ECLI:NL:RBAMS:2025:9750

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
13/044779-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling, mishandeling en bedreiging met gevangenisstraf en zorgmachtiging

Op 22 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 10 februari 2025 in Diemen schuldig heeft gemaakt aan vernieling, mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft gelijktijdig een zorgmachtiging verleend. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 8 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. B. Grünfeld, de vordering indiende. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. D. C. Coppens, heeft zich verdedigd tegen de tenlastelegging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een ruit van een woning heeft vernield en een auto heeft beschadigd die toebehoorden aan de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 1] mishandeld en [slachtoffer 2] bedreigd met de dood. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers, getuigen en camerabeelden meegewogen in haar oordeel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verwarde toestand, strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgronden aanwezig waren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in haar overwegingen meegenomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en psychische problemen. Uiteindelijk heeft de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/044779-25 (Promis)
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres]
(hierna:
verdachte).

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Grünfeld, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D. C. Coppens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich op 10 februari 2025 in Diemen heeft schuldig gemaakt aan
feit 1:
vernielen van een ruit van een woning en beschadiging van een auto die aan [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) toebehoorden;
feit 2:
mishandeling van [slachtoffer 1] ;
feit 3:
bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte, de getuigenverklaring, de bevindingen van de politie ter plaatse en de camerabeelden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van feit 1 partieel moet worden vrijgesproken van vernieling van de achterklep en achterbumper van de auto omdat niet vast te stellen is dat de steen schade aan de auto heeft veroorzaakt. Ten aanzien van feit 2 dient verdachte vrijgesproken te worden omdat een worsteling niet voldoende feitelijk is om als mishandeling te kwalificeren. Voor de overige feiten heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1: vernieling ruit en beschadiging auto
De rechtbank stelt op basis van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen ter plaatse en de (deels) bekennende verklaring van verdachte vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van de ruit van de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en beschadiging van de achterklep en achterbumper van de auto van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de beschadiging van de auto overweegt de rechtbank dat de auto geparkeerd stond voor het keukenraam en dat de verbalisanten een witte beschadiging zagen op de achterklep van de auto. Uit de aangifte volgt dat deze beschadiging nog niet op de auto zat voor het incident. De rechtbank acht het voorstelbaar dat de achterkant van de auto door de losgekomen glasscherven beschadigd is. De rechtbank acht daarom bewezen dat deze beschadiging is ontstaan door het gooien van de baksteen tegen de keukenruit.
Feit 2: mishandeling
De rechtbank stelt op basis van de aangifte, het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden en het geconstateerde letsel door de verbalisanten vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] .
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Nadat verdachte een steen tegen de ruit gooide is [slachtoffer 2] naar buiten gegaan. Verdachte en [slachtoffer 2] hielden elkaar voor de woning vast en schreeuwden naar elkaar. [slachtoffer 1] stapte vervolgens op verdachte af. Tussen [slachtoffer 1] en verdachte ontstond een worsteling, waarbij ze allebei op de grond terecht zijn gekomen. [slachtoffer 1] stelt dat hij door verdachte geslagen is. De worsteling tussen hen is ook op camerabeelden te zien. De verbalisanten zagen dat er veel getrek en geduw was en hoorden een hoop geschreeuw. Bij [slachtoffer 1] is letsel ontstaan, bestaande uit meerdere schrammen in het gezicht en een klein wondje op zijn knie.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat een worsteling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 1] , waarbij [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] niet heeft geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een worsteling lichamelijk letsel kan veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 1] ten aanzien van het slaan goed kan passen bij het aangetroffen letsel. Voorts oordeelt de rechtbank dat verdachte door het opzoeken van de confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en vervolgens het worstelen met [slachtoffer 1] , verdachte de aanmerkelijke kans op letsel door deze worsteling bij [slachtoffer 1] heeft aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte ten aanzien van de worsteling minst genomen met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. De rechtbank acht bewezen dat verdachte letsel heeft veroorzaakt door te slaan en te worstelen en acht dat voldoende feitelijk om als mishandeling te kwalificeren en verwerpt daarmee het verweer van de verdediging op dat punt.
Feit 3: bedreiging
De rechtbank stelt op basis van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte en het proces-verbaal van de camerabeelden vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht. door tegen haar te zeggen “volgende keer steek ik je dood” en “ik ga je vermoorden”.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte
feit 1:
op 10 februari 2025 te Diemen, opzettelijk en wederrechtelijk:
- een ruit van een woning en
- de achterklep van een auto en
- de achterbumper van een auto,
die aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , toebehoorden heeft vernield en beschadigd;
feit 2:
op 10 februari 2025 te Diemen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] te slaan en met die [slachtoffer 1] te worstelen;
feit 3:
op 10 februari 2025 te Diemen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Volgende keer steek ik je dood” en/of “Ik ga je vermoorden”.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan zestien dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte in de war was. Verdachte heeft al een maand in voorarrest gezeten wat gezien de richtlijnen voor straftoemeting fors is. Er is geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen nu verdachte zich ook niet wil committeren aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank wordt daarom verzocht om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het tot ondergane voorarrest. Verder verzoekt de raadsman de rechtbank om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 10 februari 2025 schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Hij is op die dag naar de woning van zijn moeder [slachtoffer 2] en haar partner [slachtoffer 1] gegaan. Hij heeft met een baksteen tegen het keukenraam gegooid, zijn moeder met de dood bedreigd en [slachtoffer 1] mishandeld. Door het plotseling veroorzaken van de harde knal en vervolgens het op een agressieve wijze zoeken van een confrontatie, zijn de slachtoffers erg geschrokken. Hoe verdachte zich op die dag heeft gedragen rekent de rechtbank hem serieus aan. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van bedreiging nog lang last kunnen hebben van angstgevoelens. Dat verdachte ten tijde van het begaan van deze feiten in de war was, is geen excuus om anderen te intimideren, bedreigen en in gevaar te brengen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de agressie voor en daarna in de woning heeft plaatsgevonden, de plek waar mensen zich bij uitstek veilig horen te voelen. Ook dit brengt gevoelens van onveiligheid en angst bij slachtoffers met zich mee. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van het raam van de woning en de auto. Verdachte laat hiermee zien dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van onder meer mishandeling en poging zware mishandeling. Verder staat er een onherroepelijke veroordeling op 25 juni 2025 op het strafblad van verdachte en is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De rechtbank weegt dit laatste in straf verlagende zin mee.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 20 augustus 2025, opgesteld door [naam] en de officiële waarschuwing van de reclassering van 29 september 2025.
In het reclasseringsadvies valt onder meer te lezen dat verdachte in 2020 gediagnostiseerd is met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik, een licht verstandelijke beperking en een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Hierdoor heeft de reclassering de indruk dat het psychosociaal functioneren van verdachte in relatie staat met de tenlastelegging, mede vanwege de recente verwardheid en contacten met de crisisdienst van de GGZ. Sinds april 2025 wordt verdachte begeleid door Amsta JUST. Deze begeleiding richt zich op het stabiliseren van verschillende leefgebieden, waaronder financiën. Er is ook sprake van een zorgtraject vanuit de crisisdienst GGZ Ingeest Amsterdam, waaronder ook voorgeschreven medicatie valt voor diens verwarde gedrag. De reclassering schat het risico op recidive is als hoog.
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, voldoende aannemelijk dat verdachte ten tijde van de gepleegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
Verder blijkt uit de bovengenoemde officiële waarschuwing door de reclassering dat verdachte zich niet aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Hij is meerdere keren niet bereikbaar geweest voor de reclassering is niet verschenen op de intake bij Inforsa op 23 september 2025.
De op te leggen straf
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, gelet op de bovengenoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte en de moeizame medewerking met de reclassering in het kader van toezicht en behandeling, geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijke straf. Alles afwegende, gelet op de ernst van het feit en rekening houdend met straffen in vergelijkbare gevallen, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 29 dagen, met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Zorgmachtiging
De rechtbank heeft aan verdachte in de zaak met rekestnummer 25/7518, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, op 8 oktober 2025 een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) verleend.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 285, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen en beschadigen.
feit 2:
mishandeling.
feit 3:
bedreiging, met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
29 (negenentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte
met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.F. Bögemann, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en M. Smayel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2025.
[....]