ECLI:NL:RBARN:2002:AD8354

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
81529 / KG ZA 01-743
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgvergoeding door huisarts aan zorgverzekeraar in kort geding

In deze zaak vordert M, een huisarts, betaling van zorgvergoedingen door de Onderlinge Waarborgmaatschappij Amicon Zorgverzekeraar U.A. in het kader van een kort geding. M heeft Amicon gedagvaard omdat hij zonder een geldige medewerkersovereenkomst huisartsenzorg verleent aan ziekenfondsverzekerden van Amicon. De laatste medewerkersovereenkomst liep tot 1 juli 2001, waarna M aanspraak maakt op het passantentarief voor de verleende zorg. Amicon weigert echter deze declaraties te vergoeden, wat M als onrechtmatig beschouwt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat M ten onrechte het abonnementshonorarium niet accepteert, aangezien dit ook zonder een nieuwe overeenkomst van toepassing is. De rechter stelt vast dat het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) heeft bepaald dat het abonnementstarief ook geldt voor ziekenfondsverzekerden die regelmatig bij de huisarts komen, ongeacht het ontbreken van een overeenkomst. Dit betekent dat M vanaf 1 januari 2002 het abonnementshonorarium kan declareren.

De rechter concludeert dat Amicon niet onrechtmatig handelt door de declaraties op basis van het passantentarief niet te vergoeden, omdat het passantentarief bedoeld is voor incidentele hulp aan niet-ingeschreven patiënten. M wordt in het ongelijk gesteld en moet de kosten van de procedure dragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken tussen zorgverleners en zorgverzekeraars, vooral in situaties van contractloosheid.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 81529 / KG ZA 01-743
Datum uitspraak: 22 januari 2002
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
M,
wonende en praktijkhoudende te X.
eiser,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. E.J.C. de Jong te Utrecht,
tegen
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ AMICON
ZORGVERZEKERAAR ZIEKENFONDS U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wageningen,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. J.H. de Boer te Enschede.
Partijen zullen verder worden aangeduid als M en Amicon.
Het verloop van de procedure
M heeft Amicon ter zitting in kort geding doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Amicon heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit, beiden overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
De vaststaande feiten
1. M werkt sinds 1985 als huisarts in X. Hij heeft daar een solopraktijk en tot zijn patiënten behoren zowel ziekenfondsverzekerde als particulier verzekerde patiënten. M maakt deel uit van de X Huisartsen Groep (hierna: XHG), die in totaal uit acht huisartsen bestaat.
2. Amicon is een ziekenfonds in de zin van de Ziekenfondswet. Op grond van deze wet is Amicon verplicht de bij haar verzekerde personen te voorzien van verstrekkingen waarop haar verzekerden recht hebben, zoals huisartsenzorg. Daartoe dient Amicon met huisartsen medewerkers-overeenkomsten te sluiten. De tarieven die door huisartsen in rekening mogen worden gebracht, worden vastgesteld door het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG). Voor ziekenfondsverzekerden bestaan twee tarieven: a. het abonnementshonorarium, bedoeld voor de zorg van bij de huisarts ingeschreven ziekenfondsverzekerden en b. het passantentarief, dat in rekening mag worden gebracht voor spoedeisende hulp aan ziekenfondsverzekerden die niet bij de behandelend huisarts ingeschreven staan.
3. Tussen Amicon (voorheen RZR) en M heeft sinds 1985 steeds een medewerkersovereenkomst bestaan. De laatste medewerkersovereenkomst liep van 1 januari 1999 tot 1 januari 2001. Omdat op 1 januari 2001 nog geen nieuwe medewerkersovereenkomst was gesloten, is deze van rechtswege verlengd tot 1 juli 2001.
4. De XHG heeft in december 2000 en juni 2001 Amicon (en andere ziekenfondsen) laten weten over een eventuele nieuwe medewerkers-overeenkomst eerst met Amicon in overleg te willen treden. Bij brief van 13 juli 2001 heeft de XHG Amicon er nog eens op gewezen dat haar nog geen contractvoorstel van de zijde van Amicon heeft bereikt. Tevens heeft de XHG daarbij aangekondigd dat de hulp aan de ziekenfondsverzekerden van Amicon zou worden voortgezet, maar dat daarvoor het passantentarief in rekening zou worden gebracht. "Eventuele betalingen van voorschotten op abonnementshonorarium zullen als zodanig door ons niet geaccepteerd worden en worden derhalve teruggestort", alus de XHG.
5. Op 27 juli 2001 heeft Amicon M en de andere leden van de XHG een overeenkomst zorgverzekeraar - vrijgevestigd huisarts (medewerkers-overeenkomst) voor het jaar 2001 aangeboden.
6. Amicon heeft bij brief van 23 augustus 2001 aan de XHG laten weten dat declaraties ten behoeve van ziekenfondsverzekerden op basis van particuliere tarieven niet door haar zullen worden vergoed. Wel kan Amicon de huisartsen een voorschot op het abonnementshonorarium doen toekomen. "Aangezien u dit niet wenst te accepteren kunnen we u dus niet voor de zorg betalen waar u in het kader van de WGBO wel toe verplicht bent.", aldus Amicon.
7. Bij brief van 10 oktober 2001 heeft de XHG Amicon haar commentaar en aanvullingen op de medewerkersovereenkomst doen toekomen. Op deze brief heeft Amicon bij brief van 28 november 2001 gereageerd. Naar verwachting vindt op 16 januari 2002 een gesprek tussen de XHG en Amicon over de medewerkersovereenkomst 2001 plaats.
8. Bij brief van 31 oktober 2001 heeft de advocaat van de XHG Amicon verzocht en gesommeerd tot betaling van de - op het passantentarief gebaseerde - ingediende declaraties over te gaan.
9. Amicon heeft tot op heden niet aan deze sommatie voldaan.
De vorderingen
1. M vordert dan ook Amicon te veroordelen tot betaling van
a. ƒ 2.026,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2001,
b. ƒ 2.728,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2001,
c. ƒ 2.518,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2001,
alsmede Amicon te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het passantentarief voor door M aan verzekerden van Amicon in de maanden november en december 2001 verleende huisartsenhulp en nog te verlenen huisartsenhulp tot het moment dat een nieuwe medewerkers-overeenkomt tot stand zal zijn gekomen,
althans Amicon te veroordelen tot betaling van een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum der dagvaarding.
2. Als grondslag van zijn vorderingen heeft M het volgende aangevoerd. Tussen M en Amicon bestaat vanaf 1 juli 2001 geen medewerkersovereenkomst meer. Ondertussen gaat de huisartsenzorg voor de bij hem ingeschreven ziekenfondsverzekerden gewoon door. M en Amicon zijn het erover eens dat M gehouden is ook na 1 juli 2001 aan de ziekenfondsverzekerden van Amicon huisartsenzorg te verlenen. Aangezien een medewerkersovereenkomst ontbreekt, kan volgens M voor die zorg niet het abonnementshonorarium in rekening worden gebracht. M heeft daarom bij Amicon een tarief per verrichting in rekening gebracht en - aangezien een specifiek CTG-tarief voor de onderhavige situatie ontbreekt - aansluiting gezocht bij het passantentarief. Het passantentarief is immers het tarief dat door een huisarts in rekening mag worden gebracht bij incidentele hulp aan patiënten die ziekenfondsverzekerd zijn, maar niet bij de betrokken huisarts als patiënt staan ingeschreven. Het passantentarief kan, aldus M, als een redelijke vergoeding worden beschouwd.
3. Bovendien is het passantentarief het enige tarief dat naast het abonnementshonorarium door een huisarts in rekening mag worden gebracht. Het abonnementshonorarium komt volgens M daarvoor niet in aanmerking, omdat het abonnementshonorarium alleen onderdeel kan uitmaken van afspraken in een medewerkersovereenkomst, terwijl die er juist niet is. Voor M staat het accepteren van het abonnements-honorarium gelijk aan het accepteren van de medewerkersovereenkomst, terwijl M de inhoud van deze medewerkersovereenkomst juist ter discussie wil stellen.
4. Amicon heeft gemotiveerd verweer gevoerd, hetgeen hierna, voor zover relevant, aan de orde zal komen.
De beoordeling van de vorderingen
1. Het spoedeisend belang van deze zaak volgt uit de stellingen van M dat hij thans huisartsenzorg verricht voor ziekenfondsverzekerden van Amicon zonder daarvoor een passende vergoeding te ontvangen. Dat M het door Amicon aan hem overgemaakte abonnementshonorarium niet heeft geaccepteerd en heeft teruggestort alsmede dat partijen nog onderhandelen over een vanaf 1 juli 2001 te sluiten medewerkersovereenkomst doet daaraan niet af.
2. In dit kort geding gaat het om de vraag of Amicon onrechtmatig handelt door de door M in deze contractloze - postcontractuele - periode (vanaf 1 juli 2001 tot heden) op basis van het passantentarief in rekening gebrachte declaraties niet te vergoeden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3. M heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte gesteld dat het abonnementshonorarium niet in rekening kan en mag worden gebracht, nu tussen M en Amicon nog geen nieuwe medewerkersovereenkomst is gesloten. Inderdaad, zolang er geen nieuwe medewerkersovereenkomst is, behoeft Amicon in beginsel - formeel - niet een dergelijk tarief aan M te betalen voor de hulp die M aan ziekenfondsverzekerden van Amicon verleent; de contractuele verplichting bij het ontbreken van een medewerkersovereenkomst ontbreekt daartoe. Voor de toekomst heeft de Landelijke Huisartsen Vereniging (hierna: LHV) bij brief van 28 juni 2001 aan het College Tarieven Gezondheidszorg (hierna: CTG) verzocht om haar beleid aan te passen opdat de particuliere tarieven van toepassing kunnen zijn in die situaties waarin een ziekenfonds en een huisarts niet tot overeenstemming kunnen komen over de inhoud van een medewerkersovereenkomst.
4. Het CTG heeft bij brief van 11 december 2001 aan de LHV en de Zorgverzekeraars Nederland (ZN) laten weten dat zij haar beleid met ingang van 1 januari 2002 heeft aangepast. Het CTG heeft in de tariefbeschikking het volgende opgenomen: "Het abonnementstarief geldt ook voor ziekenfondsverzekerden die de huisarts regelmatig bezoeken en als zodanig bij die huisarts op naam zijn ingeschreven, zonder dat daarvoor een overeenkomst met de zorgverzekeraar van die ziekenfondsverzekerde ten grondslag ligt." Daarmee heeft het CTG bepaald dat huisartsen in de postcontractuele periode niet het particuliere tarief (gelijk aan het passantentarief) maar het abonnementstarief in rekening kunnen en mogen brengen. Dat betekent dat M, anders dan hijzelf stelt, in ieder geval vanaf 1 januari 2002, wel degelijk het abonnementshonorarium in rekening kan en mag brengen, ondanks het ontbreken van een medewerkersovereenkomst.
5. Blijft over de vraag of M voor deze - contractloze - tussenperiode van 1 juli 2001 tot 1 januari 2002 voor zijn verrichtingen ten behoeve van ziekenfondsverzekerden aansluiting mag zoeken bij het passantentarief. Een postcontractuele periode wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid in dit geval van M en Amicon eisen, zal mede rekening moeten worden gehouden met de inhoud van de beëindigde medewerkersovereenkomst alsmede met de onder 4 genoemde tariefbeschikking van het CTG. Zowel ingevolge de medewerkersovereenkomst als de tariefbeschikking kon c.q. kan M het abonnementstarief declareren. Het ligt dan niet voor de hand dat M in de tussenliggende periode voor dezelfde zorg aan de bij hem ingeschreven ziekenfondsverzekerden het veel hogere passantentarief in rekening zou kunnen brengen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft M voor deze periode dan ook ten onrechte aansluiting gezocht bij het passantentarief. Het passantentarief is bedoeld voor incidentele spoedeisende hulp voor niet tot de praktijkpopulatie van de huisarts behorende ziekenfondsverzekerden. Daarvan is in deze situatie geen sprake; het gaat hier niet om passanten, maar om ziekenfondsverzekerden die juist wel tot de praktijkpopulatie van de huisarts behoren.
6. Het ligt dan ook meer voor de hand om in deze tussenperiode aansluiting te zoeken bij het abonnementshonorarium. De huisartsenzorg aan ziekenfondsverzekerden van Amicon is immers op de oude voet voortgezet, of er nu wel of geen medewerkersovereenkomst was (en is). M verleent de gebruikelijke hulp aan ziekenfondsverzekerden; het abonnementshonorarium is hiervoor het "gebruikelijke" tarief. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor het standpunt van M, valt volgens hem niet in te zien waarom M het door Amicon aan hem ter beschikking gestelde abonnementshonorarium niet bij wijze van voorschot zou accepteren, in afwachting van een mogelijk met Amicon te sluiten nieuwe medewerkersovereenkomst.
7. Het voorgaande brengt mee dat Amicon niet onrechtmatig handelt door de door M op basis van het passantentarief in rekening gebrachte declaraties niet te vergoeden. De door M gevorderde voorzieningen zullen dan ook worden afgewezen.
8. Als de in het ongelijk gestelde partij zal M in de kosten van dit kort geding worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
1. weigert de gevorderde voorzieningen,
2. veroordeelt M in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Amicon bepaald op € 703,36 voor salaris procureur en op € 193,76 voor verschotten (wegens griffierecht).
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wammes en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2002 in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J. Steenland.