ECLI:NL:RBARN:1999:AA3699

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 oktober 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/1411
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een schadevergoeding aanvraag in het kader van de Nadeelcompensatieregeling door de Rechtbank Arnhem

In deze zaak heeft eiser, vennoot van Autobedrijf A v.o.f. te B, een verzoek ingediend om schadevergoeding van f 30.000,- wegens omzetschade die hij stelt te hebben geleden door dijkverbeteringswerkzaamheden in de periode van april tot en met september 1996. Verweerder, de Dijkstoel van het Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden, heeft de aanvraag op 22 april 1998 niet in behandeling genomen, omdat de termijn voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding volgens de Nadeelcompensatieregeling verstreken zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 18 juni 1998 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Steehouwer.

De rechtbank heeft de zaak op 10 augustus 1999 behandeld. De kern van het geschil was of het bestreden besluit van verweerder, dat de aanvraag om schadevergoeding ongegrond verklaarde, de rechterlijke toetsing kon doorstaan. De rechtbank oordeelde dat de Nadeelcompensatieregeling in strijd was met de Deltawet grote rivieren, omdat deze regeling een termijn stelde voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding, terwijl de Deltawet dit niet deed. De rechtbank concludeerde dat verweerder artikel 4 van de Nadeelcompensatieregeling buiten toepassing had moeten laten, waardoor het bestreden besluit vernietigd moest worden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op f 1.420,- werden begroot, en moest het Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden het griffierecht van f 420,- aan eiser vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 1999.

Uitspraak

465 / Kamer II
nadeelcompensatieregeling schadeclaim
Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht
Reg.nr.: 98/1411
UITSPRAAK
in het geding tussen:
A te B, eiser,
en
de Dijkstoel van het Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden
te Geldermalsen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 juni 1998.
2. Feiten en procesverloop
Op 14 april 1998 is namens eiser, vennoot van Autobedrijf A v.o.f. te B, aan verweerder verzocht om een vergoeding van f 30.000,- toe te kennen voor de omzetschade die
eiser stelt te hebben geleden door de dijkverbeterings-
werkzaamheden die in de periode april 1996 tot en met september
1996 hebben plaatsgevonden in het dijkvak Vuren-Gorinchem.
Bij besluit van 22 april 1998 heeft verweerder bepaald dat eisers
aanvraag niet in behandeling zal worden genomen.
Namens eiser is op 19 mei 1998 tegen dat besluit bezwaar
gemaakt.
Bij brief van 12 juni 1998 is eisers bezwaarschrift voorgelegd aan
de secretaris van de schadebeoordelingscommissie.
Bij het hierboven aangeduide besluit van 18 juni 1998 heeft
verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Namens eiser heeft mr. H. Steehouwer, advocaat te Gorinchem, op
29 juli 1998 tegen dit besluit beroep ingestel-d.
Verweerder heeft op 11 september 1998 een verweer-schrift
ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 10
augustus 1999, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. H.
Steehouwer, en waar verweerder zich heeft doen vertegen-
woordigen door mr. F.J.P. Delissen, advocaat te Nijmegen,
alsmede T.P.J. Mulder en G.H. Wiltink, medewerkers van
verweerder.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit,
waarbij verweerder de bezwaren tegen het besluit van 22 april
1998 ongegrond heeft verklaard, de rechterlijke toetsing kan
doorstaan.
In zijn besluit van 22 april 1998 heeft verweerder, voor zover van
belang, eisers aanvraag - naar de rechtbank ter zitting is gebleken -
afgewezen omdat de termijn voor het indienen van een verzoek om
schadevergoeding ingevolge artikel 4 van de
Nadeelcompensatieregeling Polderdistrict Tieler- en
Culemborgerwaarden (hierna: Nadeelcompensatieregeling) is
verstreken.
Aan het bestreden besluit ligt eveneens ten grondslag dat eisers
verzoek om schadevergoeding niet tijdig is ingediend. Gelet hierop
heeft verweerder wederom geen noodzaak gezien om eisers
aanvraag aan de schadebeoordelingscommissie voor te leggen.
Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen en stelt zich op het
standpunt dat zijn aanvraag om schadevergoeding tijdig is
ingediend zodat verweerder in strijd met de Nadeelcompensatie-
regeling heeft gehandeld door eisers verzoek om schade-
vergoeding niet voor te leggen aan de adviescommissie.
Eiser stelt voorts dat verweerder zowel in het primaire besluit als in
de beslissing op bezwaar ten onrechte geen melding heeft gemaakt
van de mogelijkheid bezwaar dan wel beroep aan te tekenen.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 1 van de Deltawet grote rivieren (hierna: Dgr) is, voor
zover hier van belang, bepaald dat deze wet van toepassing is op
de uitvoering van werken voor:
a. de versterking van de dijkvakken, opgenomen in de bij deze wet
behorende lijst; en
b. de aanleg of de versterking van de kaden, aangegeven op de bij
deze wet behorende lijst met bijbehorende kaarten.
In artikel 7 van de Dgr is vervolgens bepaald dat, voor zover blijkt
dat een belanghebbende ten gevolge van de uitvoering van een
werk als bedoeld in artikel 1 schade lijdt of zal lijden welke
redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en
waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze is
verzekerd, het bestuursorgaan dat tot de uitvoering van het werk
overgaat, aan die belang-hebbende een naar billijkheid te bepalen
schadevergoeding toekent.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Waterschapswet is, ten
aanzien van onderwerpen waarin door een wet, een algemene
maatregel van bestuur of een provinciale verordening is voorzien,
het waterschapsbestuur bevoegd tot het maken van verordeningen
voorzover deze verordeningen met die hogere regelingen niet in
strijd zijn.
In 1996 is de Nadeelcompensatieregeling van verweerder van
kracht geworden.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van deze
Nadeelcompensatieregeling kan een belanghebbende die schade
lijdt of zal lijden als gevolg van het aanleggen, wijzigen of
onderhouden van waterstaatswerken bij verweerder een aanvraag
tot verlening van een schadevergoeding indienen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de
Nadeelcompensatieregeling kan een aanvraag als bedoeld in
artikel 2 worden ingediend gedurende een termijn van uiterlijk zes
weken, te rekenen vanaf het moment dat de werkzaamheden als
bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, zijn uitgevoerd.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, indien de schade
zich niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn manifesteert,
de aanvraag kan worden ingediend gedurende een termijn van
uiterlijk zes weken nadat de aanvrager het ontstaan van de schade
redelijkerwijs heeft kunnen constateren.
Eerst ter zitting heeft eiser -naar de rechtbank begrijpt- aangevoerd
dat artikel 4 van de Nadeelcompensatieregeling wegens strijd met
artikel 7 van de Dgr onverbindend dient te worden verklaard omdat
in artikel 4 van de Nadeelcompensatie-regeling -anders dan in
artikel 7 van de Dgr- een termijn wordt gesteld voor het indienen
van een verzoek om schade-vergoeding.
Naar het oordeel van de rechtbank treft deze stelling doel.
Zij overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat de door eiser gestelde schade in
beginsel een gevolg is van door verweerder verrichte dan wel aan
hem toe te rekenen werkzaamheden in het kader van de uitvoering
van een werk als bedoeld in artikel 1 van de Dgr. Het betreft hier
derhalve schade in de zin van artikel 7 van de Dgr.
Vaststaat dat verweerder een Nadeelcompensatieregeling heeft
vastgesteld, in welke regeling procedurebepalingen zijn
opgenomen met betrekking tot verzoeken om schadevergoeding.
Verweerder heeft eisers verzoek aan de Nadeelcompensatie-
regeling getoetst en vervolgens met toepassing van artikel 4
afgewezen wegens overschrijding van de indieningstermijn.
De rechtbank is van oordeel dat noch in de Deltawet grote rivieren
noch in enige andere wet het indienen van een verzoek om
schadevergoeding als bedoeld in artikel 7 van de Dgr aan een
termijn is gebonden. Voor zover het Gecombineerd College van het
Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden al bevoegd was om
ten aanzien van schade als bedoeld in artikel 7 van de Dgr nadere
regels te stellen, mogen deze regels in ieder geval niet in strijd zijn
met artikel 7 van de Dgr. Nu de Dgr geen termijnen kent voor het
indienen van de aanvraag is artikel 4 van de
Nadeelcompensatieregeling in strijd met artikel 7 van de Dgr.
Verweerder had artikel 4 van de Nadeelcompensatieregeling dan
ook buiten toepassing moeten laten, zodat het bestreden besluit
wegens strijd met de wet moet worden vernietigd.
Nu het beroep reeds om die reden gegrond is, behoeven de
overige gronden van beroep verder geen bespreking.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan
artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door
eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op ? 1.420,-. Van
andere kosten is de rechtbank in dit verband niet gebleken.
Het vorenstaande leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74
van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met
inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage
van f 1.420,-;
wijst het Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden aan als de
rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
bepaalt voorts dat het Polderdistrict Tieler- en
Culemborgerwaarden aan eiser het door hem betaalde griffierecht
ad f 420,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, en in het
openbaar uitgesproken op 28 oktober 1999, in tegenwoor-dig-heid
van mr. D.S.M. Bak als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24
juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van
verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus
20019, 2500 EA 's Gravenhage.
Verzonden op: 28 oktober 1999
Coll: