Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 79862 / KG ZA 01-636
Datum uitspraak: 23 november 2001
P,
wonende te L,
eiseres bij dagvaarding van 19 oktober 2001,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. X te Y,
de naamloze vennootschap
SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ BOVEMIJ N.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
procureur W.J.G.M.van den Broek,
advocaat mr. A.E.Klaassen te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
Eiseres, hierna ook te noemen: P, heeft gedaagde, hierna ook te noemen Bovemij, ter zitting in kort geding doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
P heeft ter zitting haar eis gewijzigd - waartegen Bovemij zich niet heeft verzet - in die zin, dat zij de vordering heeft verminderd met f.50.000,00 wegens betaling door Bovemij van f.40.000,00 aan voorschot op de schadevergoeding en f.10.000,00 aan voorschot op de buitengerechtelijke kosten.
Bovemij heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaat van P en de advocaat van Bovemij hebben de zaak bepleit, laatstgenoemde overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Aan het eind van de mondelinge behandeling is de zaak een week aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen middels nader overleg een regeling te treffen over de schadevordering die P claimt te hebben op Bovemij.
Bovemij heeft ten slotte vonnis gevraagd.
1.1. Op 15 december 1994 is P te L een verkeersongeval overkomen. De auto waarin zij zat en welke werd bestuurd door haar zoon werd daarbij, buiten hun schuld, van achteren aangereden door een andere auto.
1.2. Ten tijde van het ongeval was Bovemij WAM-verzekeraar van het schadeveroorzakend motorrijtuig. P heeft Bovemij ex artikel 6 WAM aangesproken voor de door haar geleden schade ten gevolge van het verkeersongeval. Bovemij heeft de aansprakelijkheid erkend.
1.3. Tussen P en Bovemij bestaat verschil van inzicht omtrent de aard en de omvang van de schade, waarbij vragen spelen van medische causaliteit, pre-existentie en predispositie. Om deze vragen te kunnen beantwoorden is P onderzocht door verschillende medische specialisten, zoals een neuroloog, een neuropsycholoog, een psychiater en een medisch adviseur, tevens psychiater en neuroloog, van de advocaat van P.
1.4. Voorafgaande aan de onderhavige zaak heeft Bovemij een bedrag van f.10.000,00 als voorschot onder algemene titel voldaan alsook een bedrag van f.5.000,00 terzake van de kosten van preprocessuele rechtsbijstand. Op 6 november 2001, na de dagvaarding, zijn aan P vervolgens nog betaald een bedrag van f.40.000,00 (als voorschot op de materiële en immateriële schade), f. 10.000,00 (als voorschot op de buitengerechtelijke kosten) en f. 917,23 (voor het uitbrengen van de dagvaarding).
2.1. P vordert sedert haar vermindering van eis dat Bovemij wordt veroordeeld tot betaling tegen kwijting aan P van een bedrag van f.22.527,55 als nader voorschot op de gemaakte buitengerechtelijke kosten.
2.2. P legt aan haar vordering ten grondslag dat de schade die zij ten gevolge van het ongeval lijdt ten minste f.250.000,00 bedraagt. Doordat Bovemij in gebreke blijft deze schade volledig te vergoeden, was zij genoodzaakt verschillende medische deskundigen in te schakelen om de schade nader bepaald te krijgen. P stelt dat uit de overgelegde medische rapporten genoegzaam blijkt dat het door haar geclaimde bedrag redelijk is. Bovemij is echter niet bereid dit bedrag te betalen, zodat P niets anders rest dan een bodemprocedure te starten. In de veronderstelling dat nog meer deskundigen ingeschakeld zullen moeten worden verwacht P dat er nog jaren te gaan zijn. Intussen zijn de buitengerechtelijke kosten onaanvaardbaar opgelopen.
2.3. Bovemij voert gemotiveerd verweer, welk verweer hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. In casu gaat het om een geldvordering. Vooropgesteld wordt dat een geldvordering in kort geding slechts voor toewijzing in aanmerking komt indien de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag genoegzaam aannemelijk is. Het ontbreken van een spoedeisend belang en de eventuele aanwezigheid van een restitutierisico kunnen voorts aan de toewijzing van de vordering in de weg staan.
3.2. Bovemij betwist het spoedeisend belang, waarvoor zij aanvoert dat, voorafgaande aan de zitting het in de dagvaarding gevorderde bedrag aan voorschot op de schadevergoeding van f.40.000,00 is betaald, alsmede een bedrag van f.10.000,00 voor preprocessuele rechtsbijstand en een vergoeding van f.917,23 voor het uitbrengen van de dagvaarding, waarbij aan P het verzoek is gedaan de onderhavige zaak niet aan te brengen, maar indien verder procederen nodig zou worden geacht, een bodemprocedure aan te spannen.
3.3. Desgevraagd heeft de advocaat van P gesteld dat het spoedeisend karakter van de zaak is gelegen in het feit dat zij als advocaat in een zodanige financiële positie verkeert, dat zij niet in staat is nog langer op voorschotbasis voor haar cliënte te procederen, terwijl naar haar oordeel thans aangevangen zou moeten worden met een bodemprocedure.
3.4. Terecht stelt Bovemij dat het spoedeisend belang in deze zaak ontbreekt voor P. Tevens is voorshands niet voldoende aannemelijk dat in de bodemprocedure een hogere vergoeding voor de preprocessuele kosten zal worden toegewezen dan reeds bij voorschot is betaald. Immers, de advocaat van P procedeert feitelijk slechts om haar eigen salaris veilig te stellen. Deze advocaat heeft bij de behandeling van de zaak toegegeven dat haar honorarium en de kosten van haar deskundige niet bij P zijn gedeclareerd en ook niet door P zijn of moeten worden vergoed. In dit verband wordt opgemerkt dat P dit kort geding voert op basis van een toevoeging. Er is dus geen sprake van een financiële noodsituatie en een daaruit voortvloeiend spoedeisend belang bij P zelf. Het financiële belang van haar advocaat moet buiten beschouwing worden gelaten.
3.5. Voorts wordt overwogen dat, voor zover al preprocessuele kosten ten laste van P kunnen worden gebracht, deze kosten voorshands geoordeeld ruimschoots gedekt geacht kunnen worden door het reeds door Bovemij betaalde voorschot van f.15.917,23. Het is zeer onwaarschijnlijk dat in een bodemprocedure een hoger bedrag zal worden toegewezen.
3.6. Gelet op het bovenstaande zal de vordering worden afgewezen.
3.7. Volgens de hoofdregel van artikel 56 Rv zou P veroordeeld moeten worden in de proceskosten. Dit zou echter erg onbillijk zijn nu gesteld noch gebleken is dat P, die zelf niet aanwezig was bij de behandeling van de zaak, heeft aangedrongen op voortzetting van dit kort geding na de betaling van de aanvullende voorschotten. Het is ook niet het belang van P, dat haar advocaat met deze voortzetting heeft beoogd, maar alleen het eigen belang van de advocaat. Dit is, voorshands geoordeeld, misbruik van procesrecht en een "te buiten gaan in de bediening als advocaat" zoals bedoeld in artikel 58 Rv. Daarom bestaat aanleiding en het voornemen om de advocaat van P uit eigen beurs in de proceskosten te veroordelen. Het betreft de kosten aan de zijde van P, die worden begroot op f.1.550,00 voor procureurs-salaris en f. 1.380,00 wegens griffierecht, waarvan f.1.175,00 in debet gesteld en f.205,00 eigen bijdrage, alsmede f.167,23 wegens in debet gestelde kosten van het exploit van dagvaarding. Voorts betreft het de kosten aan de zijde van Bovemij, die worden begroot op f.1.550,00 voor salaris en f.427,00 voor griffierecht.
Nu Bovemij ter zake van het uitbrengen van de dagvaarding f. 917,23 heeft voldaan, zal van de kosten van P dit bedrag worden afgetrokken.
Met de dagvaarding werd nog wel het belang van P gediend, omdat daarbij, voorshands geoordeeld terecht, ook een nader voorschot op de materiële en immateriële schade van Bovemij werd gevorderd. Die dagvaarding was dienstig om schot te krijgen in deze veel te lang slepende letselschadezaak. Alleen het voortprocederen na betaling van dat voorschot was onterecht.
De advocaat van P zal in de gelegenheid gesteld worden over dit voornemen te worden gehoord.
1. weigert de gevraagde voorziening,
2. bepaalt dat de advocaat van P zich mondeling dan wel schriftelijk uitlaat over het voornemen haar uit eigen beurs in de proceskosten te veroordelen,
3. bepaalt dat de advocaat binnen één week na heden aangeeft of zij zich mondeling dan wel schriftelijk terzake wenst uit te laten, bij gebreke waarvan de advocaat van P tot 7 december 2001 in de gelegenheid is zich schriftelijk uit te laten,
4. houdt iedere verdere beslissing omtrent de proceskosten aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2001 in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert. De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen