ECLI:NL:RBARN:1999:AA5055

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/2205
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake aanvraag onderwijshuisvesting en vergoeding asbestverwijdering

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 30 november 1999 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting R.K. Primair Onderwijs te West Maas en Waal en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal. De zaak betreft een aanvraag van de stichting voor een voorziening in de onderwijshuisvesting, specifiek voor de vergoeding van de kosten van het verwijderen van asbest in het plafond van het ketelhuis van basisschool 'De Leeuwenkuil'. De gemeente had de aanvraag afgewezen, waarna de stichting bezwaar maakte en beroep instelde. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de gemeente niet de rechterlijke toetsing kon doorstaan. De rechtbank concludeerde dat de gevraagde voorziening wel degelijk onder de bepalingen van de Wet op het primair onderwijs en de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs viel. De rechtbank vernietigde het besluit van de gemeente, oordeelde dat de aanvraag van rechtswege was ingewilligd omdat de gemeente niet tijdig had beslist, en veroordeelde de gemeente tot vergoeding van de proceskosten van de stichting. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van gemeenten in het kader van onderwijshuisvesting en de noodzaak om tijdig te beslissen op aanvragen.

Uitspraak

Kamer II
WBO voorziening
Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht
Reg.nr.: 98/2205
UITSPRAAK
in het geding tussen:
de Stichting R.K. Primair Onderwijs te West Maas en Waal, te Wamel, eiseres,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal, te Beneden-Leeuwen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 9 november 1998.
2. Feiten en procesverloop
Op 11 december 1997 heeft eiseres, ten behoeve van de onder haar bestuur ressorterende basisschool "De Leeuwenkuil" te Beneden-Leeuwen, bij verweerder een aanvraag om een voorziening in de onderwijshuisvesting, strekkende tot vergoeding van het verwijderen van asbest in het plafond van het ketelhuis, ingediend.
Bij besluit van 27 januari 1998 heeft verweerder op de aanvraag afwijzend beslist.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij schrijven van 12 februari 1998 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Het bezwaar is behandeld op 24 augustus 1998 door de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften, waarbij eiseres is vertegenwoordigd. Vervolgens heeft deze commissie op 21 oktober 1998 advies aan verweerder uitgebracht.
Bij het hierboven aangeduide besluit van 9 november 1998 heeft verweerder -onder verwijzing naar het advies van voormelde commissie- het bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiseres heeft R.P.H. Andriolo, beleidsondersteuner bij de Stichting Regionaal Onderwijs Bureau (ROB) te Sint Oedenrode, op 4 december 1998 tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de gronden van het beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift van 22 december 1998.
Verweerder heeft op 2 maart 1999 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 5 oktober 1999, waar eiseres is vertegenwoordigd door R.P.H. Andriolo, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.J.M. Hulsen, werkzaam bij de gemeente West Maas en Waal.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit, waarbij verweerder het bezwaar tegen het besluit van 27 januari 1998 ongegrond heeft verklaard, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de gevraagde voorziening geen voorziening als bedoeld in artikel 2 van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente West Maas en Waal (hierna: de Verordening) betreft, zodat de voorziening niet kan worden toegewezen. De kosten voor het verwijderen van de c.v.-ketels en het asbest zijn een direct gevolg van het plaatsen van een nieuwe c.v.- installatie en worden geacht te vallen binnen de normatieve kostenvergoeding die eiseres van het Rijk ontvangt. De gevraagde voorziening is voorts niet op basis van wet- en regelgeving verplichtend voorgeschreven. De gevraagde voorziening is, gelet op de onderlinge samenhang tussen de artikelen 2, 19 en 21 van de Verordening, niet van rechtswege verleend. De voorziening betreft immers geen voorziening in de huisvesting in de zin van de Verordening.
Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen en stelt zich op het standpunt, dat de gevraagde voorziening vanwege overschrijding van de in artikel 21, eerste lid, van de Verordening voorgeschreven beslistermijn van vier weken ingevolge het bepaalde in het tweede lid van dit artikel voor vergoeding in aanmerking dient te worden gebracht. Verweerder heeft ook niet binnen de in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven termijn op het bezwaarschrift beslist. Eiseres voert voorts aan dat sprake is van een voorziening als bedoeld in artikel 2, onder b, van de Verordening. In verband met het plaatsen van nieuwe c.v.-ketels is via het plafond een gasafvoer gerealiseerd, waarbij het plafond zodanig is beschadigd dat het risico ontstond dat ook in de toekomst asbestvezels blijven vrijkomen. Eiseres is ingevolge de Arbowet verplicht om de gezondheid van de leraren en leerlingen te beschermen. In de normatieve kostenvergoeding is geen bedrag opgenomen voor het verwijderen van asbest. Bovendien kan het verwijderen van asbest niet worden gekwalificeerd als een onderhoudsactiviteit waarvoor eiseres ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO) verantwoordelijk is.
De rechtbank overweegt als volgt.
In geschil is of de door eiseres gevraagde voorziening, welke strekt tot vergoeding van het verwijderen van asbest in het plafond van het ketelhuis, een voorziening als bedoeld in artikel 66 van de WPO en artikel 2 van de Verordening betreft.
Ingevolge artikel 66, eerste lid, onder c, van de WPO worden -voor zover hier relevant- voor de toepassing van deze afdeling onder voorzieningen in de huisvesting begrepen; herstel van constructiefouten aan het gebouw, alsmede herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakketten en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.
Ingevolge artikel 2, onder e, van de Verordening worden -voor zover hier relevant- bij de toepassing van deze verordening de volgende voorzieningen onderscheiden, herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.
In de toelichting op artikel 2 is onder meer vermeld, dat de bijzondere omstandigheden zoals genoemd in de wet in de verordening niet nader zijn uitgewerkt, aangezien dergelijke omstandigheden zich niet uitputtend laten beschrijven.
Blijkens de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is ten behoeve van de plaatsing van een nieuwe c.v.-installatie via het plafond van de c.v.-ruimte een gasafvoer gerealiseerd. Eerst bij deze werkzaamheden is geconstateerd dat zowel in de c.v.-ketel als in het plafond van de c.v.-ruimte een aanzienlijke hoeveelheid asbest aanwezig is. Als gevolg van genoemde werkzaamheden aan het plafond ontstond de situatie dat asbestvezels blijven vrijkomen.
De aanwezigheid van asbest in het plafond van de c.v.-ruimte en het reëele gevaar dat asbestvezels blijven vrijkomen betreft naar het oordeel van de rechtbank schade aan een gebouw in geval van bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen, dat eiseres eerst bij de werkzaamheden ten behoeve van de plaatsing van de c.v-installatie de aanwezigheid van asbest heeft geconstateerd en zodoende niet heeft kunnen reserveren. Daarbij komt dat ook verweerder -blijkens het verhandelde ter zitting- de verwijdering van asbest noodzakelijk en spoedeisend acht.
De omstandigheid dat de kosten van het verwijderen van de c.v.-ketels en het asbest een direct gevolg zijn van het plaatsen van een nieuwe c.v.-installatie maakt dit niet anders.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een voorziening in de huisvesting als bedoeld in artikel 66, eerste lid, onder c van de WPO en artikel 2, onder e, van de Verordening.
Niet in geschil is dat verweerder niet binnen de in artikel 21, eerste lid, van de Verordening voorgeschreven termijn van vier weken op de aanvraag van eiseres heeft beslist. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van dit artikel wordt de aanvraag geacht voor vergoeding in aanmerking te zijn gebracht indien burgemeester en wethouders niet binnen de in het eerste lid genoemde termijnen een beslissing hebben genomen. Onder "aanvraag" dient ingevolge artikel 1, onder f en j, van de Verordening te worden verstaan, een verzoek om vergoeding van een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze Verordening of om vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding.
Nu eiseres een aanvraag om een voorziening in de huisvesting als bedoeld in de WPO en de Verordening heeft ingediend, moet worden geconcludeerd dat de aanvraag ingevolge het bepaalde in artikel 21, tweede lid, van de Verordening van rechtswege is ingewilligd.
Gelet op de inhoud van laatstgenoemd artikellid is een toetsing aan de overige ingevolge de artikelen 72 en 74 van de WPO geldende criteria niet aan de orde.
Op grond van het hiervoor overwogene komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot opf 1420,--, zijnde kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank in dit verband niet gebleken.
Het vorenstaande leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van f 1420,--;
wijst de gemeente aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de gemeente aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad f 420,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr W.P.C.G. Derksen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 1999, in tegenwoordigheid van mr. G.H.W. Bodt als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage.
Verzonden op: 30 november 1999
Coll: