ECLI:NL:RBARN:2001:AD4874

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05.090220-01
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en vordering na voorwaardelijke veroordeling in strafzaak

In de zaak voor de Rechtbank Arnhem, met parketnummer 05.090220-01, heeft de rechtbank op 24 oktober 2001 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zitting vond plaats op 10 oktober 2001, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J. Schadd, aanwezig was. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 54 maanden, met inbegrip van een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 6 maanden. De rechtbank oordeelde dat het onder 2 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het onder 1 tenlastegelegde feit, namelijk verkrachting, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank overwoog dat de verdachte samen met anderen een ernstige inbreuk had gemaakt op de integriteit van het slachtoffer, wat leidde tot een forse strafrechtelijke reactie. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier jaar en een schadevergoeding van 10.000 gulden aan het slachtoffer, met de verplichting om dit bedrag aan de Staat te betalen indien de schadevergoeding niet werd voldaan. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, en de rechtbank gelastte de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden die eerder was opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM MEERVOUDIGE STRAFKAMER
In de zaak van:
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
“verdachte”,
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Arnhem.
Raadsman: mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem.
Parketnummer : 05.090220-01
Zittingsdatum : 10 oktober 2001 (tegenspraak)
Uitspraak : 24 oktober 2001
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf­fouten voorko­men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05.079506-98), welke vordering op de bij de wet voorgeschreven wijze aan veroordeelde is betekend en waarvan hierna een fotokopie (bijlage I b) is ingevoegd en de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 10 oktober 2001 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte versche­nen. Verdachte is bijgestaan door mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem.
De benadeelde partij “slachtoffer” is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. C.W. Langereis, advocate te Arnhem, die vordert dat verdachte ­wordt veroordeeld aan de benadeelde partij te beta­len een voorschot ten bedrage van ¦ 25.000 aan immateriële
schadever­goe­ding.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroor­deeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van de tijd in verzeke­ring en voorlopige hechtenis doorge­bracht.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van 6 maanden gevangenisstraf die door de rechtbank te Arnhem op 18 november 1999 voorwaardelijk is opgelegd.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij “slachtoffer” tot een bedrag van ¦ 25.000,00, bij wijze van voorschot wordt toegewezen.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging ge­voerd.
3. De beslis­sing inzake het bewijs
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 is tenlastege­legd en zal hem daarvan vrij­spreken.
De raadsman heeft als verweer gevoerd dat het bestandsdeel “gedwongen” niet kan worden bewezen omdat verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten door zijn drugsgebruik en genuttigde alcoholhoudende drank de feiten niet opzettelijk kan hebben gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zichzelf in die toestand gebracht en daarnaast blijkt uit de verklaringen van de aangeefster “slachtoffer” en medeverdachten niet dat bij verdachte elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen ontbrak.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdach­te het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan voor zover niet doorgestreept in bijlage II.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe­zen. Verdach­te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs­middelen zijn vervat. Voor zover meer feiten ten laste zijn gelegd, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van verkrachting,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 242, juncto artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaar­heid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus straf­baar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om­stan­dighe­den waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij is gelet op:
een uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 28 september 2001;
een voorlichtingsrapport van de (stichting) Reclassering Nederland, d.d. 9 oktober 2001, betreffende ver­dach­te.
De rechtbank overweegt verder nog als volgt:
Verdachte heeft tezamen met anderen een 24e jarige vrouw in haar eigen huis - waar verdachte en zijn mededaders niet welkom waren - meermalen verkracht. De rechtbank is van oordeel dat er een zeer grove inbreuk is gemaakt op de integriteit van het slachtof­fer. Te verwach­ten valt dat het slachtoffer nog geruime tijd met de gevolgen van deze ernstig traumatiserende feiten zal worden geconfronteerd. Uit het eerder aangehaalde uittreksel uit het algemene documentatiere­gister blijkt voorts dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten is veroor­deeld. Een forse strafrechtelijke reactie is daarom op zijn plaats.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parket­nummer 05.079506-98.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist.
Zij zal derhalve de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke gevangenis­straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Arnhem, d.d. 18 november 1999.
6a. De beoordeling van de civiele vorde­ring
De benadeelde partij “slachtoffer” heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde­ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat mevrouw “slachtoffer” door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van ¦ 10.000,00 aan schadevergoeding op zijn plaats is zodat zij dit bedrag bij wijze van voorschot zal toewijzen aan het slachtoffer. De vordering is voorzo­ver zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade niet van eenvoudige aard zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoe­dingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplich­ting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebe­drag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen, omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde wette­lijke voor­schriften, op de artikelen 10, 27, 36f en 57 van het Wetboek van Straf­recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas­tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver­dach­te daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de straf­bare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
VIERVIER
EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN VIER (4) JAREN.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer­legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij “slachtoffer”.
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan “slachtoffer” bij wijze van voorschot te betalen ¦ 10.000,00 (zegge tienduizend gulden).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad ¦ 10.000,00, subsidiair 100 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer te betalen ¦ 10.000,00, (zegge tienduizend gulden), bij gebreke van volledi­ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel­de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Ten aanzien van het parketnummer 05.079506-98.
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de tijd van ZES (6) MAANDEN, voorwaar­delijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Arnhem, d.d.18 november 1999.
Aldus gewezen door:
mrs.
H. Eigenberg, rechter als voorzitter,
H.P.M. Kester, vice-president,
J.C.E. Ackermans-Wijn, rechter,
in tegenwoordigheid van J. van Elst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 oktober 2001.