Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 80026 / KG ZA 01-662
Datum uitspraak: 11 december 2001
de commanditaire vennootschap
OVERBETUWSE AANNEMERSCOMBINATIE, OBAC C.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Huissen,
eiseres bij dagvaarding van 9 november 2001,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. D.H.Nas te Nijmegen,
de publiekrechtelijke rechtsperoon
GEMEENTE NIJMEGEN,
zetelende te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. F.J.P.Delissen te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
Eiseres, hierna ook te noemen: OBAC, heeft gedaagde, hierna ook te noemen: de gemeente, ter zitting in kort geding doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
De gemeente heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaat van OBAC en de advocaat van de gemeente hebben de zaak bepleit, overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
1.1. Op grond van de stellingen van partijen en de inhoud van de producties - alles voor zover niet dan wel onvoldoende weersproken - staat voorshands het navolgende vast.
1.2. OBAC is een vennootschap, opgericht door een aantal Overbetuwse aannemers, in het kader van de ontwikkeling en realisering van de Waalsprong, waaraan zij, naast de door de gemeente ingeschakelde landelijke ontwikkelaars/aannemers, een bijdrage willen leveren.
1.3. Partijen zijn met elkaar in 1997 in gesprek geraakt over de verkoop van gronden van OBAC aan de gemeente. Namens OBAC hebben voornamelijk de heren Van Elzen en Van de Klok de besprekingen gevoerd en namens de gemeente de heer Wentink.
1.4. Op 31 mei 2000 hebben partijen, vertegenwoordigd door de hiervoor genoemde personen en de heer Helmig van de Grond Exploitatie Maatschappij Waalsprong (de GEM Waalsprong) een bespreking gehad.
1.5. Bij brief van 5 juni 2000 is van de zijde van de gemeente een weergave gegeven van de in die bespreking gemaakte afspraken. Bij brief van 16 juni 2000 is daarop van de zijde van OBAC gereageerd.
1.6. En in haar brief van 16 juni 2000 heeft OBAC onder meer het volgende opgenomen:
"U heeft deze overeenkomst vertaald in uw conceptbrief d.d. 5 juni 2000, welke eveneens in bovengenoemde vergadering (31 mei 2000) aan de orde is geweest. Wij hebben op deze brief een aantal op- en aanmerkingen welke ons inziens op 31 mei 2000 besproken zijn en niet of enigszins anders in uw brief verwoord zijn. (…) Wij stellen voor, indien u kunt instemmen met deze opmerkingen en aanvullingen, in overleg met u en onze en uw juridisch adviseur deze brieven uit te werken tot een integraal contract. Voor ondertekening van dit contract zal er wel eerst overeenstemming tussen OBAC en Van de Kamp dienen te zijn."
1.7. Na verdere correspondentie tussen partijen, wordt op 22 februari 2001 van de zijde van OBAC de concepttekst van de overeenkomst aangeboden. Artikel 1 van de concept-overeenkomst luidt:
"Hieruit volgt dat OBAC geen der betrokken percelen grond in juridisch eigendom heeft. OBAC C.V. kan aan haar hieruit jegens de gemeente Nijmegen voortvloeiende verplichtingen voldoen door daar waar zij daartoe gerechtigd is bij de levering de gemeente Nijmegen aan te wijzen als degene aan wie geleverd moet worden, zodat de gemeente Nijmegen vervolgens OBAC C.V. (en voor zover op grond van het gestelde hieronder onder a vereist ook Holding Bouwbedrijf A.J.Jansen Valburg B.V.) vrijwaart als bedoeld in artikel 7."
1.8. Bij brief van 2 mei 2001, met als bijlage de concept-overeenkomst d.d. maart 2001, zoals die volgens de gemeente zou dienen te luiden, heeft de gemeente inhoudelijk gereageerd op de concept-overeenkomst. In de brief vermeldt de gemeente "Op bladzijde 1,2 en 3 gedeeltelijk dient de tekst van artikel 1 zodanig te worden aangepast dat duidelijk wordt dat geen contractsovername plaats heeft, maar levering van grond in volle eigendom, vrij van huur, pacht, gebruik, etc." Haar brief beëindigt de gemeente met het verzoek de voorgestelde wijzigingen in de overeenkomst te verwerken en een aangepast concept toe te zenden,
"zodat wellicht op korte termijn tot een finale versie van de overeenkomst kan worden gekomen en partijen op constructieve wijze met elkaar aan tafel kunnen teneinde uitvoering te geven aan hetgeen is overeengekomen."
2.1. OBAC vraagt - kort samengevat - primair veroordeling van de gemeente om medewerking te verlenen aan het ten overstaan van notaris mr. M.J.M. Eustatia verlijden van de akte van levering, zoals die in ontwerp als productie 8 aan de dagvaarding is gevoegd, en alle daartoe nodige handelingen te verrichten, alsmede te bepalen dat, indien de gemeente niet (tijdig) aan deze veroordeling mocht voldoen, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 tweede lid BW in de plaats treedt van voornoemde akte en subsidiair veroordeling van de gemeente om het overleg met OBAC te hervatten.
2.2. OBAC stelt dat partijen in de bespreking die op 31 mei 2000 heeft plaatsgevonden overeenstemming hebben bereikt over de voorgenomen transactie. Deze afspraken zijn vervolgens schriftelijk verwerkt in de hierboven genoemde brieven van 5 en 16 juni 2000, die dan ook geacht kunnen worden de contractsinhoud weer te geven. Nu door de gemeente niet meer is gereageerd op de brief van 16 juni 2000 is daarmee de definitieve contractsinhoud tot stand gekomen, aldus OBAC. De gemeente weigert thans op een tweetal onderdelen de gemaakte afspraken na te komen, namelijk ten aanzien van de contractsvorm (levering van grond en niet overdracht van aanspraken op derden) en de compensatie. OBAC stelt zich op het standpunt dat in de ontwerp-akte van levering de afspraken zoals partijen die op 31 mei 2000 zijn overeengekomen en nader hebben uitgewerkt in de brieven van 5 en 16 juni 2000 correct zijn weergegeven.
2.3. De gemeente voert verweer, welk verweer hierna, voor zover nodig, wordt besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat het hier gaat om een als onmiddellijke voorziening bij voorraad gevraagde veroordeling tot nakoming van een overeenkomst tot koop/verkoop van grond en daarmee verband houdende rechten/verplichtingen, welke slechts voor toewijzing in aanmerking kan komen als redelijkerwijs met een hoge mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat ook de bodemrechter een dergelijke veroordeling zal uitspreken. De vraag is dan ook of met die mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen.
3.2. De gemeente ontkent dat er een overeenkomst tot stand is gekomen. Het belangrijkste verweer van de gemeente is dat zij zich van meet af aan op het standpunt heeft gesteld slechts tot overdracht van de gronden over te willen gaan en niet ook tot overname van contracten, inhoudende aanspraken op derden. In de besprekingen die voor de bewuste bespreking op 31 mei 2000 zijn gevoerd, heeft de gemeente dit met zoveel woorden kenbaar gemaakt aan de OBAC. Dat de gemeente met het opvragen van de contracten ermee heeft ingestemd deze over te nemen, is een onjuiste stelling, nu de gemeente hiermee slechts heeft beoogd te controleren of de betreffende gronden voldeden aan het bepaalde in de Wet Voorkeursrecht Gemeenten (WVG). Overigens zijn de onderhandelingen door de gemeente steeds op ambtelijk niveau gevoerd, waaruit eveneens is af te leiden dat partijen niet verder zijn gekomen dan het stadium van (voor) besprekingen.
3.3. Door OBAC is niet weersproken dat de gemeente zich vóór 31 mei 2000 heeft uitgesproken tegen overneming van de contracten, echter de gemeente zou daarover in de bespreking van 31 mei 2000 niet gesproken hebben, terwijl partijen elkaar toen de hand hebben geschud omdat een overeenkomst tot stand was gekomen.
3.4. Dat er op de bewuste bespreking van 31 mei 2000 overeenstemming is bereikt op alle essentiële punten betreffende de koopovereenkomst, is naar het voorlopig oordeel van de president onvoldoende aannemelijk geworden. Immers, de door partijen in hun brieven van 5, respectievelijk 16 juni 2000 vastgelegde weergave van de op 31 mei 2000 gemaakte afspraken, zijn niet met elkaar in overeenstemming. Met name gaat de brief van OBAC van 16 juni 2000 geheel langs het standpunt van de gemeente heen dat de gemeente de OBAC-gronden verwerft. Dat de brief van 16 juni 2000 als contractsinhoud heeft te gelden, zoals OBAC stelt, getuigt naar het voorlopig oordeel van de president van een onjuiste visie. Zowel door de begeleidende brief daarbij dat de brief nog instemming behoeft van de OBAC -leden, als door de afsluiting onder het kopje Algemeen, biedt deze brief nog ruimte voor onderhandelingen. In een later stadium is de inhoud van de brief blijkbaar door de OBAC-leden gefiatteerd, waarbij partijen overigens van mening verschillen of dit aan de gemeente (officieel) is medegedeeld. Niet gebleken is echter dat de brief van 16 juni 2000 ook van de zijde van de gemeente is gefiatteerd. Dat dit impliciet is gebeurd, nu de gemeente niet heeft gereageerd op deze brief, wordt reeds door de overgelegde gedingstukken weersproken.
3.5. Het vorenstaande leidt tot het voorlopig oordeel dat op grond van het in deze kort gedingprocedure door partijen daarover aangereikte bewijsmateriaal, voorshands niet de conclusie kan worden getrokken dat er op 31 mei 2000 volledige overeenstemming was bereikt tussen partijen.
3.6. Ook in een later stadium is niet alsnog een overeenkomst tot stand gekomen, gelet op de door partijen overgelegde correspondentie. Dat partijen in de correspondentie mogelijk wel zijn uitgegaan van het bestaan van een overeenkomst, doet aan bovenstaande vaststelling dat tussen partijen geen overeenstemming tot stand is gekomen niet af.
3.7. Overigens is de president voorshands met de gemeente van oordeel dat de contracten niet zijn opgevraagd bij OBAC ter voorbereiding van de overname daarvan, maar met het oogmerk te beoordelen of de bedoelde gronden de zogenaamde WVG-toets konden doorstaan. Ook heeft de gemeente terecht aangevoerd dat zij OBAC er vroegtijdig op gewezen heeft dat slechts nadat het College van burgemeester en wethouders daartoe besloten zou hebben er een overeenkomst tot stand zou kunnen komen, terwijl een dergelijk besluit niet aan het College van burgemeester en wethouders is voorgelegd, laat staan door het College is genomen.
3.8. Gelet op bovenstaande is naar het voorlopig oordeel van de president tussen partijen op (of na) 31 mei 2000 geen overeenkomst tot stand gekomen. De primaire vordering wordt daarom afgewezen.
3.9. Hoewel partijen reeds vanaf 1997 met elkaar in onderhandeling zijn, heeft de president ter zitting moeten vaststellen dat de standpunten van partijen nog altijd ver uit elkaar liggen. Partijen hebben zich voorts niet bereid verklaard ten aanzien van de geschilpunten, waarvan met name de levering van de gronden aan de gemeente, water bij de wijn te willen doen, aangezien het voor beide partijen, op grond van voor hen moverende, overigens begrijpelijke redenen, van doorslaggevende betekenis is het ingenomen standpunt te handhaven. Op die basis is een veroordeling om de onderhandelingen te hervatten op voorhand zinloos. Dat ook partijen dit standpunt delen, blijkt naar het oordeel van de president genoegzaam uit het feit dat zij ter zitting geen gemeenschappelijk uitgangspunt hebben kunnen formuleren om daarmee de onderhandelingen voort te zetten, al dan niet met gebruikmaking van het door het in het arrondissement Arnhem lopende mediationproject. Hoewel partijen derhalve in vergaande onderhandeling zijn, is naar het voorlopig oordeel van de president thans geen basis aanwezig te gelasten dat die onderhandelingen worden hervat. De subsidiaire vordering zal eveneens worden afgewezen.
3.10. OBAC zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure moeten dragen.
1. weigert de gevorderde voorzieningen,
2. veroordeelt OBAC in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op f.1.550,00 voor salaris en op f.427,00 voor verschotten,
3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.Z. Hooft Graafland en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2001 in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert.