ECLI:NL:RBAMS:2025:9933

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
25-017344
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na inverzekeringstelling en aanhouding met afwijzing van hogere schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan op een verzoek van een verzoekster, die schadevergoeding eiste na haar inverzekeringstelling en aanhouding op 19 januari 2025. De verzoekster, die werd verdacht van overtreding van de Opiumwet, werd op 20 januari 2025 in vrijheid gesteld na een seponering van de zaak door het Openbaar Ministerie. De verzoekster verzocht om een hogere schadevergoeding van € 10.000,00 voor immateriële schade, maar de rechtbank kende slechts de standaardvergoeding van € 130,00 toe voor de dag die zij in verzekering had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster niet voldoende bijzondere omstandigheden had aangetoond die een afwijking van de standaardvergoeding rechtvaardigden. De rechtbank overwoog dat de aangevoerde omstandigheden niet specifiek genoeg waren toegespitst op de periode van inverzekeringstelling en dat de gevolgen van de detentie niet zodanig waren dat deze de standaardvergoeding overschreden. De rechtbank wees het verzoek om een hogere schadevergoeding af en kende enkel de gebruikelijke vergoeding toe, met de overweging dat de verzoekster niet had aangetoond dat haar situatie uitzonderlijk was in vergelijking met andere gevallen van inverzekeringstelling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als de gewezen verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
parketnummer : 13-023939-25
raadkamernummer : 25-017344
datum beslissing : 15 oktober 2025
Beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. D.W. Roos, advocaat te Den Haag,
[adres] ,
hierna te noemen: de verzoekster.

Procedure

Het verzoekschrift is op 3 juli 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 15 oktober 2025 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de verzoeker, de advocaat, mr. D.W. Roos en de officier van justitie op zitting gehoord.

Feiten

De verzoekster is op 19 januari 2025 aanhouding aangehouden en de volgende dag in verzekering gesteld op verdenking van overtreden van de Opiumwet.
De officier van justitie heeft beslist de verzoekster niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 11 april 2025 aan verzoekster meegedeeld.

Verzoek

Het verzoek strekt tot vergoeding van de immateriële schade die verzoekster als gevolg van ondergane verzekering stelt te hebben geleden tot een bedrag van in totaal € 10.000,00.
Het verzoekschrift houdt het volgende in.
De verzoekster stelt zich op het standpunt dat op gronden van billijkheid een hogere immateriële-schadevergoeding dient te worden toegekend dan de standaardvergoeding. Zij stelt ernstige immateriële schade als het gevolg van de aantasting in de persoon te hebben geleden die het gevolg is van de ondergane aanhouding en inverzekeringstelling en voorts dat de detentie voor haar ingrijpender is geweest dan voor een gemiddeld ander persoon.
De verzoekster heeft een posttraumatische-stressstoornis opgelopen als gevolg van de aanhouding, de inverzekeringstelling en het overige politieoptreden gedurende haar detentie. Direct na de detentie kampte de verzoekster onder meer met hevige trillingen, geen eetlust, gevoelens van schaamte en angst, slaapproblemen en hyperventilatie dan wel paniekaanvallen. Zij heeft voor deze klachten oxazepam voorgeschreven gekregen om rustig te blijven. Tevens is zij vanwege haar klachten naar de psycholoog doorverwezen. Tot op heden ervaart de verzoekster ernstige psychische klachten, waaronder nachtmerries en angstgevoelens, met name bij of na confrontaties met politiefunctionarissen. Hoewel het medicatiegebruik inmiddels is afgebouwd tot één keer per week (om geestelijke en lichamelijke afhankelijkheid te voorkomen), zijn de klachten onverminderd en belemmeren de klachten de verzoekster aanzienlijk in haar dagelijks functioneren. De verzoekster staat momenteel op de wachtlijst voor psychologische behandeling, hetgeen betekent dat de klachten nog niet zijn behandeld en de professionele hulpvraag onverkort aanwezig is.
De verzoekster stelt voorts reputatieschade opgelopen te hebben als gevolg van de detentie en het politieoptreden gedurende haar detentie. Zij is influencer en internationaal model. De verzoekster stelt dat zij tijdens haar detentie door politiemedewerkers/arrestantenwachters is herkend en dat herhaaldelijk naar haar werd verwezen als ‘de influencer’ in plaats van dat zij bij haar naam werd genoemd, hetgeen heeft geleid tot ernstige gevoelens van schaamte en negatieve gevolgen voor haar psychische toestand. De verzoekster runt daarnaast [bedrijf] , een bedrijf dat zich bezighoudt met de verkoop van haarproducten. De politie heeft gedurende de detentie van de verzoekster een inval gedaan in het pand waar het bedrijf van de verzoekster is gevestigd, waarbij de gehele inboedel overhoop is gehaald. Het handelen van de politie heeft geleid tot aanzienlijke ontwrichting van de bedrijfsvoering. De verzoekster stelt dat de verhuurder van het pand, medehuurders in het pand, haar afnemers en haar volgers lucht hebben gekregen van haar detentie. Dit heeft zowel economische als persoonlijke problemen opgeleverd. Deze problematiek heeft bijgedragen aan de psychische schade die verzoekster heeft opgelopen als gevolg van de detentie.
Tot slot stelt verzoekster dat een hogere immateriële-schadevergoeding billijk is, omdat als gevolg van de detentie en het politieoptreden gedurende haar detentie haar woning is gesloten door de burgemeester, waardoor zij naderhand genoodzaakt was om te verhuizen. De verzoekster werd verplicht haar woning uiterlijk op 14 maart 2025 te verlaten, waardoor zij slechts twee dagen de tijd had om de woning te ontruimen en een tijdelijk onderkomen te vinden. De verzoekster was genoodzaakt om op zeer korte termijn een verhuisbedrijf in te schakelen, opslag te regelen en een slaapplek te vinden, hetgeen bij verzoekster tot enorm veel stress en angst heeft geleid. Op de ruit van verzoeksters woning is een opvallende A10-sticker aangebracht met de aanduiding ‘drugspand’. Hierdoor konden omwonenden kennisnemen van de stigmatiserende kwalificatie van haar woning, hetgeen opnieuw tot gevoelens van schaamte heeft geleid alsmede tot negatieve gevolgen voor haar psychische toestand. Op 14 maart 2025 is in Het Parool een artikel verschenen omtrent de woningsluiting, waarbij gedetailleerde en privacygevoelige informatie wordt gedeeld. Er wordt niet louter geschreven over de vondst van de drugs en het contante geld in haar woning, maar ook over de samenstelling van het huishouden en het vermeende aandeel van deze personen: ‘Op het adres staat één persoon ingeschreven, maar volgens de politie woonden er twee mensen. Volgens de gemeente zijn er aanwijzingen dat in ieder geval een van de bewoners handelt in drugs…’ Hoewel het onderzoek jegens de verzoekster geseponeerd is en de strafzaak jegens de (toenmalige) medeverdachte nog lopende is, is deze publicatie stigmatiserend en duidelijk herleidbaar naar de verzoekster.
De ondergane detentie en het handelen van de politie gedurende haar detentie hebben geleid tot ernstige immateriële schade voor de verzoekster. Zij stelt dat het causaal verband tussen de ondergane detentie en het politieoptreden gedurende haar detentie en de nadelige psychische gevolgen duidelijk aantoonbaar is.
Het gebruikelijke, forfaitaire bedrag van € 130,00 per dag op een politiebureau dekt de door de verzoekster geleden immateriële schade niet. De verzoekster begroot de immateriële schade die zij als gevolg van haar vrijheidsbeneming heeft geleden en zal leiden op € 10.000,00. Bij de begroting van de schade heeft de verzoekster aansluiting bij de Rotterdamse schaal gezocht. De Rotterdamse Schaal bevat een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. De schaal biedt in één oogopslag een indicatie voor een passend smartengeldbedrag voor een bepaald gevalstype. Het beoogt de rechtspraktijk te faciliteren door op een toegankelijke manier overzicht en aanknopingspunten te bieden voor de begroting van smartengeld.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich niet tegen het toekennen van de standaardvergoeding maar wel tegen de gevraagde vergoeding.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte – indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel – een vergoeding kan toekennen voor de directe schade die de gewezen verdachte ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. De standaardvergoeding voor schade ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, zoals die is afgesproken binnen het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en die de rechtbank pleegt te volgen, wordt met name geacht de immateriële schade van de vrijheidsbeneming te vergoeden. Onder bijzondere omstandigheden kan van die standaardbedragen ter vergoeding van immateriële schade worden afgeweken. Die bijzondere omstandigheden moeten dan meebrengen dat de vrijheidsbeneming voor de verzoek(st)er relatief veel zwaarder was en/of relatief veel grotere gevolgen heeft gehad dan de gemiddelde impact en gevolgen die een vrijheidsbeneming in het algemeen meebrengt (en welke impact is verdisconteerd in de forfaitaire bedragen). Het is aan verzoek(st)er om deze bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken.
De strafzaak tegen de verzoekster is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank ziet gronden van billijkheid voor een vergoeding van schade die de verzoekster als gevolg van haar detentie heeft geleden.
De wettelijke bepaling waarop het verzoek is gebaseerd biedt slechts ruimte voor vergoeding van immateriële schade die als direct gevolg moet worden beschouwd van de inverzekeringstelling. De omstandigheden die de verzoekster heeft aangevoerd kunnen voor het grootste gedeelte niet aan de detentiesituatie worden gerelateerd.
De rechtbank stelt vast dat de door verzoekster aangevoerde bijzondere omstandigheden niet alleen zien op de inverzekeringstelling maar ook het moment van doorzoeking van haar woning en bedrijfspand, haar aanhouding en de sluiting van haar woning op de aanhouding, doorzoeking zien op de gehele periode waarin sprake was van opsporing en de gevolgen die dit uiteindelijk op het leven van verzoekster heeft gehad. De aangevoerde omstandigheden zijn dus niet als zodanig toegespitst op de periode dat verzoeker daadwerkelijk haar vrijheid is ontnomen. Deze omstandigheden kunnen de gronden van billijkheid voor toekenning van de vergoeding daardoor niet dragen. Voor zover de omstandigheden zien op de inverzekeringstelling, zijn deze niet zodanig bijzonder dat afwijking van de standaardvergoeding gerechtvaardigd is.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verzoekster op 20 januari 2025 in verzekering gesteld is en dezelfde dag is heengezonden. Bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker in voorarrest heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook als de inverzekeringstelling is aangevangen én geëindigd op een en dezelfde dag en het voorarrest dus tot enkele uren beperkt is gebleven, wordt een vergoeding toegekend naar de maatstaf van een volledige dag.
De rechtbank zal de gebruikelijke vergoeding toekennen, te weten € 130,00 voor de dag die verzoekster in verzekering heeft doorgebracht.
Voor toekenning van hetgeen overigens is verzocht acht de rechtbank geen gronden aanwezig.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de staat een vergoeding toe van € 130,00.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. D. Bode, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.
Tegen deze beslissing staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van:
€ 130,00 (honderddertig euro), ten gunste van verzoekster, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van de Stichting Beheer Derdengelden Fakiri & Fakiri Advocaten onder vermelding van het kenmerk: [kenmerk] .
Aldus gedaan op 15 oktober 2025
door mr. D. Bode, rechter