ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM
Parketnummers:
05/086262-99
idem--265
idem--267
idem--275
idem--289
idem--292
Zittingsdatum: 11 juni 1999
Uitspraak op : 25 juni 1999
STRAFVONNIS
De kinderrechter in de arrondissementsrechtbank te Arnhem,
rechtdoende in de zaak onder bovenstaand parketnummer,
aanhangig gemaakt bij dagvaarding van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem,
tegen: 6 minderjarige verdachten
1. Tenlastelegging :
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een fotokopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage I.
(tenlastelegging: dat hij op of omstreeks 10 april 1999 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.1.1.1. van de APV Arnhem en/of artikel 2 van de Politiewet, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door P.A. Vos, inspecteur van politie Gelderland Midden, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd zich te verwijderen van en/of uit de omgeving van de Batavierenweg en/of het terrein van het stadion Gelredome, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering.)
Voorzover er in de tenlastelegging kennelijk taal- en of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting:
De zaak is op 11 juni 1999 ter terechtzitting onderzocht.
Daarbij is de verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem (c.q. mr. H. de Boer, advocaat te Arnhem).
De officier van justitie heeft geëist overeenkomstig de ter terechtzitting overgelegde vordering, hierna opgenomen als bijlage II;
Verdachte en zijn raadsman hebben verweer gevoerd.
(t.a.v. 5 verdachten:)
De raadsman heeft de volgende verweren aangevoerd:
1. Er waren geen wanordelijkheden of een dreiging van het ontstaan daarvan en evenmin een samenscholing in de zin van art 2.1.1.1. APV.
2. De vordering was er niet op gericht de aanwezigen zich te laten verwijderen en derhalve onrechtmatig
3. De vordering was onduidelijk.
3. Overweging met betrekking tot het verweer van de raadsman.
Ad 1. Uit het proces-verbaal van de politie, met name de verklaring van inspecteur P.A. Vos (par. 2.1.1) blijkt, dat bij recente wedstrijden er sprake was geweest van
ordeverstoringen, dat thans een groep van meer dan honderd Vitesse-supporters zich bij de bussen van FC Twente bevond, in spreekkoren roepend "FC Twente boeren kom naar buiten als je durft", dat enkelen stenen aan het loswrikken waren (door dhr. Vos als getuige ter zitting bevestigd) en dat hij een geluid hoorde alsof voorwerpen (zoals dhr. Vos nader ter zitting verklaarde) afketsten tegen de bussen.
Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de kinderrechter sprake van een dreiging van het ontstaan van wanordelijkheden en tevens van "een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis" en "het zich bevinden in of aanwezig zijn bij een samenscholing", één en ander als bedoeld in art. 2.1.1.1. onder 2 van de APV.
Ad 2. Dat de aanhouding van Vitesse-supporters was voorbereid neemt niet weg, dat degenen tot wie de vordering om zich te verwijderen was gericht, de gelegenheid hebben gehad - weliswaar korter dan uit de verklaring van dhr. Vos blijkt, maar in elk geval volgens de tijdsaanduiding van de videoband gedurende na zowel de eerste als de tweede vordering naar schatting een minuut -om zich te verwijderen, en dat na beide vorderingen "een deel van de menigte/het publiek" zich daadwerkelijk naar de uitgang van het stadionterrein heeft begeven (verklaringen van verbalisanten in par. 2.1.5.).
De vordering was derhalve niet onrechtmatig.
Ad 3. De vordering is wellicht voor diegenen die het verst weg stonden (in de buurt van de infokassa) niet voldoende hoorbaar geweest, nu "slechts" een megafoon is gebruikt en de groep erg rumoerig was.
De tekst van de vordering, zoals die blijkt uit de verklaring van dhr. Vos, laat aan duidelijkheid niet te wensen over.
Uit vorenstaande volgt, dat voornoemde verweren worden verworpen.
(t.a.v. 1 verdachte:)
De raadsman heeft onder meer als verweer aangevoerd, dat verdachte wel heeft voldaan aan de vordering en naar de uitgang liep, maar dat direct daarna de ME er al was. Omdat niet is tenlastegelegd dat verdachte niet onmiddellijk gevolg gaf aan de vordering, dient de rechter te beoordelen of verdachte zich tijdig genoeg heeft verwijderd.
3. Overweging met betrekking tot het verweer van de raadsman.
De kinderrechter overweegt hierover het volgende:
Hoewel een aantal verbalisanten (Vos, Molenaar, Derksen, Van der Graaf, Overgoor, Ezendam, Scheffer, De Kwaadsteniet) in het proces-verbaal verklaren dat tussen de eerste en de tweede vordering vier minuten zaten, en dat tussen de laatste vordering en de komst van de ME ook enkele minuten verstreken, blijkt uit de video (verklaring van hoofdagent Sluiter en brigadier Enklaar in par. 2.1.10) dat tussen het formeren van de linie met stewards aan de oostzijde (waarna de vordering werd gedaan) en het moment van actie door de ME maximaal vier minuten zijn verstreken. Uit de ter zitting bekeken videoband blijkt dat de verstreken tijd zoals hier bedoeld eerder in de buurt van de drie dan in de buurt van de vier minuten ligt. Inspecteur Vos heeft daarop ter zitting verklaard, dat één en ander waarschijnlijk sneller is verlopen dan hij dacht.
Hieruit volgt, dat verdachte weinig tijd had om na de tweede vordering nog tijdig weg te komen, in elk geval aanmerkelijk minder tijd dan naar voren komt uit de verklaringen van voornoemde verbalisanten.
4. De beslissing inzake het bewijs:
Nu verdachte heeft verklaard -zowel tegenover de politie als ter zitting- dat hij zich wel is gaan verwijderen, is daarmee niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geen gevolg heeft gegeven aan de vordering. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
(t.a.v. 1 verdachte:)
4. De beslissing inzake het bewijs:
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij stond ter hoogte van uitgang R, via welke hij het stadion had verlaten. Tevens heeft hij verklaard, dat hij wel een politieman heeft gezien, maar niet op de plaats waar dhr. Vos moet hebben gestaan, maar veel verder naar links (gezien van waar de verdachte stond), en bovendien niet met een megafoon. Verdachte heeft verklaard de vordering niet te hebben gehoord; hij stond met zijn rug naar het gebeuren toe op vrienden van hem te wachten.
Verdachte bevond zich, als hij stond ter hoogte van uitgang R, tevens ter hoogte van de infokasa. Hij stond daarmee ver verwijderd van de vorderende inspecteur Vos. Hij heeft verklaard dat hij de vordering niet heeft gehoord. Dit is geenzins onaannemelijk. In dit opzicht is van belang dat brigadier Schoot, die zich ter hoogte van de infokassa bevond, niet verklaart, dat hij de vordering zelf heeft gehoord, maar dat hij via de portofoon hoorde dat collega Vos doorgaf dat hij gevorderd had zich te verwijderen (par. 2.1.9.). Tevens valt op dat brigadier Ezendam, (op de tekening nr. 6) die verklaart dat hij zich midden in de groep bevond, een deel van de eerste vordering niet heeft verstaan, terwijl de afstand van verdachte, die stond bij nr. 8, tot dhr. Vos (nr. 1) meer dan tweemaal zo ver was als de afstand tussen dhr. Ezendam en dhr. Vos.
De verklaring die verdachte tegenover de politie heeft afgelegd, is innerlijk tegenstrijdig, waarschijnlijk tengevolge van het feit, dat er gebruik is gemaakt van een voorbedrukt formulier, met behulp waarvan een verklaring tot stand kan komen door "wel" of "niet" door te halen. Zo staat in de verklaring van verdachte: "Op een bepaald moment hoorde ik niet dat er van de supporters werd gevorderd zich te verwijderen. Ik begreep niet dat de vordering ook voor mij bedoeld was. Ik wist wel dat deze vordering werd gedaan door een politieambtenaar, omdat, ik heb hem wel zien staan.
De kinderrechter acht door hetgeen hiervoor is overwogen het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte vrijspreken.
(t.a.v. 3 verdachten:)
4. De beslissing inzake het bewijs:
Verdachte heeft verklaard dat hij zich bevond ter hoogte van de infokassa. Hij stond daarmee ver verwijderd van de vorderende inspecteur Vos. Hij heeft verklaard dat hij de vordering niet heeft gehoord. Dit is geenzins onaannemelijk. In dit opzicht is van belang dat brigadier Schoot, die zich ter hoogte van de infokassa bevond, niet verklaart, dat hij de vordering zelf heeft gehoord, maar dat hij via de portofoon hoorde dat collega Vos doorgaf dat hij gevorderd had zich te verwijderen (par. 2.1.9.). Tevens valt op dat brigadier Ezendam, (op de tekening nr. 6) die verklaart dat hij zich midden in de groep bevond, een deel van de eerste vordering niet heeft verstaan, terwijl de afstand van verdachte, die stond bij nr. 8, tot dhr. Vos (nr. 1) meer dan tweemaal zo ver was als de afstand tussen dhr. Ezendam en dhr. Vos.
Het tenlastegelegde is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
(t.a.v. 1 verdachte:)
4. De beslissing inzake het bewijs:
Verdachte heeft verklaard dat hij van de westzijde het plein "Kopenhagen" (direct grenzend aan de noordzijde van het stadion) opliep, dat hij de vordering niet heeft gehoord en dat hij kort daarna werd aangehouden. Het is derhalve niet uitgesloten, dat verdachte genoemd plein is opgelopen, nadat de vordering zich te verwijderen gedaan was. De (eventueel voorwaardelijke) opzet van verdachte op het tenlaste gelegde feit kan derhalve niet wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte zal worden vrijgesproken.
(t.a.v. 6 verdachten:)
5. De beslissing:
De kinderrechter, recht doende:
Spreekt verdachte vrij van hetgeen hem tenlaste is gelegd.
Aldus gewezen door:
mr. E.G. Smedema, kinderrechter in tegenwoordigheid van R. Regterschot, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 1999 van de kinderrechter voornoemd.