Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 75629 / KG ZA 01-384
Datum uitspraak: 21 augustus 2001
75629 / KG ZA 01-384Zaak/rolnummer: 75629 / KG ZA 01-384
X,
wonende te Westervoort,
eiseres
,
procureur mr. J.C.C.M. Brand te Westervoort,
de stichting
STICHTING VIVARE,
gevestigd te Duiven,
gedaagde
,
procureur mr. J.M. Bosnak1
M.M.A. VerminAmersfoort,
advocaat mr. M.M.A. Vermin te Amersfoort.
Het verloop van de procedure
Eiseres - hierna te noemen X - heeft gedaagde - hierna te noemen Vivare - ter zitting in kort geding doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Vivare heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van beide partijen hebben de zaak bepleit, beiden overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
a) Ingevolge artikel 22 van de Grondwet en artikel 16 van het Europees Sociaal Handvest dient de overheid zorg te dragen voor de bevordering van voldoende woongelegenheid voor haar burgers en het verschaffen van gezinshuisvesting. Die zorg is in Nederland nader uitgewerkt in de Huisvestingswet.
b) Krachtens artikel 11 lid 1 en 2 van de Huisvestingswet kan de gemeenteraad in de huisvestingsverordening bepalen dat voor bepaalde categorieën woningzoekenden een onderscheid naar urgentie wordt gemaakt. Door het Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) is die overheidszorg voor de regio nader uitgewerkt in de Regionale Huisvestingsverordening KAN-Noord 1998 (hierna: de Verordening). In artikel 2.2 lid 1 van de Verordening is bepaald dat een urgentiebewijs slechts kan worden verstrekt aan een woningzoekend huishouden dat - samengevat - buiten eigen schuld in een noodsituatie is geraakt. In artikel 2.2 lid 2 van de Verordening is bepaald dat onder een noodsituatie wordt verstaan: “een situatie, waarbij sprake is van een meervoudige problematiek van medische of sociale aard, waarvan het ontstaan de woningzoekende niet verwijtbaar is”.
c) Op grond van artikel 1.3 van de Verordening heeft de gemeente Westervoort met de Woonstichting Rijn en Ijssel te Duiven (vanaf 1 januari 2001 geheten Vivare Duiven), bij welke stichting X als woningzoekende staat ingeschreven, de Overeenkomst Woonruimteverdeling KAN-Noord (hierna: de Overeenkomst) gesloten. Ingevolge artikel 2.2 van de Overeenkomst geschiedt het toekennen en afwijzen van urgentie door een Regionale Urgentie Commissie (hierna: de RUC) aan de hand van de criteria, genoemd in de Verordening. De samenstelling en werkwijze van de RUC is vastgelegd in het Reglement Regionale Urgentie Commissie KAN-Noord 1998 (hierna: het RUC-Reglement).
d) In paragraaf 4 van de Overeenkomst is bepaald dat er - conform het bepaalde in artikel 4 lid 2 van de Huisvestingswet - een Regionale Klachten Commissie Woonruimteverdeling KAN-Noord (verder: RKC) in het leven zal worden geroepen voor klachten van woonconsumenten over de beoordeling door de RUC en voorts dat deze RKC bindende adviezen uitbrengt. De samenstelling en werkwijze van de RKC is vastgelegd in het Reglement Regionale Klachten Commissie KAN-Noord 1998 (hierna: het RKC-Reglement).
e) X woonde met haar drie zonen van 1982 tot 1998 op het adres A te Westervoort. Ter voorkoming van escalatie van een conflict met buurtbewoners wegens door X en haar kinderen veroorzaakte overlast als ook vanwege haar huurachterstand en verwaarlozing van de woning, heeft de Woonstichting Rijn en Ijssel te Duiven, de rechtsvoorganger van Vivare (verder: de Woonstichting), X in 1998 een woning in een andere buurt aangeboden - die zij heeft geaccepteerd - aan het adres B, waarbij haar huurschulden zijn kwijtgescholden. In november 1999 heeft X deze woning op vordering van de Woonstichting moeten ontruimen, wegens, wederom, een grote huurachterstand. Sinds die tijd woont zij met twee van haar zonen op de bovenverdieping van de woning van een kennis op het adres C. Die kennis, Y, heeft haar en haar twee zonen uit nood tijdelijk in huis genomen. Haar oudste - meerderjarige - zoon woont inmiddels niet meer bij haar in en zij wil dit ook niet meer.
f) Op 18 juli 2000 heeft X een urgentieaanvraag ingediend bij de Woonstichting. Deze aanvraag is ter beoordeling voorgelegd aan de RUC. De RUC heeft, mede op grond van het advies van de dienst Brandweer en Volksgezondheid te Arnhem, op 24 augustus 2000 besloten deze aanvraag af te wijzen omdat:
door X in onvoldoende mate aantoonbaar is gemaakt dat er sprake is van een onhoudbare situatie die zeer spoedig dient te worden opgelost;
X zelf verantwoordelijk is voor het ontstaan van de huidige huisvestingssituatie;
X tot nu toe hulp heeft geweigerd om te zoeken naar een oplossing voor de ontstane problemen.
Dit besluit is op 7 september 2000 aan X toegezonden.
g) Tegen dit besluit van de RUC heeft X via haar raadsman op 18 oktober 2000 bezwaar ingediend bij de RKC. De RUC heeft hierop gereageerd bij verweerschrift van 6 november 2000. Vervolgens heeft, voorafgaande aan de besluitvorming door de RKC, op 21 november 2000 een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij X, haar raadsman en een vertegenwoordiger van de RUC door de RKC zijn gehoord.
h) De RKC heeft bij besluit gedateerd 21 november 2000 het volgende overwogen: “de klachtencommissie is, gezien het dreigende verlies van woonruimte per 1 december van oordeel, dat er sprake is van een onhoudbare situatie. De commissie stelt daarbij vast, dat klaagster in zeer hoge mate zelf verantwoordelijk is voor het feit dat zij na gedwongen ontruiming wegens huurachterstand thans niet over zelfstandige woonruimte beschikt. Tevens stelt de commissie vast, dat klaagster niet in staat is zelf binnen een termijn van zes maanden andere woonruimte te vinden. Naar het oordeel van de commissie kan het woonprobleem van klaagster alleen worden opgelost, indien zij zich bij het aangaan van een huurovereenkomst onherroepelijk bereid verklaart zich te houden aan stringente voorwaarden en afspraken, bijvoorbeeld met betrekking tot het correct betalen van huur, of ter voorkoming van overlast. De commissie verwijst in dit verband naar het zogenaamde tweede kans beleid zoals dit in de gemeente Arnhem wordt uitgevoerd. Gelet op het bovenstaande en op de verklaring van haar raadsman, dat klaagster bereid is een nieuwe start te maken, en bij toewijzing van woonruimte bereid is huur te betalen via een automatische incasso, is de commissie van oordeel dat het bezwaarschrift gegrond verklaard dient te worden. De RKC besluit het bezwaar van X gegrond te verklaren, en het bindend advies op te leggen dat haar door de Woonstichting Rijn en Ijssel (nu: Vivare) zo spoedig mogelijk passende woonruimte voor drie personen wordt aangeboden in de gemeente Westervoort. De commissie geeft de Woonstichting Rijn en Ijssel daarbij in overweging middels het zogenaamde ‘tweede kans beleid’ afspraken te maken voor wat betreft begeleiding van klaagster, teneinde correcte betaling van huur door klaagster te bewerkstelligen. Aldus vastgesteld te Arnhem op 21 november 2000 door de leden van de Regionale Klachtencommissie Woonruimteverdeling KAN-Noord.”
i) Bij faxbrief van 22 november 2000 heeft de secretaris van de RKC aan de Woonstichting medegedeeld dat de leden van de RKC geneigd zijn het door X ingediende bezwaarschrift gegrond te verklaren, maar vooralsnog besloten hebben de beslissing op het bezwaarschrift aan te houden. De secretaris verzoekt de Woonstichting gemotiveerd te antwoorden op de vraag in hoeverre zij bereid is om via het zogenaamde ‘tweede kans beleid’ aan X woonruimte te verhuren, onder de voorwaarde dat X zelf bereid is deze tweede kans aan te grijpen. Daartoe dient X een begeleidingsovereenkomst te ondertekenen, waarin zij verklaart akkoord te gaan met begeleiding vanuit een hulpverlenende instantie, met als doel de oorzaak van haar probleem op te lossen. De Woonstichting heeft hierop bij brief van 11 december 2000 gemotiveerd geantwoord dat zij, ondanks het feit dat zij geen ‘tweede kans beleid’ voert, aan X reeds een tweede kans heeft geboden, die als gevolg heeft gehad een verdubbeling van haar al bestaande schulden en opnieuw een verwaarloosde woning. Van haar kan in redelijkheid niet verwacht worden om X een derde kans te bieden en zij verklaart zich hiertoe dan ook niet bereid.
j) Bij brief van 22 december 2000 is de onder h) vermelde uitspraak van de RKC, gedateerd 21 november 2000, aan de raadsman van X verzonden. Dezelfde uitspraak is bij faxbericht van 20 december 2000 aan de Woonstichting verzonden.
k) Op 12 februari 2001 heeft Vivare aan de raadsman van X telefonisch medegedeeld dat zij geen gevolg zal geven aan het bovengenoemde bindend advies van de RKC, waarop de raadsman van X heeft aangezegd in dat geval eventueel een kort geding procedure op te zullen starten.
l) De raadsman van X heeft vervolgens bij brief van 19 maart 2001 het college van B&W van de gemeente Westervoort verzocht om jegens Vivare de nodige maatregelen te nemen, opdat deze overeenkomstig het bindend advies van de RKC zou handelen en X op de meest korte termijn woonruimte zou verschaffen. De gemeente heeft hierop, bij brief van 9 mei 2001, geantwoord dat zij op 8 mei 2001 heeft besloten geen maatregelen te nemen jegens Vivare omdat zij van mening is dat, gelet op het feit dat X al een tweede kans heeft gehad, Vivare geen verantwoordelijkheid meer draagt voor het huisvesten van X. Tot op heden heeft Vivare geweigerd het bindend advies van de RKC op te volgen.
1. X vordert Vivare te gelasten om binnen één maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis, ingevolge het bindend advies van de RKC van 21 november 2000, passende woonruimte aan X en haar twee kinderen aan te bieden in de gemeente Westervoort, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Vivare in de kosten van deze procedure.
2. X stelt daartoe dat Vivare ten onrechte weigert het bindend advies van de RKC op te volgen. X verkeert in een onhoudbare noodsituatie omdat zij niet beschikt over woonruimte die voldoet aan de minimumeisen voor passende woonruimte, terwijl zij niet in staat is binnen 6 maanden passende woonruimte te vinden. Daarnaast is de noodopvang door Y slechts van tijdelijke aard. De gemeente Westervoort mag haar publieke taak om te zorgen voor adequate woongelegenheid voor burgers, die zulks behoeven, niet langs privaatrechtelijk weg ontlopen. Door de overeenkomst van de gemeente Westervoort met Vivare waarin is bepaald dat urgente gevallen worden beoordeeld door de RUC en dat de klachtenbehandeling van de woonconsument over besluiten van de RUC bindend zal geschieden door de RKC, kan het niet zo zijn dat de privaatrechtelijke instelling Vivare vervolgens, met instemming van de gemeente, dit bindend advies niet op hoeft te volgen. Aangezien het in casu gaat om een urgent geval van een gezin dat op bijstandsniveau leeft en dat verstoken is van elementaire woonruimte, heeft X spoedeisend belang bij opvolging door Vivare van het bindend advies van de RKC.
3. Vivare voert gemotiveerd verweer, welk verweer hierna, voor zover relevant, wordt besproken.
De beoordeling van de vordering
4. Het spoedeisend belang van X bij haar vordering vloeit voldoende voort uit haar stellingen daaromtrent.
5. Centraal in dit kort geding staat de vraag of Vivare gehouden is tot nakoming van het bindend advies van de RKC. Vooropgesteld wordt dat een bij bindend advies in het ongelijk gestelde partij niet elke onjuistheid in het advies kan inroepen teneinde de bindende kracht daarvan te bestrijden, doch die bestrijding slechts hierop kan gronden dat het advies uit hoofde van zijn inhoud of wijze van totstandkoming zo zeer indruist tegen de redelijkheid en billijkheid dat het naar de uit de goede trouw voortvloeiende maatstaven onaanvaardbaar zou zijn dat die partij aan dit advies kan worden gehouden (zie: HR 18 juni 1993, NJ 1993, 615). De wetgever heeft dit vastgelegd in artikel 7:904 BW waarin - onder meer - is bepaald dat een bindend advies vernietigbaar is, in geval gebondenheid aan dat advies in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De (kort geding) rechter heeft in deze slechts een marginale toetsingsbevoegdheid.
6. Vivare betoogt allereerst dat de wijze van totstandkoming van dit bindend advies ernstige gebreken vertoont zodat zich om deze reden in casu het - uitzonderlijke - geval voordoet, dat van haar in redelijkheid en billijkheid geen nakoming van dit advies kan worden gevorderd. Vivare is van mening, dat de RKC niet aan haar motiveringsplicht heeft voldaan, hetgeen indruist tegen de eisen van behoorlijke rechtspleging. De RKC is in haar uitspraak onterecht niet ingegaan op het standpunt van Vivare, zoals verwoord in haar brief van 11 december 2000 en heeft onvoldoende inzicht verschaft in haar gedachtegang, aldus Vivare. Ook is Vivare van mening dat de RKC geen zorgvuldige procedure heeft toegepast, nu zij tijdens de hoorzitting van 21 november 2000 niet als belanghebbende is gehoord.
7. De president is van oordeel dat sprake is van een uiterst onzorgvuldige procedure. Ingevolge artikel 12 van het RKC-Reglement dienen alle belanghebbenden in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord. Vast staat dat Vivare als direct belanghebbende niet is uitgenodigd voor de hoorzitting van 21 november 2000. Alleen X en het orgaan waartegen de klacht zich richt zijn uitgenodigd. Kennelijk om dit gebrek te herstellen heeft de RKC bij faxbrief van 22 november 2000 de Woonstichting alsnog om een toelichting gevraagd (zie onder de vaststaande feiten sub i), waarop de Woonstichting bij brief van 11 december 2000 heeft geantwoord. Hoewel in die faxbrief staat dat de beslissing op bezwaarschrift wordt aangehouden, blijkt dat de beslissing op 21 november 2000 is gedateerd. De uitspraak is wel pas op 20 respectievelijk 22 december 2000 verzonden. Het bezwaar van Vivare dat niet blijkt dat op haar argumentatie is ingegaan is dus terecht. Dat kon ook niet want de beslissing was, anders dan de RKC in haar faxbrief van 22 november 2000 stelt, klaarblijkelijk al op 21 november 2000 genomen. Van behoorlijke hoor en wederhoor van de Woonstichting is dan ook geen sprake.
8. Ook de inhoud van het bindend advies vertoont ernstige gebreken. Ingevolge artikel 1 lid e van het RKC-Reglement heeft een klacht betrekking op de uitvoering van overeenkomsten inzake woonruimteverdeling tussen gemeenten en eigenaren van woonruimte in de regio KAN-Noord. De RKC dient dus te toetsen of de Woonstichting dan wel de RUC in dit geval de urgentiecriteria als vermeld in de Verordening juist heeft toegepast. De RKC overweegt eerst dat er per 1 december (2000) een onhoudbare situatie dreigt, omdat X dan geen woonruimte meer heeft, maar vervolgens dat X in zeer hoge mate zelf verantwoordelijk is voor het feit dat zij niet over zelfstandige woonruimte beschikt. Nergens wordt overwogen dat sprake is van een meervoudige problematiek van medische of sociale aard, waarvan het ontstaan de woningzoekende niet verwijtbaar is. Dat is namelijk de grond om X (alsnog) voor urgentie in aanmerking te laten komen. Gelet op haar eigen motivering en de op grond van de Verordening geldende urgentiecriteria, had de RKC de klacht dus ongegrond moeten verklaren. Vervolgens gaat de RKC echter aangeven hoe de problemen van X (want die zijn inderdaad groot) moeten worden opgelost en wordt de Woonstichting een aanbeveling gedaan. Daargelaten of de Woonstichting aan het tweede kans beleid van de gemeente Arnhem kan worden gebonden, is het niet aan de RKC om oplossingen te bedenken. Zij had ingevolge artikel 19 van het RKC-Reglement de beslissing moeten aanhouden en een nader onderzoek moeten instellen. De RKC is dus van onjuiste uitgangspunten uitgegaan en heeft haar beslissing onjuist, althans onbegrijpelijk, gemotiveerd. Ten slotte staat niet in de beslissing vermeld wie de leden van de RKC zijn die deze beslissing hebben ‘vastgesteld’.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het, niettegenstaande de marginale toetsingsbevoegdheid van de president, onder deze omstandigheden voorshands geoordeeld onwaarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat Vivare aan het bindend advies van de RKC gehouden is. De wijze van totstandkoming en de inhoud van het bindend advies druisen in het onderhavige geval zozeer in tegen de redelijkheid en billijkheid dat het - voorlopig geoordeeld -naar de uit de goede trouw voortvloeiende maatstaven onaanvaardbaar voor Vivare is dat zij aan dit advies kan worden gehouden. Vivare heeft dus terecht geen uivoering aan het bindend advies gegeven.
10. Het vorenstaande betekent wel dat X nog altijd geen passende woonruimte heeft en de noodsituatie voortduurt. Daarom wordt ten overvloede het volgende overwogen. Het is de president ter zitting gebleken dat, wat er ook van zij dat het gedrag van X in het verleden haar volledig is aan te rekenen, het niet ondenkbeeldig is dat nader onderzoek zal uitwijzen dat er bij X thans niet alleen sprake is van problemen van sociale aard maar ook van medische aard. Bovendien speelt het gedrag van haar twee jongste zonen een belangrijke rol in het veroorzaken van de ernstige overlast. Mogelijk dat een oplossing gevonden kan worden in de vorm van beschermd wonen voor X en een ondertoezichtstelling dan wel uithuisplaatsing van haar minderjarige kinderen. Het is onaanvaardbaar dat van Y voornoemd nog veel langer kan worden gevergd dat hij de huisvesting van X en haar gezin verzorgt. Hier ligt in de eerste plaats een taak voor (het maatschappelijk werk van) de gemeente Westervoort. De gemeente kan zich namelijk niet zo makkelijk aan haar grondwettelijke taak om huisvesting te verzorgen onttrekken door de problemen van X op het bordje van de Woonstichting (nu: Vivare) te leggen. Weliswaar is de gemeente geen partij in deze procedure, maar dat laat onverlet dat de president de gemeente op haar grondwettelijke verantwoordelijkheden mag wijzen. De raadsman van X wordt geadviseerd terzake actie te ondernemen en zich tot de gemeente te wenden.
11. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal X in de kosten van dit kort geding worden verwezen. Er is aanleiding deze te matigen en op nihil te stellen.
1. weigert de gevorderde voorziening,
2. veroordeelt X in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde bepaald op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.Z. Hooft Graafland en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2001 in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Satijn.