ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM
Reg.nr. Awb 99/708
UITSPRAAK
van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geschil tussen:
1. Winkelwarenhuis Meinerswijk B.V.;
2. X.;
3. Jajan B.V.;
4. Y.;
5. Beleggingsmaatschappij De Hoogkamp B.V.; en
6. Z., allen te Arnhem, verzoeksters,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
I. FEITEN EN PROCESVERLOOP
Bij besluit van 14 april 1999, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder verzoekster sub 1 onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om binnen één week na verzending van dit besluit het huidige gebruik - in strijd met artikel 6.1.1 van de bouwverordening - van de hallen van de voormalige steenfabriek Meinerswijk op het perceel Meinerswijk 11 te Arnhem, zoals aangegeven op de aanvraag om gebruiksvergunning, voor het verhuren van standplaatsen en kramen aan (ambulante) ondernemers te staken en gestaakt te houden.
Tegen dit besluit hebben verzoeksters bij schrijven van 19 april 1999 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij schrijven van gelijke datum hebben verzoeksters de president verzocht ter zake een voorlopige voorziening te treffen, houdende schorsing van het bestreden besluit.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 april 1999, waar namens verzoeksters is verschenen X., projectleider van het beoogde winkel/warenhuis, met bijstand van mr. P.C.M. Heinen, advocaat te Arnhem, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door ing. H.G. Beekhuis, hoofd afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Arnhem, bijgestaan door mr. B.S. ten Kate, advocaat te Arnhem.
II. MOTIVERING
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verzoekster sub 1, waarvan blijkens het verzoekschrift verzoeker sub 2 optreedt als titulair directeur en verzoekers sub 3 en 4 statutair directeur respectievelijk bestuurder zijn, is voornemens om in de hallen van de voormalige steenfabriek op het perceel Meinerswijk 11 te Arnhem een reguliere warenmarkt, aangevuld met afwisselend een rommelmarkt, beurs of congres, te vestigen. De opening is naar van deze zijde is gesteld, gepland op 20 mei 1999. De hallen, met een gezamenlijke oppervlakte van 10.000 m2, worden voor dit voorgenomen gebruik momenteel ingericht en geschikt gemaakt. Daartoe worden een toiletgebouw geplaatst, houten wanden aangebracht, een pompinstallatie en brandbestrijdings-apparatuur geïnstalleerd en nieuwe ramen en deuren in de gevels aangebracht.
Ingevolge artikel 6.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Bouwverordening voor de gemeente Arnhem (hierna: de Bouwverordening) is het verboden zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk in gebruik te hebben of te houden waarin meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn, anders dan in een één- of meergezinshuis.
Dat met het gebruiksvergunningstelsel uitsluitend een brandveilig gebruik van een bouwwerk wordt beoogd blijkt uit het feit dat de terzake dienende bepalingen zijn ondergebracht in hoofdstuk zes van de Bouwverordening, luidende "Brandveilig gebruik", en uit het tweede lid van artikel 6.1.1 van evengenoemde verordening, luidende:
"Burgemeester en wethouders kunnen aan de gebruiksvergunning slechts voorwaarden verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand. Hieronder worden begrepen voorwaarden met betrekking tot:
- stoffering;
- uitgangen en vluchtwegen;
- standbouw, podia, kramen e.d.;
- verbrandingsmotoren;
- verbod voor open vuur en vuurwerk;
- bewaking en controle;
- ventilatie en werkzaamheden;
- brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;
- opstellingsplannen;
- afval;
- doorlopend toezicht;
- brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande organisatie;
- het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een gebouw of in een gebouw met het oog op de brandveiligheid;
- de plaats van,alsmede het aantal en het type draagbare blustoestellen."
Verweerder is tot aanschrijven overgegaan naar aanleiding van een tweetal bezichtigingen op 6 en 12 april 1999. Op 6 en 12 april 1999 werd geconstateerd dat meer dan 50 personen in de hallen aanwezig waren, terwijl op 12 april 1999 werd geconstateerd dat er in de hallen zonder gebruiksvergunning standplaatsen en kramen opgebouwd werden, dat er op verschillende plaatsen wanden werden opgericht en dat er vanuit een vijftal kramen daadwerkelijk artikelen werden verkocht.
Namens verzoeksters is naar voren gebracht dat de door hen beoogde markt feitelijk nog niet in gebruik is, maar dat de op 6 april 1999 aanwezige ondernemers op uitnodiging aanwezig waren voor een kennismaking, een bezichtiging van de locatie en de mogelijkheid om zich in te schrijven voor het project. Op 12 april 1999 waren er ondernemers aanwezig voor een proefopstelling, door de woordvoerder van verzoeksters "pilot stores" genoemd.
Verder is namens verzoeksters erkend dat de door hen beoogde markt niet geopend wordt, zolang de vereiste gebruiks-vergunning, waarvoor op 30 maart 1999 een aanvraag bij verweerder is ingediend, niet is verleend. Verder stellen verzoeksters zich op het standpunt dat voor het inrichten van de hallen en de proefopstellingen zoals die thans plaatsvinden, geen gebruiksvergunning is vereist, zodat de bestreden aanschrijving naar de mening van verzoeksters onrechtmatig is. Tevens wordt er door verzoeksters nauwlettend op toegezien dat niet meer dan 50 personen permanent tot de hallen worden toegelaten.
Verweerder heeft ondanks de toezegging van verzoeksters dat in deze voorbereidingsfase niet meer dan 50 personen in de hallen zullen worden toegelaten, aangekondigd tot uitvoering van bestuursdwang - die zal bestaan uit het verzegelen van het gebouw - te zullen overgaan, omdat verweerder van mening is dat door de in de hallen plaatsvindende verkoop het winkelwarenhuis als geopend moet worden beschouwd, zonder dat een gebruiksvergunning is verleend.
Verweerder heeft hieraan nog toegevoegd dat het niet relevant is dat thans - zoals verzoeksters hebben gesteld - niet meer dan 50 personen tot de hallen worden toegelaten, aangezien de redactie van de aanhef van artikel 6.1.1 van de Bouw-verordening op de toekomst is gericht.
Gelet op het verhandelde ter zitting moet naar voorlopig oordeel van de president worden geoordeeld dat van een markt - of, zoals verzoeksters stellen, van een winkelwarenhuis - als zodanig nog geen sprake is. De beperkte proefopstellingen, die ook nog alleen in bedrijf zijn op de maandagen, kunnen niet als zodanig gelden.
De president is van oordeel dat thans geen sprake is van een gebruiksvergunningplichtige situatie. De president merkt hierbij op dat "zullen" zoals genoemd in de aanhef van artikel 6.1.1 van de Bouwverordening naar zijn voorlopig oordeel niet zodanig op de toekomst is gericht dat thans reeds van een situatie, die met deze bepaling in strijd zou zijn, gesproken zou kunnen worden. De thans voorliggende aanschrijving dient wegens ontoereikende motivering dan ook te worden geschorst.
Het spreekt voor zich dat verweerder gerechtigd is tot het nemen van alle geëigende maatregelen zodra verzoeksters handelen in strijd met het bepaalde in artikel 6.1.1 van meergenoemde verordening. Ten overvloede merkt de president op dat thans niet met zekerheid kan worden gesteld dat verweerder op grond van de wettelijke bepalingen de aangevraagde gebruiksvergunning kan verlenen.
De op het onderwerpelijke verzoek uit te spreken schorsing kan op geen enkele wijze indicatief zijn voor de wijze waarop verweerder op de ingediende aanvraag van verzoeksters om een gebruiksvergunning dient te beslissen. Als vaststaand moet worden aangenomen dat zonder een zodanige gebruiksvergunning het hebben en houden van een markt of winkelwarenhuis op de door verzoeksters beoogde locatie niet mogelijk is.
Verzoeksters nemen door thans reeds vergaande voorbereidingen te treffen voor een markt als door hen beoogd een financieel en feitelijk risico dat geheel voor hun eigen rekening dient te worden gelaten.
De president ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De president:
- schorst het besluit van verweerder van 14 april 1999, kenmerk BT.08.99.0005 MSE/FB;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten ten bedrage van f 1.420,-- en wijst de gemeente Arnhem aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoeksters dient te vergoeden;
- gelast dat de gemeente Arnhem het door verzoeksters betaalde griffierecht (f 450,--) aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.T.M. Nijenhof als president en door hem in het openbaar uitgesproken op 3 mei 1999 in tegenwoordigheid van F.W. Langhorst als griffier.