ECLI:NL:RBARN:2001:AD4875

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05.052571-00
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling tot werkstraf in verkeersdelict met letsel

In de zaak tussen de officier van justitie in het arrondissement Arnhem en de verdachte, heeft de rechtbank Arnhem op 24 oktober 2001 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verkeersdelict waarbij de verdachte is beschuldigd van het veroorzaken van een ongeval met lichamelijk letsel. De zitting vond plaats op 10 oktober 2001, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.J.L. Wijnveldt. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte de feiten 1 meer subsidiair en 2 heeft gepleegd. De bewezen feiten betroffen overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte met zijn auto een bromfietser heeft geraakt, wat resulteerde in een gebroken arm voor de bromfietser.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf van 240 uren, die binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis moet worden voltooid. Daarnaast is de verdachte voor 15 maanden ontzegd in het besturen van motorvoertuigen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Arnhem, onder leiding van vice-president H.P.M. Kester.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
In de zaak van:
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
‘verdachte ‘
Raadsman: mr. D.J.L. Wijnveldt, advocaat te Westervoort.
Parketnummer : 05.052571-00
Zittingsdatum : 10 oktober 2001 (tegenspraak)
Uitspraak : 24 oktober 2001
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf­fouten voorko­men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 10 oktober 2001 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte versche­nen. Verdachte is bijgestaan door mr. D.J.L. Wijnveldt, advocaat te Westervoort.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroor­deeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaar­delijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertui­gen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 2 jaren.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging ge­voerd.
3. De beslis­sing inzake het bewijs
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair is tenlastege­legd en zal hem daarvan vrij­spreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdach­te de feiten 1 meer subsidiair en 2 heeft begaan voor zover niet doorgestreept in bijlage II.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe­zen. Verdach­te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs­middelen zijn vervat. Voor zover meer feiten ten laste zijn gelegd, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht,
strafbaar gesteld bij artikel 175, eerste lid aanhef en onder b van ­de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994,
strafbaar gesteld bij artikel 176, derde van de Wegenverkeerswet 1994.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaar­heid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus straf­baar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om­stan­dighe­en waaronder dit is begaan;
de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij is gelet op:
een uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 28 september 2001.
De rechtbank overweegt verder nog als volgt:
Verdachte is met een personenauto vanaf een voorsorteervak, hevig accelererend met een hoge snelheid achter een motorfietser gereden en vervolgens heeft hij, toen deze bromfietser naast hem reed, zijn personenauto naar rechts gestuurd, waardoor de motorfietser onvoldoende ruimte had om te blijven rijden. De bestuurder van de bromfiets is vervolgens ten val gekomen en heeft door deze val een gebroken arm opgelopen en daarnaast heeft de bromfietser enige tijd zijn werkzaamheden niet kunnen verrichten. Verdachte is na dit strafbare feit doorgereden zonder dat zijn identiteit kon worden vastgesteld. De rechtbank acht dit ernstige feiten. Een werkstraf en onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen zijn derhalve op zijn plaats, ook al heeft verdachte zijn rijbewijs nodig voor zijn werk.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde wette­lijke voor­schriften, op de artikelen 22c, 22d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Straf­recht en de artikelen 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas­tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver­dachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de straf­bare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
HET VERRICHTEN VAN EEN WERKSTRAF GEDURENDE TWEEHONDERDVEERTIG (240) UREN.
Bepaalt dat, deze werkstraf binnen ÉÉN (1) JAAR na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Bepaalt voorts dat, de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (1 dag = 2 uren) geheel in mindering wordt gebracht, te weten UREN.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op DAGEN.
En voorts tot
ONTZEGGING van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertui­gen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van VIJFTIEN (15) MAANDEN.
Aldus gewezen door:
mrs.
H.P.M. Kester, vice-president als voorzitter,
H. Eigenberg, rechter,
J.C.E. Ackermans-Wijn, rechter,
in tegenwoordigheid van J. van Elst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 oktober 2001.