Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 13/043253-23. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. I. Hoek, behandeld, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde is vastgesteld op € 580.000,-. Deze vordering is gedaan in het kader van de strafzaak waarin de veroordeelde is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, witwassen en valsheid in geschrift. Tijdens de zitting op 25 november 2025 heeft de rechtbank kennisgenomen van de procesafspraken die zijn gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, waarbij de verdediging heeft ingestemd met de vordering van de officier van justitie en heeft afgezien van verdere onderzoekswensen en matigingsverzoeken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1981, vrijwillig heeft ingestemd met de procesafspraken en de gevolgen daarvan heeft begrepen. De rechtbank heeft haar eigen verantwoordelijkheid behouden om te beoordelen of de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel in overeenstemming is met de wettelijke regeling. Op basis van het rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bedrag van € 580.000,- terecht is vastgesteld. De rechtbank heeft vervolgens de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opgelegd aan de veroordeelde, met een maximale gijzeling van 1080 dagen indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan.