3. De vorderingen
3.1. TZH stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat TenneT weigert haar contractuele verplichtingen, zoals die zijn neergelegd in de Verklaring, na te komen. TZH voert in verband daarmee het volgende aan. TenneT weigert te voldoen aan haar verplichtingen genoemd in de artikelen 4.1 en 4.2 van de Verklaring zich in te spannen om te komen tot een beheersovereenkomst en tot dienstverleningsovereenkomsten wat betreft de werkzaamheden aan de lijnen van het TZH Netonderdeel. Door die werkzaamheden openbaar aan te besteden en te gunnen aan een derde verhindert TenneT dat nog dienstverleningsovereenkomsten met TZH worden gesloten over het onderhoud van de lijnen van TZH. Het gevolg hiervan zal zijn dat TZH een wezenlijk deel van haar dienstverlening met betrekking tot haar Netonderdeel met ingang van 1 januari 2001 voor een periode van twee à drie jaar dreigt te gaan missen waardoor zij aanzienlijke schade zal lijden. TZH vordert om die reden TenneT, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te bevelen tot nakoming van de Verklaring, en meer in het bijzonder tot naleving van de inspanningsverplichting als bedoeld in artikel 4.1 en 4.2 van de Verklaring om:
a. een beheersovereenkomst tot stand te brengen terzake van het beheer door TenneT van het aan TZH toebehorende net dat onderdeel uitmaakt van het landelijk hoogspanningsnet;
b. een dienstverleningsovereenkomst tot stand te brengen terzake van de uitvoering van door TenneT als landelijk netbeheerder te bepalen onderhouds- en inspectiewerkzaamheden aan het aan TZH toebehorende Netonderdeel als hiervoor onder a. bedoeld;
c. daartoe de onderhandelingen met TZH binnen vijf werkdagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis te hervatten;
d. zich te onthouden van gedragingen die de totstandkoming van een dienstverleningsovereenkomst als hiervoor onder b. bedoeld beletten of belemmeren;
e. het (verlenen van alle medewerking aan het) ongedaan maken van (de gevolgen van) de openbare aanbesteding van de werkzaamheden voorzover het werkzaamheden betreffen die verband houden met de onderhouds- en inspectiewerkzaamheden als hiervoor onder b. bedoeld.
3.2. TenneT heeft de vorderingen van TZH gemotiveerd weersproken. Op haar verweer, voorzover relevant, zal hierna worden ingegaan.
4. De beoordeling van de vorderingen
4.1. TenneT betoogt in deze procedure in de eerste plaats dat zij niet langer kan worden gehouden aan de Verklaring, omdat deze zou zijn achterhaald. In haar visie is de Verklaring uitdrukkelijk bedoeld als overgangsregeling om de onderhandelingen over de door de Wet verlangde overdracht van het netbeheer aan TenneT uit het slop te halen. In dat verband wijst zij op het feit dat in de Verklaring - op verzoek van TZH - een opzegmogelijkheid met als peildatum 1 mei 1999 is opgenomen. Ook de omstandigheid dat inmiddels in art. 16 lid 6 van de Wet een wettelijke basis is gecreëerd voor de verplichting van de neteigenaren om alle medewerking aan de landelijk netbeheerder te verlenen opdat deze zijn wettelijke taken kan uitvoeren, brengt volgens TenneT mee dat de Verklaring haar betekenis heeft verloren.
4.2. Anders dan TenneT stelt valt, voorlopig geoordeeld, uit de Verklaring zelf vooralsnog niet af te leiden dat zij als tijdelijk is bedoeld. In ieder geval bestaat onvoldoende aanleiding partijen niet meer gebonden te achten aan de uit de Verklaring voortspruitende verplichting zich in te spannen tot het aangaan van een beheersovereenkomst en van dienstverleningsovereenkomsten. In zoverre kan genoemd verweer van TenneT dan ook niet slagen.
4.3. TZH is van mening dat TenneT zich onvoldoende heeft ingespannen een beheersovereenkomst met haar te sluiten. TenneT ontkent dit en voert aan dat partijen geruime tijd hebben onderhandeld over een dergelijke overeenkomst. De reden dat die onderhandelingen niet tot resultaat hebben geleid is volgens TenneT terug te voeren op het feit dat TZH in de overeenkomst opgenomen wilde zien dat TenneT het beheer van het netonderdeel en de beslissingen over investeringen in overleg en samenwerking met TZH zou uitvoeren. Bovendien wenste TZH naar zeggen van TenneT dat in de beheersovereenkomst zou worden vastgelegd dat met het sluiten van die overeenkomst een dienstverleningsovereenkomst zou worden gesloten. TenneT acht bedoelde eisen van TZH, gelet op de Wet, onaanvaardbaar.
4.4. TZH ontkent niet dat partijen reeds langere tijd hebben onderhandeld over het sluiten van een beheersovereenkomst, waarbij ook verschillende concepten de revue zijn gepasseerd. Door TZH wordt evenmin betwist dat zij in de beheersovereenkomst wenst te zien neergelegd dat TenneT het beheer van het netonderdeel en de beslissingen aangaande investeringen zal uitvoeren in overleg en in samenwerking met TZH. Zoals TenneT terecht aanvoert, zou, indien aan de wensen van TZH wordt tegemoet gekomen, dit betekenen dat TZH medezeggenschap krijgt in de uitvoering van de taken, genoemd in art. 16 lid 1 en 2 van de Wet, die, met uitsluiting van anderen, krachtens art. 16 lid 3 van de Wet (behoudens uitzonderingen die zich in dit geval niet voordoen) aan TenneT zijn opgedragen. Begrijpelijk en gerechtvaardigd is dat TenneT, teneinde niet in strijd met de Wet te handelen, niet op grond van genoemde voorwaarden van TZH met haar tot een beheersovereenkomst wilde komen. In aanmerking genomen de hiervoor vermelde omstandigheden kan, voorlopig geoordeeld, niet worden gezegd dat TenneT zich onvoldoende heeft ingespannen een beheersovereenkomst met TZH tot stand te brengen. De vordering strekkende tot nakoming van de inspanningsverplichting tot het aangaan van een zodanige overeenkomst moet dan ook worden afgewezen.
4.5. Vervolgens dient te worden beoordeeld of TenneT heeft voldaan aan haar verplichting zich in te spannen om dienstverleningsovereenkomsten met TZH tot stand te brengen inzake de inspectie en het onderhoud van het aan TZH toebehorende net. TZH stelt dat dit niet het geval is geweest. TenneT bestrijdt dat. Met betrekking hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.6. Vaststaat dat partijen met ingang van 1 januari 2000 een driejarige dienstverleningsovereenkomst hebben gesloten voor het onderhoud van de stations van het TZH Netonderdeel. Voorts is gebleken dat zij voor het jaar 2000 hebben gecontracteerd over het verrichten van bepaalde (onderhouds)werkzaamheden door TZH aan de lijnen van haar net. Hieruit volgt dat TenneT, in ieder geval gedeeltelijk, aan enige inspanningsverplichting heeft voldaan.
In augustus 2000 is TenneT een procedure gestart tot het openbaar aanbesteden van het onderhoud van alle bij haar in beheer zijnde lijnen voor de jaren na 2000. Op grond van efficiencyoverwegingen wil TenneT slechts kavels toewijzen van een bepaalde schaalgrootte en stelt daarbij onder andere de eis dat het bedrijf dat het onderhoud zal gaan uitvoeren over minimaal 16 gekwalificeerde monteurs kan beschikken. Deze door TenneT gehanteerde opzet en voorwaarde worden, bij marginale toetsing, niet op voorhand als onredelijk aangemerkt, mede gelet op de door de wetgever voorgestane liberalisering van de elektriciteitsmarkt en de (internationale) ontwikkelingen op die markt, welke tenderen naar een toenemende commercialisering.
4.7. Dit uitgangspunt leidt er toe dat de inspanningsverplichting tot het sluiten van een dienstverleningsovereenkomst met betrekking tot de hoogspanningslijnen van karakter is veranderd ten opzichte van hetgeen in de Verklaring was voorzien. Zag de dienstverleningsovereenkomst aanvankelijk slechts op de eigen hoogspanningslijn van TZH, thans heeft zij betrekking op de hoogspanningslijnen in de door TenneT vastgestelde kavels. Derhalve dient beoordeeld te worden of TenneT zich voldoende heeft ingespannen om met TZH tot een dienstverleningsovereenkomst ten aanzien van een of meer kavels te komen. Voorshands moet worden geoordeeld dat dit het geval is geweest. TenneT heeft TZH in de gelegenheid gesteld naar gunning mee te dingen en TZH heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. De omstandigheid dat TenneT waarschijnlijk niet met TZH zal contracteren, nu TZH niet kan beschikken over 16 gekwalificeerde monteurs, kan niet afdoen aan de constatering dat aan de inspanningsverplichting is voldaan.
TZH heeft nog betoogd dat TenneT de hoogspanningslijn van TZH uit het kavel had kunnen lichten, maar met TenneT moet worden geoordeeld dat de hiervoor genoemde efficiencyoverwegingen zich daartegen verzetten.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat in voldoende mate is gebleken dat TenneT haar inspanningsverplichting ten aanzien van het tot stand brengen van dienstverleningsovereenkomsten is nagekomen. Er bestaat dan ook geen grond TenneT in dit geding alsnog tot die nakoming te bevelen. De daartoe strekkende vordering wordt afgewezen. Dit betekent tevens dat voor TZH het belang is komen te ontvallen aan de overige vorderingen, zoals die hiervoor onder 3.1.c, d. en e. zijn omschreven. Deze zullen dus eveneens worden afgewezen.
4.9. Nu TZH in het ongelijk wordt gesteld, dient zij te worden veroordeeld in de kosten van dit geding.