Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Sector Bestuursrecht
van de president ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Stichting werkgroep Groene Long
statutair gevestigd te Oosterhout, verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
alsmede
Heijmans Vastgoed B.V.
te Rosmalen, partij ex artikel 8:26 van de Awb
Verweerder heeft bij besluit van 26 februari 2001, onder verlening van vrijstelling ingevolge artikel 19 (oud) van de Wet de op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en met toepassing van artikel 50, vijfde lid, van de Woningwet (Wow), bouwvergunning verleend aan Heijmans Vastgoed BV (verder: vergunninghoudster) voor de bouw van een winkelcentrum met 28 appartementen op het perceel kadastraal bekend gemeente Nijmegen, sectie D, nummer 218 (ged).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 april 2001 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 28 mei 2001 heeft verzoekster de president verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 juni 2001. Namens verzoekster zijn aldaar verschenen de heren J.H. Coopmans en P.J. Veldman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam en mr. A.J.C. van der Heijden, ambtenaar van de gemeente en heeft voorts met toepassing van artikel 8:60, vierde lid, van de Awb de heer W.J. den Hartog van Grondexploitatiemaatschappij Waalsprong meegebracht als getuige/deskundige. Namens vergunninghoudster is verschenen de heer E.J. Molenkamp, bijgestaan door mr. J. Hoekstra, advocaat te Amsterdam.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De president overweegt allereerst als volgt.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Artikel 7:1, eerste lid, van deze wet bepaalt dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar moet maken tegen dat besluit.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt vervolgens dat onder een belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het derde lid schrijft voor dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Uit voormeld samenstel van wettelijke voorschriften volgt dat bezwaar en beroep slechts openstaat voor een belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
Verzoekster is een stichting die blijkens artikel 2, lid 1, van haar statuten ten doel heeft: "het behoud van het kenmerkende landschappelijke karakter van het open Betuwse landschap, in het bijzonder dat van de Over-Betuwe en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords."
Voor de ontvankelijkheid van het door verzoekster ingediende bezwaarschrift is derhalve relevant het antwoord op de vraag of verzoeksters belangen - gelet op de door haar blijkens de statuten te behartigen belangen - rechtstreeks bij het door haar bestreden besluit van 26 februari 2001 zijn betrokken.
Het bestreden besluit behelst de bouw van een winkelcentrum met 28 appartementen op een perceel dat onderdeel vormt van het zogeheten "Woonpark Oosterhout Midden". In dit gebied zijn inmiddels krachtens rechtens onherroepelijk geworden bouwvergunningen omstreeks 600 woningen gerealiseerd en in gebruik genomen. Hiernaast zijn in het betreffende gebied 151 woningen gebouwd en in gebruik genomen krachtens nog niet onherroepelijke bouwvergunningen. Het onderhavige bouwplan vormt aldus het sluitstuk van het "Woonpark Oosterhout Midden", waarbij met de realisering van het winkelcentrum een adequaat voorzieningenniveau wordt beoogd voor de omstreeks 2000 bewoners van het betreffende gebied.
De president heeft voorshands geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat verzoeksters belangen, die zij blijkens haar statutaire doelstelling beoogt te beschermen, op enigerlei wijze rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Als gevolg van de goeddeels feitelijk en rechtens onherroepelijke totstandkoming van het "Woonpark Oosterhout Midden", binnen welks contouren de onderhavige bouwlocatie is gelegen, kan niet worden staande gehouden dat deze locatie ten tijde van belang (nog) geacht kon worden te behoren tot het open Betuwse landschap waarvan verzoekster het kenmerkende karakter wenst te behouden. Hieraan kan niet afdoen dat verzoekster ter zake de besluiten met betrekking tot het bouwrijp maken en de bouw van de eerste fase van het woonpark (eerdergenoemde 151 woningen) wel als belanghebbende is aangemerkt, omdat immers te dien tijde het nog niet bebouwde gebied wel tot het open Betuwse landschap kon worden gerekend. In dit verband verdient nog opmerking dat verzoekster tegen de bouwvergunningen voor meergenoemde 600 woningen geen bezwaar en beroep heeft ingesteld, zodat met de voltooiing van die woningen het statutair door verzoekster te beschermen gebied noodzakelijkerwijs is verkleind.
Ten slotte tekent de president nog aan dat verzoekster ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard tegen de bouw ter plaatse van uitsluitend de 28 appartementen geen bezwaren te hebben, hetgeen temeer een aanwijzing vormt voor de conclusie dat verzoekster met onderhavig verzoek niet het oog heeft op verwezenlijking van haar statutaire doelstelling, maar kennelijk op de behartiging van andere - daartoe niet te rekenen - belangen.
Naar voorlopig oordeel van de president kan verzoekster onder de geschetste omstandigheden niet als belanghebbende in de zin van de Awb worden aangemerkt, zodat haar bezwaarschrift tegen het bestreden besluit een gerede kans loopt niet-ontvankelijk te worden verklaard. Gelet hierop bestaat geen grond voor het treffen van enige voorlopige voorziening.
Geen termen bestaan voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt derhalve als volgt.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als president en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2001 in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans als griffier.
De griffier, De president,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: