Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 70361 / KG ZA 01-57
Datum uitspraak: 16 maart 2001
70361 / KG ZA 01-57Zaak/rolnummer: 70361 / KG ZA 01-57
1. vereniging
VERENIGING STEDELIJK LEEFMILIEU,
gevestigd te Nijmegen,
2. vereniging
VERENIGING DORPSBELANG HEES,
gevestigd te Nijmegen,
3. de stichting
STICHTING FRISSE LUCHT LINDENHOLT,
gevestigd te Nijmegen,
4. de stichting
STICHTING WERKGROEP WEURT +,
gevestigd te Weurt,
5. de stichting
STICHTING NATUUR EN MILIEU,
gevestigd te Utrecht,
6. de stichting
STICHTING GELDERSE MILIEUFEDERATIE,
gevestigd te Arnhem,
7. de besloten vennootschap
TRAMEDICO FARMA B.V.
gevestigd te Nijmegen,
8. de bewoners van de Jonkerstraat te Nijmegen,
D.ZEEMAN e.a.
eiseressen,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,1
J.J.DraaijerAmsterdam
advocaat mr. J.J.Draaijer te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIJMEEGSCHE IJZERGIETERIJ B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde
,
procureur mr. J.M. Bosnak,1
W.J.R.M.WelschenHaarlem
advocaat mr. W.J.R.M.Welschen te Haarlem.
Het verloop van de procedure
Eiseressen hebben gedaagde, hierna ook kortweg te noemen: de Nijg, ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als staat weergegeven in de dagvaarding. De Nijg heeft geconcludeerd tot afwijzing van de gevraagde voorzieningen. De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Er zijn over en weer producties in het geding gebracht. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de advocaat van eiseressen bij brief van 5 maart 2001 haar reactie gegeven op het ter zitting overgelegde leesbare exemplaar van productie 17 van de zijde van de Nijg. Bij brief van 12 maart 2001 is daarop zijdens de Nijg gereageerd.
Partijen is op 2 maart 2001 een brief van de zijde van de president in dit kort geding gezonden, waarin partijen is gewezen op de mogelijkheid van mediation en hen is verzocht aan te geven, wederom binnen een week, of zij daarvoor in aanmerking willen komen. Bij brief van 12 maart 2001 heeft de Nijg aangegeven mee te willen werken aan mediation. Eveneens bij brief van 12 maart 2001 is namens eiseressen meegedeeld dat zij aan mediation mee willen werken, echter alleen ten aanzien van het gevorderde in de dagvaarding onder punt III en IV, voor zover deze laatste vordering ziet op emissiemetingen met betrekking tot de onder III van de dagvaarding bedoelde kankerverwekkende stoffen.
Bij brief van 13 maart 2001 heeft de Nijg hierop nog een reactie gegeven.
Aangezien mediation onder voorwaarden geen reële optie is, komt deze zaak vooralsnog niet voor mediation in aanmerking, zodat vonnis zal worden gewezen, zoals overigens door partijen aan het eind van de mondelinge behandeling is verzocht.
Op grond van de stellingen van partijen en de inhoud van de producties- alles voor zover niet dan wel onvoldoende weersproken- staat voorshands het volgende vast.
a. De Nijg is een ijzergieterij en met name gespecialiseerd in het in opdracht van derden vervaardigen van zware gietstukken. Inherent aan een ijzergieterij is dat het productieproces een belastende invloed uitoefent op haar omgeving. Een reukloze en emissieloze ijzergieterij bestaat niet. De Nijg is om die reden in 1981 vanuit de stadskern van Nijmegen overgebracht naar de locatie Westkanaaldijk; de huidige locatie. In de directe omgeving zijn grote en eveneens milieubelastende bedrijven gevestigd als ARN, EPON en RWZI.
b. Na eerdere vergunningverlening is door het bevoegde gezag, de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland (hierna: GS) aan de Nijg op 30 december 1994 een revisievergunning verleend ingevolge de Hinderwet, de Wet Luchtverontreiniging en de Wet Geluidhinder.
c. De Nijg heeft tegen het in die vergunning opgenomen voorschrift 7.4 beroep ingesteld. Eén van de eiseressen, Tramedico Farma (toen nog Europharm B.V. geheten), heeft eveneens beroep ingesteld tegen die vergunning, waarbij zij bezwaar heeft gemaakt tegen verschillende in de vergunning opgenomen voorschriften. De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft op 28 januari 1999 uitspraak gedaan, waarbij het beroep van de Nijg ongegrond, en het beroep van Tramedico Farma gedeeltelijk ongegrond is verklaard. In de vernietigde onderdelen van de vergunning hebben GS opnieuw voorzien bij besluit van 13 april 1999.
d. Ten aanzien van de bezwaren die Tramedico Farma had aangevoerd tegen de
geuroverlast, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak in zijn uitspraak van 28 januari 1999 overwogen dat als beschermenswaardig tegen geurhinder worden aangemerkt objecten in een leef- en woonomgeving, waartoe Tramedico Farma niet gerekend kan worden en derhalve vanuit het oogpunt van geur geen beschermenswaardig object is.
e. Door of namens enkele eiseressen zijn in het bestuurlijk traject procedures aanhangig gemaakt. Die eiseressen hebben bij GS om bestuurlijke handhaving gevraagd, aangezien zij van mening zijn dat door de Nijg de vergunningvoorschriften worden overtreden en tevens vinden zij dat de vergunning tekortschiet met het oog op de geuroverlast die de Nijg veroorzaakt.
Op 2 maart 2001 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak zich gebogen over het handhavingsverzoek van Tramedico Farma. Het resultaat is de president (nog) niet bekend. Met betrekking tot de andere handhavingsverzoeken heeft op 19 december 2000 de hoorzitting plaatsgevonden en moet de Commissie bezwaar- en beroepschriften nog advies uitbrengen.
f. In 1996 /97 is in opdracht van de Provincie Gelderland en de gemeenten Beuningen en Nijmegen onderzoek verricht naar de milieusituatie in Nijmegen-West en Weurt, waarbij met name is gekeken naar het uitstoten van carcinogene stoffen door de aldaar gevestigde industrie. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport Het Milieu in Weurt en Nijmegen-West.
g. Op 6 april 2000 heeft Tauw B.V. op verzoek van de Nijg een rapport uitgebracht naar aanleiding van emissiemetingen van dioxine en de emissiemetingen aan de afgassen van de Nijg. De metingen van de afgassen hebben plaatsgevonden op 9 en 10 maart 2000 in het kader van de vigerende vergunning.
h. Op 10 en 11 mei 2000 zijn door de provincie Gelderland bij de Nijg emissiemetingen uitgevoerd aan de afgassen van de door de Nijg gebruikte trommeloven. Hierover is op 28 juni 2000 een rapport uitgebracht.
Voorts is op 11 mei door Witteveen-Bos een geuronderzoek verricht in opdracht van de provincie Gelderland, waarvan op 16 mei 2000 rapport is uitgebracht.
i. In juni 2000 is door Buro Blauw B.V. een onderzoek verricht in opdracht van de Nijg in het kader van de voorschriften 7.4 en 7.5 van de vergunning, waarvan in november 2000 rapport is uitgebracht.
j. Op 12 december 2000 is door J. Vollenbroek van het bureau Mobilisation for environment (MOB) namens eiseressen verslag gedaan van de stand van zaken met betrekking tot de kennis van de luchtverontreiniging door de Nijg en hun effecten op de omgeving. Vervolgens is op 22 december 2000 door H. Vossen van het Project Research Amsterdam B.V., eveneens namens eiseressen een reactie gegeven op de verrichte geuronderzoeken. Vollenbroek en Vossen betwisten de uitkomsten van de eerdere emissieonderzoeken, dan wel de in de eerdere rapporten vermelde conclusies.
k. Mede naar aanleiding van de geurproblematiek en het milieuonderzoek in Nijmegen en omgeving hebben GS besloten over te gaan tot actualisering van de milieuvergunning van de Nijg, respectievelijk tot ambtshalve wijziging van de vergunning. De Nijg heeft, in overleg met GS, een Bedrijfsmilieuplan (BMP) opgesteld, welk plan uiteindelijk begin december 2000 bij GS is ingediend. Vooralsnog ontbreekt het de Nijg aan financiële middelen om aan dit plan uitvoering te geven. Van de zijde van GS is ter zitting toegelicht dat GS tracht van overheidswege subsidie te verkrijgen ter realisering van het BPM.
1. Eiseressen vorderen, op straffe van verbeurte van dwangsommen, dat
I. de Nijg een gebod krijgt opgelegd tot het (doen) naleven van haar vergunning van 30 december 1994 en meer gespecificeerd:
voldoen aan de emissie-eisen in voorschrift 6;
een maximale bruto smeltcapaciteit van 15.000 ton per jaar;
een maximale emissie van Vluchtige organische stoffen van 35.000 kilo per jaar en
het voor 1 maart 2001, althans door de president in goede justitie vast te stellen datum, uitvoeren van het in voorschrift 7.4 voorgeschreven geuronderzoek; en
II. de Nijg een gebod krijgt opgelegd dat wordt voldaan aan de geurnorm van 1 geureenheid als 98 percentiel bij objecten op leefniveau; en
III. de Nijg een gebod krijgt opgelegd dat de uitstoot van de volgende kankerwekkende stoffen wordt teruggebracht tot maximaal de volgende totale emissies als som van punt en diffuse bronnen:
dioxines: 500 nanogram/uur;
6 PAK (C1 klasse NeR): 0,04 gram/uur;
16 PAK: 5 gram/uur;
formaldehyde/methanal: 10 gram/uur; en
IV. elke maand, ingaande 1 maart 2001, althans ingaande op een door de president in goede justitie vast te stellen tijdstip, door een terzake als deskundig en erkend bureau immissiemetingen te doen verrichten met betrekking tot de door het bedrijf van de Nijg veroorzaakte stankoverlast en emissiemetingen te doen verrichten met betrekking tot de hiervoor genoemde kankerverwekkende stoffen en aan eiseressen telkens onverwijld een afschrift van de aldus verkregen meetresultaten ter hand te stellen, met de uitdrukkelijke bepaling dat het desbetreffende bureau bedoelde metingen telkens aantoonbaar aangekondigd verricht.
2. Eiseressen leggen aan hun vorderingen, kort samengevat, ten grondslag dat de Nijg handelt in strijd met de voorschriften in de aan haar verleende vergunning en daarnaast veroorzaakt de Nijg bovendien veel stankoverlast en hinder. Derhalve handelt de Nijg onrechtmatig jegens eiseressen. Bovendien handelt de Nijg in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Eiseressen hebben aan de vorderingen uitgebreide motiveringen ten grondslag gelegd, welke hierna - voor zover relevant- worden besproken.
3. De Nijg voert gemotiveerd verweer, welk verweer hierna -ook voor zover relevant - wordt besproken.
De beoordeling van het geschil.
4. De spoedeisendheid van de zaak vloeit voldoende voort uit de stellingen van eiseressen.
5. De Nijg stelt dat de bewoners van de Jonkerstraat Nijmegen, de heer D.Zeeman e.a. niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vordering, althans dat ten aanzien van hen de dagvaarding niet voldoet aan de eisen ingevolge artikel 5 Rv. Het zou gaan om een groepje bewoners, waarvan de namen niet duidelijk leesbaar zijn weergegeven en waarvan bovendien ook niet duidelijk is of zij als collectief of ieder individueel optreden. Ter zitting is aangeboden een leesbare lijst met namen over te leggen, zodat het argument van onleesbaarheid daarmee voldoende is weerlegd. Evenwel is niet gesteld noch gebleken dat de bewoners zich hebben verenigd in een stichting of vereniging conform het bepaalde in artikel 3:305a BW, zodat zij ook niet als zodanig in rechte kunnen optreden. De bewoners van de Jonkerstraat dienen dus in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard, behalve D.Zeeman, die met name in de dagvaarding is genoemd.
6. Wat de zaak zelf betreft dient, voor zover de vorderingen betrekking hebben op het in strijd handelen met de voorschriften van de aan de Nijg verleende vergunning, allereerst vermelding dat de taakverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter met zich brengt dat een grote terughoudendheid dient te worden betracht in een zaak als onderhavige. In de vaste jurisprudentie is de regel aanvaard dat de burgerlijke rechter gebonden is aan het oordeel van de bestuursrechter over de (on-)rechtmatigheid van een besluit. Voor zover de bestuursrechter zich eerder over de vergunningverlening heeft uitgesproken, in casu heeft de bestuursrechter dit gedaan naar aanleiding van het destijds door Tramedico Farma en door de Nijg zelf ingestelde beroep, is de conclusie gerechtvaardigd dat in onderhavig kort geding ervan uit dient te worden gegaan dat de vergunning overeenkomstig de wet is verleend en dat overeenkomstig de wet de in aanmerking te nemen belangen door de vergunning verlenende instantie volledig en op juiste wijze zijn afgewogen. Zolang de Nijg zich aan de vergunning houdt is slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding, zeker in kort geding, over te gaan tot toewijzing van maatregelen van zovergaande strekking als thans gevorderd.
7. Ook vertoont de onderhavige procedure nauwe samenhang met de ingestelde en wellicht nog in te stellen handhavingsprocedures bij de bestuursrechter. Ter zitting is namens Tramedico Farma bericht dat de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 maart 2001 zou beslissen naar aanleiding van haar beroep tegen de weigering van de provincie om handhavend op te treden tegen de Nijg. Enkele andere eiseressen, alsmede de in dit kort geding door eiseressen als deskundige ingeschakelde heer Vollenbroek, hebben zich ook met een handhavingsverzoek tot de provincie gericht. Die procedures bevinden zich nog in de bezwaarfase.
Hoewel niet alle eiseressen de bestuursrechtelijke weg hebben bewandeld, neemt dat niet weg dat de verleende vergunning en het handelen van de Nijg materieel gezien wel door de bestuursrechtelijke molen is gegaan en gaat, dat daarover een bestuursrechtelijk oordeel is en zal worden verkregen, zodat de burgerlijke rechter zich terughoudend dient op te stellen.
8. Dit neemt niet weg dat voor de burgerlijke rechter in zaken als de onderhavige een taak is weggelegd, voor zover de vordering is gebaseerd op onrechtmatig handelen. In casu stellen eiseressen dat de Nijg, voor zover zij handelt conform de verleende vergunning, maar zeker voor zover zij handelt in strijd met die vergunning, jegens eiseressen onrechtmatig handelt.
Zij stellen daartoe dat de Nijg op verschillende onderdelen in strijd handelt met de vergunning, hetgeen onrechtmatig is. Bovendien overtreedt de Nijg de volgens de NEN-norm maximaal toelaatbare geurnorm, waardoor zij stankoverlast veroorzaakt. Daarnaast brengt het handelen van de Nijg ontoelaatbare gezondheidsrisico’s met zich mee.
9. Eiseressen hebben met overvloedig materiaal in de vorm van rapportages en meetgegevens trachten aan te tonen dat de Nijg handelt in strijd met de vergunning en geurnorm, zoals die volgens de NEN-norm is bepaald. Uit het door de Nijg overgelegde matrix-overzicht over de jaren 1990-2000 valt af te leiden dat enkele malen de vergunde emissies inderdaad zijn overtreden, hetgeen ook door de Nijg is erkend. Gelet op het door de Nijg in het geding gebrachte uitgebreide commentaar van haar deskundige, kan in het bestek van dit kort geding niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld wat de ernst en de mate van de frequenties van de overschrijdingen is, wat de omvang van de hinder (geur) is waarover wordt geklaagd, alsmede, teneinde tot een goede belangenafweging te kunnen komen, welke offers er voor de Nijg mee gemoeid zijn om de overschrijdingen te voorkomen.
Een en ander neemt niet weg dat niet ontkend wordt dat de omwonenden hinder ondervinden van met name de door de Nijg veroorzaakte stank en dat gelet op de voorbereidingen die de provincie treft om de vergunning te actualiseren, althans ambtshalve te wijzigen, de vergunning onder druk staat. De klachten van eiseressen zijn zeker niet van iedere grond ontbloot. Echter, een en ander is, voorlopig geoordeeld, niet zo concreet dat een verbod van toekomstige overschrijdingen bij ordermaatregel in kort geding, gerechtvaardigd is. Bij uitstek is een bestuursrechtelijke (handhavings)procedure de geëigende weg om de beweerdelijke overschrijdingen te kunnen vaststellen en zo nodig aan banden te leggen. Aangezien deze procedure loopt en daarin, bijvoorbeeld door het vragen van voorlopige voorzieningen, door eiseressen zelf versnelling kan worden aangebracht, is er geen aanleiding dat de civiele rechter thans tussenbeide komt.
10. Voor zover de vordering is gebaseerd op onduldbare hinder respectievelijk gezondheidsrisico’s als gevolg van emissies door de Nijg wordt het volgende overwogen.
11. Met betrekking tot de ontoelaatbare geurhinder is gebleken dat er geen eenduidige landelijke normen zijn en dat aan de lokale overheid beleidsruimte is gelaten zulks in te vullen. Het gaat de bevoegdheid van de kort geding rechter te buiten, gezien de vele onduidelijkheden zoals hiervoor overwogen, dienaangaande thans maatregelen te treffen.
12. Met betrekking tot de gestelde gezondheidsricsico’s die omwonenden lopen, wordt overwogen dat reeds vele jaren daarover in Weurt en omgeving geklaagd wordt. Overigens hebben die klachten niet alleen betrekking op de Nijg, maar ook op andere aan de Westkanaaldijk gevestigde industrieën zoals de ARN, EPON en RWZI. Naar aanleiding van die klachten is in opdracht van de provincie en de lokale overheden onlangs het onderzoeksrapport “Het Milieu in Weurt en Nijmegen-West” uitgebracht. Daaruit blijkt dat bij continue blootstelling aan de gemeten concentraties van relevante carcinogene stoffen, de omwonenden minimale gezondheidsrisico’s lopen en bovendien dat de gemeten concentraties voor een gering percentage van de industrie afkomstig zijn, waarvan de Nijg op haar beurt slechts een fractie voor haar rekening neemt. Vooralsnog kan dan ook, zonder nader onderzoek, waarvoor dit kort geding zich niet leent, niet geconcludeerd worden dat de Nijg op dit onderdeel onrechtmatig handelt jegens eiseressen, dan wel de door haar vertegenwoordigde belanghebbenden.
13. De gevraagde voorzieningen worden daarom afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partijen dienen eiseressen de kosten van deze procedure te dragen.
- verklaart de bewoners van de Jonkerstraat te Nijmegen, met uitzondering van D. Zeeman, niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
- wijst ten aanzien van de eiseressen 1 tot en met 7 en D. Zeeman de overige gevraagde voorzieningen af,
- veroordeelt eiseressen in de kosten van deze procedure aan de zijde van de Nijg bepaald op f. 1550,00 aan salaris procureur en f. 501,51 aan verschotten,
- wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.Z. Hooft Graafland en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2001 in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert.