ECLI:NL:RBAMS:2025:9096

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
13/291861-24 en 13/229580-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en bedreiging met een auto in Amsterdam

Op 25 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die op 10 september 2024 in Amsterdam-Oost met voorbedachten rade met een auto op een man is ingereden. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, omdat hij de aangever heeft bedreigd en geprobeerd heeft zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte raad, gezien het feit dat de verdachte kort voor de aanrijding contact had gehad met een derde en een filmpje had gemaakt van de omgeving. De verdachte reed met een gemiddelde snelheid van 22 km/u en kwam tot stilstand tegen de gevel van een gebouw, waarbij schade aan het gebouw is ontstaan. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling bewezen, maar niet de opzet op de dood van de aangever. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd en heeft een complexe psychische achtergrond, wat door de rechtbank is meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 2.000,- aan immateriële schade moet vergoeden. Daarnaast is er een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling omgezet in een taakstraf van 180 uren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/291861-24 en 13/229580-21 (TUL)
Datum uitspraak: 25 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Bont, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en van hetgeen door zijn advocaat mr. J. Sietsma, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich telkens op 10 september 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag van [benadeelde partij 1] door met een auto op [benadeelde partij 1] in te rijden. Subsidiair is dit tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade en meer subsidiair als een mishandeling;
2. vernieling van een (voor)gevel/muur en/of een of meerdere ramen die aan [benadeelde partij 2] en/of Ymere toebehoorde.
3. medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [benadeelde partij 1] door met een auto op [benadeelde partij 1] in te rijden en/of een schietbeweging te maken in de richting van die [benadeelde partij 1] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de (primair) tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van het eerste feit heeft zij daartoe aangevoerd dat uit onderzoek aan de telefoon van [naam] blijkt dat er kort voor de aanrijding contact is geweest tussen verdachte en [naam] en dat verdachte een filmpje heeft gemaakt van de plek waar aangever later in de buurt liep. Daarnaast blijkt uit de verklaring van aangever dat verdachte met [naam] heeft gesproken over geweld tegen de aangever. Voorts is op de beelden te zien dat verdachte aangever heeft opgewacht en zonder aarzeling op hem is afgereden. Er is daarom sprake van voorbedachte raad. Volgens de officier van justitie heeft verdachte ook vol opzet gehad op de dood, omdat hij niet lijkt te remmen en zonder snelheid te verminderen gericht op aangever is afgereden. Er is geen sprake van medeplegen, omdat onduidelijk is of verdachte inderdaad samen met een ander heeft gehandeld.
Ten aanzien van het tweede en derde feit heeft zij aangevoerd dat de aangiftes worden ondersteund door de bekennende verklaring van verdachte. In het geval van feit 2 is er sprake van voorwaardelijk opzet, nu verdachte zonder te remmen richting een muur is gereden en daarmee de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de voorgevel dan wel de ramen zou vernielen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte er was met het doel om aangever wat aan te doen. Daarnaast is er geen sprake van een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel vanwege de lage snelheid waarmee verdachte reed en het feit dat niet is vast komen te staan dat aangever is geraakt. Derhalve dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet nu het niet de wens was van verdachte om zijn auto te beschadigen. Daarnaast heeft verdachte geen rijbewijs en was hij daardoor niet in staat om de auto goed te besturen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het slachtoffer heeft bedreigd door op hem in te rijden.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Uit het strafdossier en het verhandelde op de zitting is komen vast te staan dat verdachte met een gemiddelde snelheid van 22 kilometer per uur richting aangever is gereden en tot stilstand is gekomen tegen de voorgevel van een gebouw. Hierbij hebben de voorgevel en de ramen van het gebouw schade opgelopen.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank zal allereerst de vraag moeten beantwoorden of er sprake is van voorbedachten rade.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet dus de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
[benadeelde partij 1] (hierna: aangever) Aangever heeft bij de politie aanvullend verklaard dat hij na het incident met [naam] heeft gesproken en dat [naam] het volgende tegen hem heeft gezegd: “Als ik heel eerlijk met je moet zijn, ik heb hem gezegd dat jij thuis was en ik had niet verwacht dat hij je zou aanrijden, maar dat hij je zou steken of dat jullie gewoon zouden gaan vechten”. Daarnaast heeft aangever ook de indruk gehad dat hij door [naam] naar buiten is gestuurd ten tijde van het tenlastegelegde feit.
Tevens blijkt uit het onderzoek aan de telefoon van [naam] dat hij en verdachte kort voor het feit contact hebben gehad. Dit gesprek is daarna verwijderd. Uit het onderzoek blijkt ook dat verdachte kort voordat zijn auto tegen de voorgevel is gereden een kort filmpje heeft gemaakt van de omgeving en het pand. Tot slot blijkt uit het onderzoek naar de camerabeelden dat verdachte stil stond en op het moment dat aangever in beeld kwam snelheid is gaan maken en recht op aangever is afgereden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan. De verklaring van verdachte dat hij aangever opeens zag en schrok, acht de rechtbank in het licht van het bovenstaande ongeloofwaardig. Dit te meer omdat verdachte na de aanrijding is weggerend. De rechtbank is van oordeel dat dit gedrag niet past bij iemand die op iemand is ingereden, omdat hij schrok. Er is derhalve sprake van voorbedachte raad.
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt is of verdachte opzet had op de dood, op zware mishandeling of dat van beide geen sprake is.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, niet dat er sprake was van vol opzet op de dood van aangever. Mede gelet op de ontkennende verklaring van verdachte op dit punt is er volgens de rechtbank onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte wist dat zijn handelen tot de dood van aangever zou leiden en dat hij dit gevolg ook wenste. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Voor voorwaardelijk opzet is het vereist dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestaat. Gelet op de berekende gemiddelde snelheid waarmee verdachte reed, volgt niet uit het dossier dat er bij een aanrijding met aangever sprake was van een kans die aanmerkelijk kan worden geacht. Van voorwaardelijke opzet op de dood is daarom geen sprake.
Wel is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de aanrijding. Aangever bevond zich voor de gevel van een gebouw en zou bij een rake aanrijding klem kunnen komen te zitten tussen de auto en de gevel. Gelet op de gemiddelde snelheid van 22 km per uur en de flinke schade die het gebouw en de auto hebben opgelopen bij de aanrijding is de kans op zwaar lichamelijk letsel naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk. Doordat verdachte vanuit stilstand met die gemiddelde snelheid op aangever is afgereden heeft hij ook die aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Het enkele feit dat niet is vast komen te staan of aangever is geraakt, doet aan het vorenstaande niet af. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank acht de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling met voorbedachten rade bewezen. Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van medeplegen. Uit het dossier volgt niet dat hij in de zin van medeplegen samen heeft gehandeld met een ander.
4.3.3.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte door met snelheid richting het gebouw te rijden er sprake was van een aanmerkelijke kans dat het gebouw zou beschadigend en hij die kans vervolgens door niet te remmen ook bewust heeft aanvaard.. Derhalve acht de rechtbank de onder 2 tenlastegelegde vernieling bewezen.
4.3.4.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Aangezien verdachte dit feit heeft bekend en door de raadsman geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank baseert zich bij de bewezenverklaring op de redengevende feiten en
omstandigheden vervat in de inhoud van:
de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 november 2025;
een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2024215666-2 van 10 september 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. 014-017.
Partiele vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met zijn hand een schietbeweging in de richting van aangever heeft gemaakt. De aangifte wordt op dit punt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 en in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
op 10 september 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet,
- met een personenauto stil heeft gestaan en heeft gewacht in de nabije omgeving van die [benadeelde partij 1] , en
- vervolgens op het moment dat die [benadeelde partij 1] een weg overstak, met voornoemde
personenauto met aanmerkelijke snelheid, in de richting van die [benadeelde partij 1] is gereden, en
- vervolgens terwijl die [benadeelde partij 1] op dat moment voorbij de gevel van een pand liep,
met aanmerkelijke snelheid heeft ingereden op die [benadeelde partij 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 10 september 2024 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk
- een (voor)gevel/muur, en
- meerdere ramen,
die aan Ymere toebehoorde, heeft beschadigd;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
op 10 september 2024 te Amsterdam, [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met zware mishandeling door met een personenauto in te rijden op die [benadeelde partij 1] .

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur
van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie
jaren zal worden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie
gevorderd dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden
opgelegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Hij heeft verzocht om daarnaast een taakstraf op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van
een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade en bedreiging door met aanmerkelijke snelheid met een auto in te rijden op het slachtoffer. Vervolgens is verdachte weggerend. Hieruit blijkt dat hij geen oog had voor de veiligheid van het slachtoffer. Deze strafbare feiten hebben een diepe indruk gemaakt op het slachtoffer, zoals ook blijkt uit zijn slachtofferverklaring. Ook is verdachte tegen een gebouw aangereden waardoor er schade aan dat gebouw is ontstaan. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Deze feiten zijn ook gepleegd op de openbare weg, hetgeen gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving.
6.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 6 oktober 2025, waaruit blijkt dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 29 april 2025, opgemaakt door M.I. Luürssen, reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven – dat er bij verdachte sprake is van een forse delictgeschiedens. Verdachte is vanaf zijn 14e jaar in aanraking gekomen met justitie vanwege verschillende delicten, waaronder meerdere geweldsdelicten. Verdachte is meermaals gerecidiveerdwaaronder gedurende een onder voorwaarden beëindigde PIJ-maatregel.
Diagnostisch gezien is er sprake van een licht verstandelijke beperking en een ontwikkelingsachterstand. Verdachte heeft een persoonlijkheidsstructuur met paranoïde, antisociale en vermijdende kenmerken. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en heeft verdachte kenmerken van een traumastoornis. Verachte kent een belaste voorgeschiedenis met affectieve verwaarlozing en mishandeling. Er is bij verdachte een basiswantrouwen richting hulpverlening ontstaan.
De reclassering schat de kans op recidive als gemiddeld tot hoog in en vindt een delictpreventieve behandeling nodig om de kans op recidive te verminderen. Doordat veroordeelde een forse delictgeschiedenis heeft en ook vaker recidiveerde tijdens lopende proeftijden vindt de reclassering een forse stok achter de deur nodig. De reclassering adviseert, bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daarbij de volgende bijzondere voorwaarden te stellen: meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden plus, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, middelenverbod, contactverbod, dagbesteding en inzicht geven in financiën. Tot slot adviseert de reclassering een proeftijd voor de duur van 3 jaren.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport betreffende verdachte, van 9 april 2025, opgemaakt door psychiater H. de Wind, en het Pro Justitia rapport betreffende verdachte van 9 april 2025, opgemaakt door GZ-psycholoog T. Stoel.
De psychiater heeft vastgesteld – kort gezegd – dat er bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking en een ontwikkelingsachterstand. Verdachte heeft een persoonlijkheidsstructuur met paranoïde, antisociale en vermijdende kenmerken. Verdachte heeft een stoornis in het gebruik van cannabis en heeft kenmerken van een traumastoornis. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren al deze psychische condities aanwezig aangezien ze chronisch zijn van karakter. Er kan worden geconcludeerd dat de vastgestelde psychische problematiek naar alle waarschijnlijkheid grotendeels samenhangend is geweest met het denken en handelen van verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Verdachte kan overspoeld raken in denken als hij zich getriggerd voelt door anderen waarop hij impulsief kan reageren. Hij overziet dan niet meer de gevolgen van zijn handelen en maakt in verminderde mate rationale afwegingen. Om deze reden wordt geadviseerd betrokkene de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen bij (deels) bewezen geachte feiten.
De psycholoog heeft gerapporteerd – kort samengevat – dat verdachte lijdt aan een andere gespecifieerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, antisociale en vermijdende, een andere gespecifieerde trauma- of stressor-gerelateerde stoornis, een licht verstandelijk beperking of zwakbegaafdheid en een stoornis in cannabisgebruik, matig van ernst, in kortdurende gedwongen volledige remissie. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De persoonlijkheidsproblematiek leidt ertoe dat verdachte situaties veelal op achterdochtige wijze interpreteert en negatieve intenties aan anderen toeschrijft, terwijl die lang niet altijd juist zijn. Zijn intellectuele beperkte vermogens maken daarbij verder dat verdachte op momenten (van opvlammende woede) impulsief kan handelen en de gevolgen van zijn gedrag niet overziet, terwijl de antisociale kenmerken ervoor zorgen dat verdachte gemakkelijker grenzen overgaat. Ook ontbreekt het verdachte aan vaardigheden om een dergelijke situatie adequater op te lossen. Daarom adviseert de psycholoog, evenals de psychiater, om de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de rapporteurs over. De rechtbank is van oordeel dat alle bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte dienen te worden toegerekend.
6.3.3.
Straf en maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten, ofwel de afspraken die rechtbanken onderling
hebben gemaakt over op te leggen straffen voor dezelfde soort feiten.
Voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar. Omdat het in dit geval gaat om een poging, wordt van een lager uitgangspunt uitgegaan. De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hier sprake was van een vooropgezet plan. De oriëntatiepunten voor bedreiging door het inrijden op een persoon gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Voor vernieling zijn geen LOVS-oriëntatiepunten opgesteld.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, gelet op deze oriëntatiepunten en het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden.

7.De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 13/229580-21

De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden vonnis van 14 maart 2023 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/229580-21. Verdachte is in deze zaak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 75 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verdachte heeft zich, terwijl hij in die proeftijd liep, opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Het uitgangspunt is dan dat een voorwaardelijke straf ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom volledig toewijzen, maar de gevangenisstraf omzetten in een taakstraf voor de duur van 180 uren. Op deze manier wordt er een duidelijk corrigerend signaal aan verdachte afgegeven, maar wordt tegelijkertijd voorkomen dat hij door detentie niet kan profiteren van begeleiding en behandeling. Dit laatste acht de rechtbank noodzakelijk ter voorkoming van recidive.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 2.675,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden
toegewezen. De verdediging heeft, gelet op het feit dat zij tot een andere bewezenverklaring komt, verzocht de vordering te matigen.
8.1.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan [benadeelde partij 1] door het bewezenverklaarde rechtsreeks immateriële schade is toegebracht. [benadeelde partij 1] heeft, op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. In de vordering staat dat de benadeelde partij is aangemeld voor een EMDR-behandeling om het opgelopen trauma te verwerken. Dit is nader onderbouwd met een schrijven van de psycholoog waar [benadeelde partij 1] zijn therapie zal gaan volgen. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er aan de zijde van [benadeelde partij 1] sprake is van psychisch letsel door het tenlastegelegde waardoor er een grondslag bestaat voor vergoeding van de gestelde immateriële schade. De hoogte van de gestelde immateriële schade is ter terechtzitting betwist.
De rechtbank zoekt bij de bepaling van de billijkheid van de immateriële schade aansluiting bij de Rotterdamse Schaal, paragraaf 14.1 onder d en uitspraken in gelijksoortige zaken. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat [benadeelde partij 1] lang heeft gewacht met het starten van een behandeling. Alles overwegende wordt de vergoedbare immateriële schade naar billijkheid vastgesteld op € 2.000, te vermeerderen met de wettelijke rente. Gelet op het voorgaande zal het méér gevorderde worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel
van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

9.Beslag

De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1 STK Airbag (goednummer: 6552404) en 1 STK Personenauto (goednummer: 6551990), die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 285, 303 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair tenlastegelegd niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
bedreiging met zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die
straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf niet
tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie)jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd
niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- Meldplicht
Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
-Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden plus
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- Begeleid wonen of maatschappelijk opvang
Veroordeelde verblijft bij Accuraat, Indaad of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- Middelenverbod
Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering omtrent drugs en alcohol, ook als dit abstinentie inhoudt. Hij werkt mee aan een controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
- Contactverbod
Veroordeelde heeft op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [benadeelde partij 1] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
- Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- Inzicht geven in financiën
Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden. Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht. bedoeld in artikel 14c. zesde lid, van
het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het
zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet
op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zich aan aanwijzingen van de reclassering houdt. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslag
Verklaart
verbeurdde in beslaggenomen goederen, te weten:
  • 1 STK Airbag (goednummer: 6552404);
  • 1 STK Personenauto (goednummer: 6551990).
T.a.v. feit 1 en feit 3: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 2.000,- (tweeduizend euro)bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (
10 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel af.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat
€ 2.000,- (tweeduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 (
dertig) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 13/229580-21
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/229580-21, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 14 maart 2023 met parketnummer 13/229580-21 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf – de tenuitvoerlegging van een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid.
Deze taakstraf wordt vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis, als deze niet naar behoren wordt uitgevoerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. L.F. Bögemann en J.J.M. Graat, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J.D. Hartman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2025.