Rolnummer 1999/225
Uitspraak 18 mei 2000
Vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van
R,
h.o.d.n. Restaurant L,
wonende te S,
eiser bij dagvaarding van 2 februari 1999,
procureur mr. G.C. van Dijk te Arnhem,
tegen
De Provincie Gelderland,
met zetel te Arnhem,
gedaagde bij genoemde dagvaarding,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. R.Hartog Heys,
beiden te Arnhem.
Partijen worden hierna R en de Provincie genoemd.
De procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 20 mei 1999 wordt verwezen naar dat vonnis. Ingevolge genoemd tussenvonnis heeft een comparitie van partijen plaats gevonden. Het proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Partijen zijn toen niet verenigd. Vervolgens heeft R geconcludeerd voor repliek en de Provincie voor dupliek. Beide partijen hebben producties overgelegd. Tenslotte zijn de stukken overgelegd voor vonnis.
De feiten
1. In de periode van 12 mei tot en met 10 juni 1997 hebben er reconstructiewerkzaamheden plaats gevonden aan de provinciale weg N 348 ( Arnhem - Zutphen) ter hoogte van Leuvenum.
2. Tijdens deze reconstructiewerkzaamheden is de N 348 richting Zutphen afgesloten voor verkeer breder dan 2.50 m. Voor verkeer breder dan 2.50 m is voor Dieren een omleidingsroute (nummer 2) aangegeven via Doesburg, Hummelo en Toldijk. Een en ander is middels een geel bord als volgt aangegeven
doorgaand verkeer
Leuvenheim Zutphen
afgesloten voor
verkeer
breder dan 2,50 m
volg 2
3. De N 348 is in de richting Arnhem geheel afgesloten voor alle verkeer. Bij Zutphen is de omleidingsroute (nummer 2 in omgekeerde richting) reeds aangegeven. Daarnaast zijn even na Brummen voor de inwoners van Brummen een omleidingsroute (nummer 3) en voor de aanwonenden een omleidingsroute (nummer 5) aangegeven.
4. Het door R geëxploiteerde wegrestaurant L is gelegen aan de N 348 tussen het begin en het einde van de omleidingsroutes 2 en 3, doch niet aan het te reconstrueren gedeelte.
5. Bij aangetekend schrijven d.d. 4 juni 1997 heeft R de Provincie aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade in verband met genoemde reconstructiewerkzaamheden. De ontvangst van deze brief is door de Provincie bevestigd bij brief van 27 juni 1997.
6. Bij brief d.d. 9 april 1998, verzonden op 17 april 1998, heeft de Provincie de aansprakelijkheid afgewezen.
7. Van 26 oktober 1998 tot 18 december 1998 hebben wegwerkzaamheden plaatsgevonden aan de N 348 ter hoogte van Dieren waarbij de weg naar gelang van de werkzaamheden geheel en gedeeltelijk voor het verkeer is afgesloten.
Het geschil
2.1. R vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Provincie te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van f 27.947,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 1997, althans vanaf de dag der dagvaarding en een bedrag van f 2.820,76 wegens buitengerechtelijke incassokosten, alsmede de Provincie te veroordelen in de proceskosten.
2.2. R stelt daartoe dat de Provincie onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld, althans in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, door niet voorafgaand aan de keuze van afsluiting en omleidingsroutes in overleg met hem te treden zoals met andere individuele bedrijven en aanwonenden, door niet bij de omleiding op officiële borden te vermelden dat zijn restaurant bereikbaar was zoals ten aanzien van andere bedrijven wel was geschied en de door hemzelf aangebrachte verwijzingsborden te verwijderen, alsmede door het gebruik van een bord met te lange tekst waardoor bij automobilisten de indruk is ontstaan dat de N 348 in de richting Zutphen is afgesloten voor alle verkeer en dat hij daardoor schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag.
3. De Provincie voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling van het geschil
4. De Provincie heeft niet weersproken gesteld dat de Provinciale Staten de bevoegdheid tot het voeren van een rechtsgeding heeft overgedragen aan Gedeputeerde Staten en dat dit college op 27 april 1999 heeft besloten verweer te voeren.
5. De Provincie heeft eveneens onweersproken aangevoerd dat haar medewerkers voor de (gedeeltelijke) afsluiting en keuze van omleidingsroutes overleg hebben gevoerd met de desbetreffende gemeente(n), de politie, de hulpverleningsdiensten, het openbaar vervoer, ondernemersverenigingen en de Kamer van Koophandel en dat ook met aanwonenden en bedrijven die direct grenzend aan het wegvak zijn gevestigd, afzonderlijke gesprekken zijn gevoerd, dat andere belanghebbenden zoals bedrijven die verder van de reconstructie zijn gevestigd, via huis aan huis bladen en de regionale media zijn geïnformeerd, ook over de op 22 april 1997 te houden informatieavond en dat R niet direct is benaderd omdat L enkele kilometers van de reconstructie ligt.
6. De rechtbank is van oordeel dat de Provincie met de genomen maatregelen kon volstaan. In het algemeen mag van burgers, en zeker van ondernemers, worden verwacht dat zij zich op de hoogte stellen van plaatselijke/regionale gebeurtenissen die hun belangensfeer kunnen beïnvloeden. Nu gesteld noch gebleken is dat, mede gelet op allerlei andere betrokken belangen, een andere omleidingsroute mogelijk zou zijn geweest waardoor R minder hinder zou hebben ondervonden, kan niet worden geoordeeld dat de Provincie wat dit punt betreft onzorgvuldig jegens R heeft gehandeld, dan wel heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
7. Verder heeft de Provincie aangevoerd dat het staand provinciaal beleid is dat alleen bedrijven die direct aan of langs een te reconstrueren wegdeel zelf liggen of die vanwege een reconstructie voor werkverkeer (bevoorrading) moeilijk bereikbaar zijn, voor aanduiding op de omleidingsrouteborden in aanmerking komen, dat afwijking van dat beleid een precedentwerking zou hebben en de verkeersveiligheid ernstig in gevaar zou brengen omdat de automobilist dan te veel informatie zou krijgen, alsmede dat geprobeerd is tot een oplossing te komen door het plaatsen van eigen verwijzingsborden door R.
8. De rechtbank is van oordeel dat de Provincie gelet op de aangevoerde belangen in redelijkheid tot haar beleidskeuze heeft kunnen komen. R zelf heeft zeer weinig gedaan om eventueel nadeel te beperken. Het had op zijn weg gelegen om, zodra hij op de hoogte was van de werkzaamheden contact op te nemen met de Provincie om zich te informeren omtrent de vraag of met zijn belangen voldoende rekening was gehouden en, indien noodzakelijk, actie te ondernemen. In ieder geval op 25 april 1997 was R op de hoogte van de werkzaamheden. Eerst op 22 mei 1997 heeft R actie ondernomen door na overleg met de provinciemedewerker Straten eigen verwijzingsborden te plaatsen, maar alleen langs de omleidingsroute voor het streekvervoer, omdat -aldus R- plaatsing langs de andere omleidingsroutes, waarvoor ook toestemming door de Provincie was verleend, weinig zin had vanwege het feit dat langs deze routes òfwel korte afstandsverkeer reed òfwel het restaurant aldus met een forse omweg kon worden bereikt. Dat de eigen borden van R op last van de politie weer zijn weggehaald, kan niet aan de Provincie worden verweten. Een en ander leidt tot het oordeel dat de Provincie niet onzorgvuldig jegens R, noch in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door de niet-vermelding op de officiële borden, noch door het weghalen van de eigenborden van R.
9. Tenslotte heeft de Provincie nog aangevoerd dat getracht is zoveel mogelijk verkeer (namelijk verkeer niet breder dan 2.50 m) de normale route te laten rijden en dat de informatie op de verkeershinder- en omleidingsborden kort en helder genoeg was om volledig door automobilisten gelezen te worden.
10. De rechtbank is van oordeel dat het onder 1.2. omschreven bord door de indeling en de volgorde van de tekst gecombineerd met de lengte daarvan, verwarrend is. Blijkens de door R gedeponeerde foto’s bestaat het betreffende bord uit twee delen. Het bovenste deel bevat de tekst
doorgaand verkeer
Leuvenheim Zutphen
afgesloten voor
en het onderste deel bevat de tekst
verkeer
breder dan 2,50 m
volg 2
Bij automobilisten rijdend met een ter plaatse toegestane snelheid van 70 km per uur kan daardoor bij het verkeer gemakkelijk de indruk ontstaan dat de route voor al het doorgaande verkeer is afgesloten. Een omkering van de tekst: "Voor verkeer breder dan 2,50 m is de weg Leuvenheim Zutphen afgesloten. Volg 2." zou duidelijker zijn geweest. Gebruikmaking van bedoeld bord is dan ook onzorgvuldig jegens R en maakt de Provincie in beginsel aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade.
11. Thans is aan de orde de hoogte van de schade die is veroorzaakt door gebruikmaking van het onder r.o. 10. bedoelde bord. Door de Provincie is de realisatie van een lagere omzet in de periode van de reconstructiewerkzaamheden op zich niet betwist, maar wel de omvang daarvan. De schade zal waarschijnlijk moeten worden afgeleid van de totale gederfde omzet ten gevolge van de wegwerkzaamheden. Tevens is van belang dat R aan zijn verplichting tot het zoveel mogelijk beperken van de schade, zoals in r.o. 8 is overwogen, niet heeft voldaan. Met de Provincie is de rechtbank overigens van oordeel dat de gestelde omzetderving voor zover niet het gevolg van het gebruik van het hiervoor bedoelde bord, tot het maatschappelijk risico van R behoort. Hieraan doet niet af dat L mogelijk een weggebonden restaurant is dat afhankelijk is van doorgaand verkeer.
12. Met betrekking tot de voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft de rechtbank behoefte aan nadere inlichtingen. Zij zal daartoe een comparitie van partijen gelasten. R wordt verzocht uiterlijk twee weken voor de comparitie aan de Provincie en de rechtbank toe te zenden een verklaring van zijn accountant met betrekking tot de omvang van de omzet- en winstderving tijdens de reconstructieperiode 12 mei tot en met 13 juni 1997. Mochten partijen zich tijdens de comparitie willen beroepen op stukken die nog niet zijn overgelegd, dan worden zij verzocht deze op dezelfde termijn aan de rechtbank en de wederpartij toe te zenden.
13. De comparitie zal tevens worden aangewend om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten eens kunnen worden. De rechtbank geeft partijen in overweging met elkaar in overleg te treden teneinde te bezien of zij onderling tot vaststelling van het schadebedrag kunnen komen.
14. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
1. bepaalt dat partijen vergezeld van hun advocaten in het gebouw van deze rechtbank zullen verschijnen om aan mr. G. Feddes inlichtingen over de zaak te geven en om haar te laten onderzoeken of partijen het op een of meer punten eens kunnen worden, op een door de rechtbank vast te stellen datum (een donderdagochtend) en tijd;
1. verwijst de zaak naar de derde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van verhinderdata van partijen en hun advocaten in de maanden mei, juni en in week 27, alsmede in augustus vanaf week 34 2000, ambtshalve peremptoir, waarna dag en uur van de comparitie zal worden bepaald;
2. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen;
3. bepaalt dat na vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd;
4. bepaalt dat partij R dan in persoon aanwezig zal zijn en de Provincie zal zijn vertegenwoordigt door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is hetzij rechtens, hetzij krachtens een bijzondere schriftelijke volmacht haar te vertegenwoordigen;
5. verzoekt de tijdige toezending van de stukken als in rechtsoverweging 12 bedoeld;
6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Feddes en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2000.