2. De vaststaande feiten
Op grond van de stellingen van partijen en de inhoud van de producties - alles voorzover niet dan wel onvoldoende weersproken - staat voorshands het navolgende vast.
a. Eiser is veehouder. De op zijn bedrijf geproduceerde melk wordt door Campina, althans door de aan haar gelieerde ondernemingen, afgenomen tegen betaling van een vastgestelde prijs. Eiser is lid van Campina.
b. Op 12 december 1997 is door de Nederlandse Zuivelorganisatie en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland opgericht de stichting Stichting Keten Kwaliteit Melk, verder
te noemen de stichting KKM. Deze stichting heeft blijkens haar statuten onder meer tot doel:
"het bevorderen van preventieve kwaliteits- en imagozorg bij producenten van rauwe melk" en "het beheren en uitvoeren van een onafhankelijke erkenningsregeling die maatregelen ten behoeve van preventieve kwaliteits- en imagozorg bij producenten van rauwe melk aantoonbaar en zichtbaar maakt"
en tracht dit doel onder andere te bereiken door:
"het beoordelen wanneer wordt voldaan aan de vastgestelde beoordelingscriteria" en "de afgifte van erkenningen aan producenten van rauwe melk".
c. Een elftal melkverwerkende bedrijven in Nederland, waaronder Campina, is bij de stichting KKM aangesloten. Deze bedrijven hebben een gezamenlijk marktaandeel in Nederland van 98%.
d. De stichting KKM kent onder andere een Erkenningsreglement Veehouderijbedrijven, waarin zijn neergelegd de onderwerpen en beoordelingscriteria en overige voorwaarden voor de erkenning van bedrijven en producenten van rauwe melk, en een Reglement Aangeslotenen, waarin zijn geregeld de rechten, plichten en sancties voor de aangeslotenen met betrekking tot de uitvoering van de erkenningsregeling en de consequenties met betrekking tot melkverwerking.
e. Het Erkenningsreglement Veehouderijbedrijven is op 1 januari 2000 in werking getreden. Artikel 2 van dat reglement luidt:
"De Stichting KKM verleent de mogelijkheid aan Veehouders die aan de gestelde voorwaarden van het KKM programma voldoen, een KKM erkenning te verkrijgen.
f. Het Reglement Aangeslotenen is op 1 januari 2000 eveneens in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 9 tot en met 12 van dat reglement, die vanaf die datum tijdelijk zijn opgeschort. Artikel 9 bepaalt onder meer:
"Indien een Aangeslotene bij de productie in Nederland van melk- en zuivelproducten bestemd voor humane consumptie Boerderijmelk aanwendt, zal deze melk uitsluitend direct of indirect afkomstig zijn van veehouderijbedrijven die door de Stichting KKM zijn erkend. ....."
g. Daaraan voorafgaande heeft de stichting KKM op 5 februari 1999 bij de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa) een verzoek ingediend tot het, op grond van artikel 17 van de Mededingingswet (Mw), verlenen van ontheffing van het verbod van artikel 6 Mw voor een kwaliteitsborgingsysteem voor boerderijmelk (rauwe melk).
h. In zijn besluit van 14 maart 2000 op dat verzoek overweegt de directeur-generaal NMa onder meer het volgende:
"4. KKM heeft ontheffing aangevraagd voor het Reglement Aangeslotenen en het Erkenningsreglement veehouderijbedrijven, waarin het kwaliteitsborgingsysteem van KKM is vervat. Dit systeem komt er op neer dat KKM op verzoek van een melkveehouder aan deze een 'certificaat van erkenning' verleent, indien deze melkveehouder voldoet aan de door KKM vastgestelde eisen. De eisen, zoals opgenomen in het Erkenningsreglement, hebben betrekking op de wijze van produceren (o.m. met betrekking tot het gebruik van diergeneesmiddelen, diergezondheid en welzijn, voer en water, melkwinning, -bewaring en -inrichting, reiniging en desinfectie, en milieu en afvalstoffen) en niet op de intrinsieke kwaliteit van de melk. De KKM-eisen gaan (voor een deel) verder dan de bestaande wettelijke eisen. De bij KKM aangesloten melkverwerkende bedrijven en KKM hebben het exclusieve gebruiksrecht op het KKM beeldmerk.
.....
12. Bij fax van 26 november 1999 heeft KKM de d-g NMa meegedeeld de artikelen 9 t/m 12 van het Reglement Aangeslotenen buiten toepassing te laten in afwachting van een nadere publiekrechtelijke regeling omtrent de productie van melk.
.....
25. Hoewel de artikelen 9 t/m 12 geen deel meer uitmaken van het Reglement Aangeslotenen (randnummer 7), hecht de d-g NMA er aan in het onderhavige geval, uit oogpunt van duidelijkheid voor de betrokken partijen, een mededingingsrechtelijk oordeel te geven over de toepasselijkheid van artikel 6 Mw indien deze artikelen nog wel zouden gelden.
26. De artikelen 9 t/m 12 van het Reglement Aangeslotenen beperken de bij de KKM aangesloten melkverwerkende bedrijven in hun vrijheid om zelf te kiezen van welke melkveehouders zij hun melk afnemen. Daarnaast wordt het melkveehouders die aan alle wettelijke eisen voldoen, maar niet door KKM erkend zijn, de facto onmogelijk gemaakt om hun melk af te zetten. Het marktaandeel van de niet bij KKM aangesloten melkverwerkende bedrijven is te klein (minder dan 2%) om een reële afzetmogelijkheid te vormen. Er is derhalve sprake van een mededingingsbeperking.
27. De bovengenoemde artikelen hebben, indien zij nog van kracht zouden zijn, een merkbaar mededingingsbeperkend effect op de Nederlandse markt voor boerderijmelk. Het gezamenlijk marktaandeel van de aangesloten melkverwerkende bedrijven van meer van 98% en het grote aantal deelnemende melkveehouders maakt de KKM-regeling immers nagenoeg marktdekkend. Dit betekent dat de mededingingsbeperking wordt getroffen door het verbod van artikel 6, lid 1, Mw.
28. De d-g NMa overweegt voorts dat het buiten toepassing laten van de artikelen 9 t/m 12 van het Reglement aangeslotenen niet automatisch betekent dat de inbreuk op artikel 6 Mw ongedaan wordt gemaakt. Dit hangt samen met het marktgedrag van de aangesloten melkverwerkende bedrijven. Indien één of meerdere melkverwerkende bedrijven hun marktgedrag, dat aanvankelijk was gebaseerd op de mededingingsbeperkende artikelen 9 t/m 12 van het Reglement Aangeslotenen, na beëindiging daarvan zouden voortzetten, vormt dit een inbreuk op het verbod van artikel 6, lid 1, Mw.
i. Op 19 mei 1999 is in de ledenraadvergadering van Campina een statutenwijziging van de coöperatie aangenomen. Aan artikel 9.2. van die statuten is onder d. een bepaling toegevoegd, zodat de tekst thans luidt:
"Alle leden zijn verplicht:
....
d. wat betreft hun bedrijf te beschikken over de erkenning van de stichting: Stichting Keten Kwaliteit Melk."
In de bij de wijziging behorende toelichting wordt vermeld dat de nieuwe verplichting geen lidmaatschapsvereiste is, maar wel dat het niet voldoen daaraan consequenties heeft voor de melkprijs.
j. Deze consequenties zijn in een brief van Campina van 21 december 1999 onder meer aldus verwoord:
- Vanaf 1 januari 2000 wordt ten aanzien van de verwerking onderscheid gemaakt tussen de boerderijmelk afkomstig van KKM erkende bedrijven en de boerderijmelk afkomstig van niet KKM erkende bedrijven. Deze laatste wordt uitsluitend verwerkt tot industriële producten;
- Voor leden en leveranciers die boerderijmelk van niet KKM erkende bedrijven aan
Campina Melkunie afleveren, zal een extra kostentoerekening van toepassing zijn. Deze toerekening is gebaseerd op de extra transportkosten die voor deze categorie door Campina Melkunie worden gemaakt;"
k. Eiser heeft principiële bezwaren tegen de KKM-certificering. Hij heeft geen KKM-erkenning aangevraagd. Zijn bedrijfsvoering voldoet overigens aan de wettelijke vereisten en aan de (overige) in de statuten van Campina neergelegde voorschriften.
l. Sinds enige tijd wordt de melk van het bedrijf van eiser door Campina afzonderlijk opgehaald en verwerkt. In verband daarmee houdt Campina vanaf 1 april 2000 een bedrag van 2 cent en vanaf 1 augustus 2000 een bedrag van 6 cent per kilogram melk in op de aan eiser uit te keren melkprijs. Campina heeft aangekondigd met ingang van 1 november 2000 die inhouding te zullen verhogen naar 10 cent per kilogram melk.