. Ook de situatie dat BridgeFund de vordering ter verificatie heeft ingediend bij de curator van [bedrijf] is geen omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat achteraf gezien alleen [bedrijf] als leningnemer moet worden beschouwd. Het indienen van een vordering bij (de curator van) de ene schuldenaar betekent namelijk niet dat de andere schuldenaars niet meer hoeven te betalen. [gedaagde 1] is dus ook partij bij de opvolgende overeenkomst met BridgeFund.
Opeisbaarheid
4.5.
De volgende vraag die voorligt is of de vordering van BridgeFund opeisbaar is. BridgeFund stelt dat dit het geval is en verwijst hiervoor naar artikel 7 van de algemene voorwaarden (zie 2.6), waaruit blijkt dat de vordering per 21 november 2021 geheel opeisbaar is geworden door het faillissement van [bedrijf] . Daarnaast heeft zij [gedaagden] per brief een ingebrekestelling gestuurd op 25 april 2024.
4.6.
[gedaagden] betwist dat de vordering opeisbaar is, omdat er niet is voldaan aan de voorwaarde in artikel 7 van de algemene voorwaarden. Deze bepaling moet namelijk zo worden uitgelegd dat de vordering pas opeisbaar wordt wanneer alle leningnemers in staat van faillissement zijn verklaard. Het faillissement van [bedrijf] is dus onvoldoende. Daarbovenop had BridgeFund [gedaagde 3] en [gedaagde 2] moeten informeren over het vervroegd opeisen van haar vordering. Tot slot kwalificeert de brief van 25 april 2024 niet als een ingebrekestelling, omdat hieruit niet kan worden opgemaakt welke partijen worden aangesproken. De vordering is derhalve niet opgeëist, aldus [gedaagden]
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat [bedrijf] op 21 november 2023 in staat van faillissement is verklaard. Uit de algemene voorwaarden volgt dat alle vorderingen van BridgeFund ineens opeisbaar zijn, indien faillissement voor
de leningnemerwordt aangevraagd. Dat het faillissement is aangevraagd voor [bedrijf] en dat zij leningnemer is, is duidelijk. Uit de algemene voorwaarden volgt niet dat
alle leningnemersfailliet moeten zijn, voordat tot opeising kan worden overgegaan. Dat staat namelijk niet met zoveel woorden in artikel 7 van de algemene voorwaarden. Daar staat ‘leningnemer’ en niet ‘leningnemers’ of een andere beschrijving waaruit kan worden afgeleid dat het om alle leningnemers gaat. Voor het standpunt van [gedaagden] is dan ook geen steun te vinden. Dit betekent dat de gehele vordering van BridgeFund vanaf 21 november 2023 opeisbaar is.
4.8.
De opeisbaarheid van de vordering brengt mee dat de vraag of de brief van 25 april 2024 kwalificeert als een ingebrekestelling geen beantwoording meer behoeft.
Zorgplicht
4.9.
[gedaagden] heeft het verweer opgeworpen dat BridgeFund haar zorgplicht heeft geschonden, omdat 1) BridgeFund in strijd heeft gehandeld met de gemaakte afspraak dat zij zou wachten met het nemen van invorderingsmaatregelen tot het onderzoek van de curator zou zijn afgerond en 2) BridgeFund contact had moeten opnemen met [gedaagden] bijvoorbeeld om het rekeningnummer te wijzigen zodat de vof de betalingen kon voldoen en 3) zij zonder enige voorafgaande kennisgeving [gedaagde 3] en [gedaagde 2] als borgen heeft aangesproken, terwijl er sprake is van een particuliere borgstelling.
4.10.
Ter onderbouwing van het eerste punt heeft [gedaagden] verwezen naar een telefoongesprek van 11 december 2023 met BridgeFund waarin zou zijn afgesproken dat BridgeFund geen invorderingsmaatregelen zal nemen tot het eindrapport van de curator. Later heeft [gedaagden] verklaard dat de afspraak tussen partijen inhield dat de curator eerst de situatie rondom het flexibel krediet zou bestuderen en beoordelen. Daarna zou overleg plaatsvinden tussen partijen om tot een oplossing te komen. BridgeFund heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat er een telefoongesprek heeft plaatsgevonden op die datum, maar betwist de afspraak zoals [gedaagden] die heeft geschetst. Volgens BridgeFund is er afgesproken dat, wanneer [gedaagden] aan haar betalingsverplichtingen bleef voldoen, BridgeFund geen reden zou zien om de buitengerechtelijke incassokosten in rekening te brengen bij de vof.
4.11.
De rechtbank kan geen aanknopingspunten vinden die de stelling van [gedaagden] onderbouwen dat er afwijkende afspraken zijn gemaakt over de invordering. Van deze afspraak zijn geen stukken en de afspraak wordt betwist door BridgeFund. Los van de betwisting van BridgeFund heeft [gedaagden] wisselende verklaringen gegeven over hetgeen is afgesproken. Het is aldus voor de rechtbank niet mogelijk om vast te stellen dat partijen hebben afgesproken de invordering uit te stellen tot het eindverslag van de curator. Het verweer van [gedaagden] slaagt dus niet.
4.12.
Ten aanzien van het tweede punt merkt de rechtbank op dat er geen algemene verplichting bestaat voor BridgeFund om contact op te nemen met [gedaagden] om haar erop te wijzen dat ze met een andere rekening aan de verplichtingen zou kunnen voldoen. Verder heeft [gedaagden] ook niet onderbouwd dat er in deze zaak een bijzondere verplichting was, en waar die uit blijkt. Ook dit verweer slaagt niet.
4.13.
Het laatste punt van [gedaagden] behoeft geen bespreking meer, omdat eerder is geoordeeld dat zowel [bedrijf] , [gedaagde 3] als [gedaagde 2] partij zijn bij de overeenkomst, (zie 4.4) en dat de vordering opeisbaar is. Dit brengt mee dat zij alle drie op grond van de overeenkomst zijn gehouden om het gehele openstaande bedrag te betalen. Of [gedaagde 3] en [gedaagde 2] ook als borg zijn gehouden om de vordering te voldoen, is dus niet meer relevant.
Beslag
4.14.
Tot slot heeft [gedaagden] aangevoerd dat zij in haar belangen is geschaad, omdat BridgeFund bij het verzoek om conservatoir beslag niet het juiste SBF nummer heeft opgenomen. Het SBF nummer is het interne kenmerk van BridgeFund. Ook hier gaat de rechtbank niet in mee. Uit de stukken blijkt weliswaar dat bij het verzoek het verkeerde SBF nummer is gebruikt (namelijk het nummer van de eerste overeenkomst die is vervangen door de opvolgende overeenkomst), maar dit maakt niet dat [gedaagden] in haar belangen is geschaad. Het was [gedaagden] namelijk wel duidelijk voor welke vordering een verzoek om conservatoir beslag werd gedaan: zij had maar één krediet lopen bij BridgeFund en dat was dit krediet. Hetzelfde geldt voor de stelling van [gedaagden] dat het beslag onrechtmatig is gelegd, omdat het haar heeft overvallen. BridgeFund heeft een opeisbare vordering op [gedaagden] en dat betekent dat BridgeFund de rechten mag uitoefenen die zij als schuldeiser heeft. Het leggen van conservatoir beslag valt daar ook onder. Waarom dit onrechtmatig zou zijn, is dan ook onvoldoende door [gedaagden] onderbouwd.
4.15.
Het voorgaande betekent dat de vordering van BridgeFund zal worden toegewezen.
Rente
4.16.
[gedaagden] heeft de hoogte van de gevorderde rente betwist. Zij heeft daarbij aangegeven dat het hanteren van een contractuele rente van 2% per maand onredelijk en onevenredig hoog is afgezet tegen de huidige wettelijke handelsrente. BridgeFund heeft op haar beurt aangegeven dat zij al minder rente in rekening heeft gebracht dan hetgeen zij op grond van de overeenkomst mag doen, namelijk 2% in plaats van 2,4%. Daarnaast gaat het om een overeenkomst tussen ondernemers; 2% rente per maand is dan ook niet onredelijk, aldus BridgeFund.
4.17.
Partijen hebben een kortlopend zakelijk krediet afgesloten. Het gaat om een product met een hoog risico dat is aangewend als investering voor de onderneming van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] . Dat daar een forse rente tegenover staat is inherent aan dergelijke producten. In een zakelijke setting, zoals hier het geval is, mogen partijen dit soort afspraken maken. De hoogte van de rente die BridgeFund in rekening heeft gebracht is bovendien lager dan wat partijen hebben afgesproken. De rente wordt dan ook toegewezen. Het gaat om een bedrag van € 4.191,50 tot 26 april 2024.
Buitengerechtelijke incassokosten, beslag- en proceskosten
4.18.
BridgeFund vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagden] heeft verweer gevoerd en aangegeven dat er tussen partijen aanvullende afspraken zijn gemaakt dat deze kosten aan [bedrijf] worden berekend en niet aan [gedaagde 1] . [gedaagden] heeft hierbij verwezen naar de e-mail die onder 2.11 is opgenomen, waarin staat dat de buitengerechtelijke kosten toekomen aan [bedrijf] en niet zullen worden doorberekend aan [gedaagden] BridgeFund heeft aangegeven dat die afspraak weliswaar is gemaakt, maar onder de voorwaarde dat [gedaagden] wekelijks bleef aflossen. Voor het standpunt van BridgeFund is echter geen steun te vinden in die e-mail. Er staat namelijk niets over een voorwaarde in de e-mail. Nu verdere onderbouwing aan de zijde van BridgeFund ontbreekt, zal de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
4.19.
BridgeFund vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 830,68 voor kosten deurwaardersexploten, € 688,00 voor griffierecht en € 1.214,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × € 1.214,00), totaal € 2.732,68.
4.20.
[gedaagden] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van BridgeFund worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
276,29
- griffierecht
2.201,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.083,29
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.22.
De gevorderde € 11,00 voor leges kamer van koophandel wordt afgewezen, nu de deurwaarder op grond van de Btag deze kosten al in rekening heeft gebracht en BridgeFund niet heeft aangegeven waarom deze kosten nogmaals in rekening gebracht zouden mogen worden.
4.23.
De veroordeling wordt deels hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan BridgeFund te betalen een bedrag van € 41.915,04, te vermeerderen met € 4.191,50 aan verschuldigde rente tot 26 april 2024 plus
de overeengekomen rente van 2% per maand over € 41.915,04, met ingang van 26 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.732,68, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 5.083,29, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis, rechter, en mr. S.C.C. Valk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.