Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Enkelvoudige Kamer
Bestuursrecht
A,
B,
C,
D,
E,
F,
G,
H,
I,
J,
K
allen wonende te L,
eisers,
en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 augustus 1997.
2. Feiten en procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 16 juni 1997 aan de gemeente Nijmegen vergunning verleend voor het rooien van 88 bomen aan de Ubbergseveldweg te Nijmegen. Tegen dit besluit is door een aantal omwonenden (individueel) bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft verweerder deze bezwaren ongegrond verklaard. Eisers zijn bewoners van de Ubbergseveldweg en hebben op 8 oktober 1997 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 30 januari 1998 hebben eisers zich tevens tot de president van de rechtbank gewend met een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 20 februari 1998 heeft de president van de rechtbank dit verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing van de rechtbank op het ingestelde beroep.
Het beroep tegen het bestreden besluit is behandeld ter zitting van 6 oktober 1998, waar eisers A, B, alsmede mr. A. van Hest en namens verweerder M.C.P.M. Adriaansens, H. Eijsbouts en D.R.M. Driessen zijn verschenen. Bij beslissing van 6 oktober 1998 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep geschorst teneinde partijen de gelegenheid te geven tot nader overleg. Dit overleg heeft geresulteerd in overeenstemming tussen partijen omtrent het aantal te rooien bomen. Bij besluit van 25 februari 1999, aangevuld op 15 maart 1999, heeft verweerder het besluit van 29 augustus 1997 vervolgens gewijzigd.
Verweerder heeft bij brieven van 25 februari 1999 en 15 maart 1999 aan de president van de rechtbank verzocht om opheffing van de schorsing van het bestreden besluit. Op 27 april 1999 heeft de president deze schorsing opgeheven.
Op 20 mei 1999 is aan verweerder en aan eisers toestemming verzocht om uitspraak te doen zonder nadere behandeling ter zitting. Eisers en verweerder hebben deze toestemming verleend.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit, waarbij verweerder de bezwaren tegen het besluit van 16 juni 1997 ongegrond heeft verklaard, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
In dit verband is van belang dat verweerder het bestreden besluit, waarin het ging om een rooivergunning voor 88 bomen, op 25 februari 1999 heeft vervangen door een nieuw besluit, dat is aangevuld op 15 maart 1999. In dit nieuwe besluit, dat tot stand is gekomen na overleg met eisers, is sprake van een geringer aantal te rooien bomen. Eisers hebben nadien te kennen gegeven dat tussen hen en verweerder overeenstemming bestaat over het aantal te rooien bomen.
Eisers hebben desgevraagd aangegeven niet bereid te zijn het beroep tegen het bestreden besluit in te trekken.
De rechtbank is niet gebleken van enig belang van eisers bij een inhoudelijke beoordeling van dit beroep, nadat verweerder het besluit waartegen het beroep is gericht heeft vervangen door een nieuw besluit. Het beroep is mitsdien niet- ontvankelijk.
Ten aanzien van het besluit van 25 februari 1999, zoals aangevuld op 15 maart 1999, stelt de rechtbank vast dat dit een neerlegging is van een tussen eisers en verweerder gesloten compromis, waarmee eisers zich kunnen verenigen, zodat hiermee aan het belang van eisers geheel is tegemoet gekomen. De rechtbank ziet mitsdien geen grond artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen.
Met betrekking tot de proceskostenveroordeling overweegt de rechtbank als volgt. Nu verweerder het bestreden besluit niet langer handhaaft komt het verzoek tot veroordeling van verweerder in de proceskosten van eisers in beginsel voor toewijzing in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van door derden beroepsmatig verleende rechts-bijstand. Weliswaar is op de proceskostenformulieren mr. C als rechtsbijstandverlener aangeduid, nu zij zelf echter een van de indieners van het beroepschrift is, zijn haar werkzaamheden met name in die hoedanigheid te beoordelen. Met betrekking tot mr. A.C.A.M. van Hest, die met enige eisers ter zitting aanwezig was, is door eisers geen proceskostenveroordeling voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand verzocht. De ten aanzien van mr. Van Hest gevorderde reiskostenvergoeding wordt afgewezen nu zij geen partij in dit geding is.
Dit betekent dat uitsluitend reis- en verletkosten van eisers met betrekking tot de zitting van 6 oktober 1998 voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft deze kosten als volgt begroot:
voor eiseres A op f 10,75 aan reiskosten en f 234,00 aan verletkosten;
voor eiser B op f 10,75 aan reiskosten en f 234,00 aan verletkosten.
Met betrekking tot deze kosten overweegt de rechtbank dat de hoogte van de verletkosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht maximaal f 117,- per uur bedraagt, zodat een lager bedrag dan hetgeen door eisers is gevorderd dient te worden vergoed. Reiskosten worden vergoed aan de hand van de openbaar vervoertarieven (2e klas).
Het vorenstaande leidt tot de slotsom, dat beslist dient te worden als hierna is aangegeven.
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van f 489,50;
bepaalt dat de gemeente Nijmegen deze kosten dient te vergoeden;
bepaalt voorts dat de gemeente Nijmegen het door eisers betaalde griffierecht ad. f 210,- dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 1999, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Vermeulen als griffier.
Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto artikel 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.