ECLI:NL:RBARN:2000:AA7018

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 99/1382 ABW
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 27 juni 2000 heeft de heer X een verzoek om wraking ingediend tegen mr. Z en alle andere rechters van de sector bestuursrecht, naar aanleiding van een zitting op 30 mei 2000. Tijdens deze zitting weigerde mr. Z de zaak inhoudelijk te behandelen en zou hij zich niet onpartijdig hebben opgesteld door de gemachtigde van de Gemeente gelijk te geven. Het wrakingsverzoek werd behandeld op 3 augustus 2000, waarbij de heer X en mr. Z hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de klachten van de heer X niet voldoende waren om te concluderen dat mr. Z niet onpartijdig was. De rechtbank stelde vast dat de uitnodiging voor de zitting op 30 mei 2000 niet onder de feiten viel die een wraking konden rechtvaardigen. Bovendien was er geen bewijs dat mr. Z zich niet onpartijdig had opgesteld tijdens de zitting. De rechtbank concludeerde dat mr. Z zich correct had gedragen en dat het verzoek om wraking van de andere rechters niet mogelijk was, aangezien alleen mr. Z bij de behandeling van de zaak betrokken was. De rechtbank wees het verzoek om wraking af, en benadrukte dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze beslissing.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM
Meervoudige kamer
Kenmerk: Awb 99/1382 ABW
Beslissing ingevolge afdeling 8.1.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake het verzoek om wraking, ingediend door
De heer X, wonende te Y, verzoeker.
I. Inleiding
Bij besluit van 2 maart 1999 heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Y (hierna: de Gemeente) het recht op uitkering van de heer X krachtens de Algemene bijstandswet herzien; tevens is daarbij besloten tot terugvordering. Dit besluit is door de heer X ongeopend retourgezonden omdat hij zich niet kon vinden in de gebruikte adressering. Op 9 april 1999 heeft de Gemeente dit besluit, voorzien van een nieuwe datum, opnieuw aan de heer X toegezonden. Het tegen de beslissing van 9 april 1999 ingediende bezwaar is door de Gemeente bij besluit van 7 juni 1999 (hierna: het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
De heer X heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 30 mei 2000 heeft in het kader van dit beroep een zitting bij de rechtbank plaatsgehad, waarbij mr. Z, rechter bij de sector bestuursrecht, als behandelend rechter is opgetreden.
Op 27 juni 2000 heeft de heer X naar aanleiding van de zitting van 30 mei 2000 bij de rechtbank een verzoek om wraking van mr. Z en van alle andere rechters van de sector bestuursrecht ingediend. Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank van
3 augustus 2000, waarbij de heer X en mr. Z hun standpunt kenbaar hebben gemaakt. De andere rechters van de sector bestuursrecht zijn van het wrakingsverzoek in kennis gesteld en zijn in de gelegenheid gesteld ter zitting te verschijnen; geen van hen heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
II. Motivering
Voor zover het verzoek om wraking is gericht tegen de andere rechters van de sector bestuursrecht dan mr. Z overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Aangezien uitsluitend mr. Z als rechter bij de behandeling van de zaak betrokken is, is wraking van de andere rechters van de sector bestuursrecht op grond van deze bepaling niet mogelijk. Nu wraking van die rechters evenmin op grond van een andere wettelijke bepaling mogelijk is, moet het verzoek om wraking van die rechters worden afgewezen.
Met betrekking tot de ter zitting door de heer X overgelegde brief van de Minister van Justitie d.d. 17 december 1998, waaruit volgens de heer X blijkt dat voor de mogelijkheid van wraking niet is vereist dat de rechter bij de behandeling van een zaak is betrokken, overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de tekst van die brief niet af kan doen aan de duidelijke tekst van artikel 8:15 van de Awb. Bovendien moet de door de heer X bedoelde passage uit die brief naar het oordeel van de rechtbank aldus worden begrepen, dat het daadwerkelijk optreden van de rechter bij een zaak wel degelijk als voorwaarde voor een eventuele wraking geldt. De passage geeft slechts aan dat het niet relevant is in welke fase van de (straf)procedure de rechter is opgetreden of zal optreden.
De rechtbank begrijpt het verzoek om wraking van mr. Z aldus, dat daarbij op de volgende punten wordt geklaagd over diens gebrek aan onpartijdigheid:
1. De heer X is op onjuiste dan wel onzorgvuldige wijze uitgenodigd voor de zitting van 30 mei 2000.
2. Mr. Z heeft op de zitting van 30 mei 2000 ten onrechte geweigerd de zaak inhoudelijk te behandelen.
3. Mr. Z heeft zich op de zitting van 30 mei 2000 niet onpartijdig opgesteld door de gemachtigde van de Gemeente expliciet gelijk te geven in haar standpunt.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Ad. 1.
Een verzoek om wraking moet worden gebaseerd op feiten of omstandigheden die verband houden met de (on)partijdigheid van een rechter die bij de behandeling van een zaak is betrokken. De vraag op welke wijze de heer X door de griffier voor de zitting van 30 mei 2000 is uitgenodigd, valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder deze feiten of omstandigheden. Vast staat overigens dat de heer X tijdig voor deze zitting aanwezig was, terwijl bovendien niet is gebleken dat hij op enige wijze nadeel heeft ondervonden door de wijze van uitnodiging.
Ad. 2.
De Gemeente heeft bij besluit van 7 juni 1999 het door de heer X ingediende bezwaarschrift tegen de beslissing van 9 april 1999 niet-ontvankelijk verklaard.
Ingevolge het stelsel van de Awb staat bij een beroep bij de rechtbank de vraag ter discussie of het besluit dat het verwerend bestuursorgaan op het bezwaarschrift van de betrokkene heeft genomen, de rechterlijke toets kan doorstaan. De vraag of het primaire besluit (in het onderhavige geval dus de beslissing van 9 april 1999) juist is, is in het kader van het beroep bij de rechtbank niet relevant.
In de onderhavige situatie betekent dit dat op de zitting van 30 mei 2000 uitsluitend de vraag aan de orde was of de Gemeente het bezwaarschrift van de heer X terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Mr. Z heeft zich op de zitting van 30 mei 2000 naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht beperkt tot de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 7 juni 1999.
Ad. 3.
De rechtbank stelt vast dat mr. Z nadrukkelijk ontkent dat hij tijdens de zitting op 30 mei 2000 de gemachtigde van de Gemeente expliciet gelijk heeft gegeven in haar standpunt. Mr. Z stelt zich op het standpunt dat hij op de zitting van 30 mei 2000 (en ook daarbuiten) correct en onpartijdig jegens de heer X is opgetreden.
De rechtbank is van oordeel dat partijen bij een behandeling van een beroep ter zitting in de gelegenheid moeten worden gesteld hun standpunt naar voren te brengen. Uiteraard staat het de behandelend rechter daarbij vrij vragen te stellen aan partijen en hun standpunten samen te vatten. Voorts is het de behandelend rechter naar het oordeel van de rechtbank toegestaan om, nadat hij kennis heeft genomen van de standpunten van partijen, een (voorlopig) oordeel te formuleren over de vraag of het standpunt van partijen overeenstemt met hetgeen uit bewijsstukken naar voren komt. Bij een dergelijke benadering is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een niet-onpartijdige opstelling van de rechter.
Hoewel niet meer kan worden nagegaan welke bewoordingen mr. Z op de betreffende zitting exact heeft gebruikt, is niet gebleken, noch zijn er aanwijzingen voor, dat hij niet beide partijen in de gelegenheid heeft gesteld hun standpunt naar voren te brengen. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat mr. Z, gelet op de vragen die op die zitting ter discussie stonden en ook moesten staan, vervolgens aan de hand van de stukken heeft gecontroleerd of het standpunt van de Gemeente omtrent de adressering van brieven aan de heer X overeen-stemde met hetgeen uit die stukken bleek. Door zich aldus op te stellen heeft mr. Z naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van de onpartijdigheid niet overschreden. Van enige vorm van vooringenomenheid van mr. Z is de rechtbank niet gebleken. Zo mr. Z ter zitting al standpunten mocht hebben ingenomen, dan moeten die standpunten als voorlopige standpunten worden beschouwd. Het innemen van dergelijke standpunten levert geen grond op voor wraking.
III. Beslissing
De rechtbank,
- wijst het verzoek om wraking af.
Aldus gegeven door mrs. D.J. van Dijk (voorzitter), J.A.Z. Hooft Graafland en M.L. Drabbe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Vermeulen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2000 in tegenwoordigheid van de griffier als voornoemd.
De voorzitter, de griffier,
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.