Vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A. B.V,
gevestigd en kantoorhoudende te Nieuwegein,
eisende partij in conventie bij dagvaarding van 20 oktober 1999 en oproepingsexploot van 7 juli 2000,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
procureur mr. J. van Dijkhuizen te Arnhem,
advocaat mr. R.A. Kempermann te Maastricht,
1. X,
wonende te Oosterbeek, gemeente Renkum,
2. Y,
wonende te Oosterbeek, gemeente Renkum,
gedaagde partijen in conventie bij genoemde dagvaarding,
eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. I.P.A. van Heijst,
procureur mr. J.M. Bosnak,
beiden te Arnhem.
De partijen zullen verder A. en X. worden genoemd.
Bij de stukken bevindt zich een afschrift van een tussen A. als eiseres in conventie en verweerster in (voorwaardelijke) reconventie en X. als gedaagden in conventie en eisers in (voorwaardelijke) reconventie onder rolnummer 2134/1999 gewezen vonnis van de kantonrechter te Wageningen van 21 juni 2000. Een fotokopie daarvan is aan dit vonnis gehecht.
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter, waarin deze zich onbevoegd heeft verklaard van de in die zaak ingestelde eis in conventie kennis te nemen en de zaak in zoverre in de stand waarin deze zich toen bevond naar deze rechtbank heeft verwezen. Daarop heeft A. bij exploot van 7 juli 2000 X. voor deze rechtbank opgeroepen om wat het geschil in conventie betreft voort te procederen. Vervolgens hebben de partijen de stukken, met producties van beide zijden, voor vonnis aan de rechtbank overgelegd. In het procesdossier van A. ontbreekt het achterblad van productie 14 van de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie en in het procesdossier van X. de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie met bijbehorende producties.
1. De kantonrechter heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard van de vordering in conventie kennis te nemen. Bij de beantwoording van de vraag of een rechtsvordering, omdat zij betrekking heeft op een bepaalde overeenkomst, tot de kennisneming behoort van de kantonrechter, geldt als maatstaf de grondslag van de vordering zoals die blijkens de dagvaarding door de eiser is ingesteld. Indien uit het verweer van de gedaagde of uit het verdere verloop van het geding blijkt dat de werkelijk bestaande rechtsverhouding een andere is, kan dat aan de toewijsbaarheid van de vordering in de weg staan, maar niet leiden tot een andere maatstaf voor de bevoegdheid van de kantonrechter. Zie HR 8 juli 1993 NJ 1993,689. Weliswaar gaat het in dat arrest om een geval waarin de vordering voor de rechtbank aanhangig was gemaakt en waarin de vraag rees of vervolgens nog hoger beroep mogelijk was bij het gerechtshof in verband met art. 157 Rv, maar de hiervoor geciteerde regel uit het arrest geldt ook voor de onderhavige situatie. Zie ook Wendels/Snijders, Civiel appel, nr. 36. De stukken laten geen andere conclusie toe dan dat A. haar vordering in de inleidende dagvaarding heeft gebaseerd op een volgens haar bestaande overeenkomst van huurkoop. Daarmee is de bevoegdheid van de kantonrechter gegeven. Als de kantonrechter vindt dat de overeenkomst niet als huurkoop valt te kwalificeren, kan dat hooguit aan de toewijsbaarheid van de vordering in de weg staan. Uit het voorgaande volgt dat dus niet de rechtbank bevoegd is, zodat de zaak terugverwezen moet worden naar de kantonrechter als de bevoegde rechter. De beslissing omtrent de kosten laat de rechtbank aan de kantonrechter over. Beide partijen hebben bij de rechtbank f 475,- vast recht moeten betalen en het oproepingsexploot heeft A.
f 129,19 gekost.
2. Ter vermijding van verder processueel getob heeft de rechtbank een suggestie. Als de kantonrechter de op huurkoop gebaseerde vordering zou afwijzen omdat het volgens hem geen huurkoop is en A. daartegen in hoger beroep wil komen (bij de rechtbank) kan zij in de appelprocedure haar vordering desgewenst subsidiair baseren op grondslagen die tot de competentie van de rechtbank als rechter van eerste aanleg behoren. Weliswaar is de rechtbank dan als appelrechter niet bevoegd van de vorderingen op die subsidiaire grondslag kennis te nemen en zal zij zich dus in zoverre onbevoegd moeten verklaren, maar dan zal zij naar zichzelf moeten verwijzen als de bevoegde rechter in eerste aanleg, teneinde het geding wat betreft die subsidiaire grondslag(en) overeenkomstig de procedureregels voor de eerste instantie te behandelen en te beslissen.
De rechtbank, recht doende
1. verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;
2. verwijst de zaak in de stand waarin die zich bevindt terug naar de kantonrechter te Wageningen ter verdere behandeling en beslissing;
3. laat de beslissing omtrent de kosten over aan de kantonrechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Waal-van Wessem, rechter, en uitgesproken in het openbaar op donderdag 21 september 2000.
KANTONGERECHT TE WAGENINGEN
Rolnummer 2134/1999
Zittingsdatum: 21 juni 2000
W.v.d.M.
De kantonrechter wijst het
volgende vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A. B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Nieuwegein,
gemachtigde: mr. R.A. Kempermann,
advocaat te 6200 AN Maastricht, postbus 598,
als eiseres in conventie bij dagvaarding
d.d. 20 oktober 1999
en gedaagde in reconventie,
X.,
wonende te 6862 GB Oosterbeek,
gemeente Renkum, Nieuwland 41,
Y.,
wonende te 6862 GB Oosterbeek,
gemeente Renkum, Nieuwland 41,
rolgemachtigde: deurwaarder G.G. Breunissen te Wageningen,
als gedaagden in conventie en eisers in reconventie.
Partijen worden verder ook wel bij hun naam genoemd.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
A. heeft een vordering ingesteld als verwoord in de dagvaarding. Daarop hebben X. en Y. geantwoord en een tegenvordering ingesteld. Vervolgens is in conventie gerepliceerd en gedupliceerd en in reconventie geantwoord, gerepliceerd en gedupliceerd. Door beide partijen zijn producties in het geding gebracht. Het vonnis is bepaald op heden.
HET GESCHIL EN DE BEOORDELING DAARVAN:
In 1995 hebben X. en Y. kunststof kozijnen gekocht bij Exakta Benelux B.V.. De koopsom zou door A. worden gefinancierd door middel van een, zoals zij dat noemt, “driepartijen lease-overeenkomst.” Genoemde overeenkomst bepaalt onder meer: “Indien lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst heeft voldaan, is lessee gerechtigd aan het eind van de periode de goederen te kopen voor de vermelde koopoptieprijs. Betaling dient te geschieden met de laatste termijn. Indien lessee van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, zal lessee de goederen… terugbezorgen op een door A. aangegeven adres in Nederland.” Lessee waren in dit geval dus X. en Y., de koopoptieprijs bedroeg ¦ 250,--.
X. en Y. hebben het gekochte niet afgenomen van Exakta en al in 1995 aan laatstgenoemde de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst aangezegd. A. stelt dat zij Exakta wel de koopsom heeft betaald. A. stelt dat zij van X. en Y., die wel enkele termijnen op de kredietsom hebben afgelost, een bedrag groot ¦ 12.974,11 in hoofdsom, vermeerderd met rente als vermeld in de dagvaaring. Zij beroept zich in dat verband mede daarop dat X. en Y. meer dan twee termijnen achterstand hebben, wat A. volgens de lease-overeenkomst de mogelijkheid biedt het nog verschuldigde deel van de kredietvergoeding, die aanvankelijk in totaal bedroeg ¦ 15.656,40, ineens op te vorderen. A. acht de kantonrechter bevoegd omdat er sprake zou zijn van huurkoop, althans van een overeenkomst met dezelfde strekking als een huurkoopovereenkomst.
X. en Y. voeren gemotiveerd verweer. Hun tegenvordering, voorwaardelijk ingesteld voor het geval A. in haar vordering niet-ontvankelijk zou worden verklaard danwel haar vordering zou worden afgewezen, strekt tot terugbetaling van de reeds door hen betaalde termijnbedragen tot de totaalsom van ¦ 1.437,17, te vermeerderen met rente als in de stukken omschreven.
Onder verwijzing naar het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam en de daarbij behorende noot als gepubliceerd in de Praktijkgids van april 2000 onder nummer 5435 zal de kantonrechter zich onbevoegd verklaren ten aanzien van de vordering van A.. De kantonrechter ziet de overeenkomst waarvan hier sprake is dus anders dan A.. Ook in het onderhavige geval is er immers sprake van financiel leasing met een koopoptie en dus niet van huurkoop, terwijl het in dat verband gevorderde bedrag ruim meer dan ¦ 10.000,-- is.
De reconventie, ten aanzien waarvan de kantonrechter wel bevoegd is, zal worden aangehouden totdat in de conventie zal zijn beslist: over de tegenvordering kan immers eerder niets zinnigs worden gezegd.
Op grond van het vorenoverwogene moet er worden beslist als hieronder te vermelden en kan voorshands onbesproken blijven wat overigens door partijen over en weer is aangevoerd.
In conventie zal de beslissing omtrent de proceskosten worden gereserveerd.
verwijst de zaak ter verdere afdoening naar de arrondissementsrechtbank te Arnhem;
reserveert de beslissing omtrent de proceskosten;
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 20 december 2000 of zoveel eerder als partijen daartoe in staat zijn voor uitlating omtrent de vraag of en in hoeverre voort geprocedeerd moet worden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.H.H. Misdorp en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van het kantongerecht te Wageningen van woensdag 21 juni 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.