ECLI:NL:RBARN:2001:AB2312
Rechtbank Arnhem
- Cassatie
- H. Eigenberg
- H.P.M. Kester
- T.P.E.E. van Groeningen
- Rechtspraak.nl
Veroordeling tot gevangenisstraf en terbeschikkingstelling na poging tot moord
In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen de verdachte, vertegenwoordigd door haar raadsvrouw mr. E.M.C. Tinneveld, heeft de Rechtbank Arnhem op 27 juni 2001 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van poging tot moord op haar echtgenoot, waarbij zij hem met een of meer hamers op het hoofd heeft geslagen. Tijdens de zitting op 13 juni 2001 werd vastgesteld dat de verdachte lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van haar persoonlijkheid, zoals vastgesteld in een multidisciplinair rapport van psycholoog I.M. van Woudenberg en psychiater T.S. van Veer. Dit rapport concludeerde dat de verdachte het feit in sterk verminderde mate kon worden toegerekend.
De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit strafbaar was, maar dat de verdachte niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor haar daden. De rechtbank besloot dat de verdachte ter beschikking moest worden gesteld en dat zij van overheidswege zou worden verpleegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische toestand en het feit dat zij niet eerder met de strafrechter in aanraking was geweest.
De rechtbank verklaarde niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders was ten laste gelegd en sprak haar daarvan vrij. De beslissing om de verdachte ter beschikking te stellen en te verplegen werd gegrond op de artikelen 10, 27, 37 en 37a van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de rechtbank de ernst van het geweldsmisdrijf tegen de persoon in acht nam en de veiligheid van anderen vooropstelde.