ECLI:NL:RBARN:2002:AD8975

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
75789/HAZA01-1144
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en zorgplicht bij vastgoedtransactie

In deze civiele procedure vorderde eiser X dat de besloten vennootschap Weeda & Jellema Makelaardij B.V. werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 20.040,-, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering was gebaseerd op onrechtmatige daad, omdat Jellema, financieel directeur van Weeda & Jellema, volgens X een onjuiste mededeling had gedaan over de inhoud van een woning die hij had gekocht. X stelde dat hij op de mededeling van Jellema had vertrouwd, wat leidde tot een schending van de zorgplicht door Jellema. De rechtbank oordeelde dat de vordering van X niet kon slagen, omdat deze was gebaseerd op dezelfde feiten als een eerder vonnis van 24 juni 1999, waarin al was geoordeeld dat Jellema niet bevoegd was om een verrekenbeding overeen te komen. De rechtbank concludeerde dat de vordering van X, die nu was geformuleerd als een schending van de zorgplicht, feitelijk geen kans van slagen had. De rechtbank wees de vordering van X af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 17 januari 2002.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak / rolnummer: 75789 / HA ZA 01-1144
Datum uitspraak: 17 januari 2002
Vonnis
in de zaak van
X,
beide wonende te Culemborg,
eisers bij dagvaarding van 14 juni 2001,
procureur mr. P.C. Plochg te Arnhem,
advocaat mr. B. Besseling te Amersfoort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEEDA & JELLEMA MAKELAARDIJ B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Culemborg,
gedaagde bij bovengenoemde dagvaarding,
procureur mr. J.M.J. Huver te Arnhem,
advocaat mr. H. van Ravenhorst te Arnhem.
Partijen worden hierna "X" en "Weeda & Jellema" genoemd.
Bij de stukken bevindt zich een afschrift van het door deze rechtbank onder rolnummer 98 / 255 tussen X als eiser en Weeda & Jellema als gedaagde op 24 juni 1999 gewezen vonnis. Een fotokopie daarvan is aan dit vonnis gehecht.
Het verloop van de procedure
De volgende processtukken zijn gewisseld:
- conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding met één productie;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
Tenslotte is vonnis gevraagd. Vonnis is bepaald op heden.
Het geschil
1. In deze procedure vordert X dat Weeda & Jellema bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan X van een bedrag van ƒ 20.040,- in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 september 1997, alsmede de buitengerechtelijke kosten van ƒ 2.188,20 (exclusief 17,5% BTW) alsmede de kosten die gemaakt zijn in het kader van overdracht en omzetbelasting door teveel berekende kosten bij de notaris, zijnde in totaal ƒ 1.775,88, met veroordeling van Weeda & Jellema in de kosten van deze procedure.
2. X stelt daartoe dat mevrouw Jellema, financieel directeur van Weeda & Jellema, jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van art. 6:162 BW. Weeda & Jellema dient daarom de door hem geleden schade te vergoeden.
3. Jellema heeft X namelijk vóór de koop van de woning aan de Ridderspoor te Culemborg meegedeeld dat de inhoud van de woning volgens de laagste berekening 511m3 bedroeg, aldus X. Jellema wist dat het voor X essentieel was dat de door haar opgegeven inhoud overeenkwam met de feitelijke inhoud. X stelt dat hij op die mededeling mocht vertrouwen. Door die onvoorwaardelijke mededeling, heeft Jellema een aanzienlijke zorgplicht jegens X op zich genomen, welke zorgplicht zij, nu zij de mededeling heeft gedaan zonder nader onderzoek, heeft geschonden.
Ook door na te laten een verrekenbeding in de uiteindelijke overeenkomst op te laten nemen, heeft zij onzorgvuldig jegens X gehandeld.
4. De inhoud van de woning is na het sluiten van de koop twee maal opgemeten en bedraagt 466 m3 volgens de ene, respectievelijk 468,97 m3 volgens de andere meting. In het licht van het voorgestelde verrekenbeding dient een bedrag van ƒ 540,- per m3 aan X vergoed te worden, derhalve een totaal van ƒ 20.040,-.
5. Weeda & Jellema beroept zich primair op het gezag van gewijsde van de beslissingen in het vonnis van 24 juni 1999 en subsidiair op schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde door de "nieuwe" grondslag niet (in hoger beroep) in de voorgaande procedure aan te voeren, maar pas twee jaar na het einde daarvan in een nieuwe bodemprocedure. Geheel subsidiair voert Weeda & Jellema gemotiveerd inhoudelijk verweer.
De beoordeling van het geschil
6. Uitgangspunt is dat indien tegen een vonnis geen rechtsmiddel meer openstaat, het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en de beslissingen aangaande de rechtsbetrekking tussen partijen die in dat vonnis zijn vervat, gezag van gewijsde hebben. Tegen het vonnis van deze rechtbank van 24 juni 1999, gewezen tussen de thans procederende partijen, is geen rechtsmiddel aangewend, de termijn daarvoor is reeds geruime tijd verstreken. Het vonnis is derhalve in kracht van gewijsde.
7. Voor een geslaagd beroep op gezag van gewijsde is vereist dat tussen partijen eenzelfde rechtsbetrekking in geschil is. Onderzocht dient te worden of de eerdere beslissingen van de rechtbank van 24 juni 1999 dezelfde rechtsbetrekking betroffen.
8. In het vonnis van 24 juni 1999 zijn door de rechtbank (onder meer) de volgende (voor-) beslissingen genomen.
9. X wist dat Jellema op 16 september 1996 géén toereikende volmacht had van haar opdrachtgevers, en dat zij op dat moment dus slechts een bemiddelende rol vervulde. Een verrekenbeding kan Jellema op dat moment derhalve niet namens haar opdrachtgevers met X overeengekomen zijn. Het enkele feit dat Jellema met haar opdrachtgevers overleg heeft gehad, kon, aldus de rechtbank, het vertrouwen van X in de totstandkoming van het verrekenbeding niet rechtvaardigen.
10. Bovendien, zo overwoog de rechtbank in dat vonnis, bleek uit de over en weer door Jellema en X verzonden faxberichten, dat X in ieder geval blijkens het faxbericht van 20 september 1996, uit de reactie van Jellema bij fax van 19 september 1996 zelf had afgeleid, dat het verrekenbeding géén deel uitmaakte van het tegenvoorstel.
11. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de vordering van X, voor zover gegrond op het niet doen opnemen van het verrekenbeding, hetzelfde geschilpunt als waarover bij vonnis van 24 juni 1999 definitief is geoordeeld: Jellema was niet bevoegd namens haar opdrachtgevers een verrekenbeding overeen te komen, hetgeen X wist. Hij was uiteindelijk desondanks bereid de overeenkomst zonder verrekenbeding te sluiten. Het vonnis komt wat die grondslag betreft dan ook gezag van gewijsde toe. De vordering is immers gebaseerd op dezelfde feiten, maar gehuld in een ander juridisch kader: de onrechtmatige daad in plaats van een beroep op art. 3:70 BW. De vordering op deze grondslag zal dan ook worden afgewezen.
12. Voor zover de vordering wordt gebaseerd op een schending van een zorgplicht, inhoudende dat Jellema, zonder nader onderzoek, een onvoorwaardelijke mededeling heeft gedaan, waarmee zij een zorgplicht jegens X op zich heeft genomen oordeelt de rechtbank als volgt. Hoewel onder gezag van gewijsde in de literatuur óók wel wordt verstaan dat indien een vordering is afgewezen, zij in een volgend geding niet op een andere feitelijke of juridische grondslag opnieuw aan de orde gesteld kan worden, omdat bindend is beslist dat die vordering eiser niet toekomt, zou men in de stellingen van X een nieuw geschilpunt kunnen lezen. De rechtbank komt aan de inhoudelijke behandeling van dat nieuwe geschilpunt echter niet toe, en wel om de volgende reden.
13. De wijze van procederen van X staat op gespannen voet met de beginselen van een goede procesorde. De nieuwe advocaat van X meldt zich lopende de beroepstermijn van het vonnis van 24 juni 1999 bij Weeda & Jellema met een "nieuwe" grondslag voor zijn vordering: aansprakelijkheid uit hoofde van een onrechtmatige daad. Daarmee wekt hij de verwachting dat Weeda & Jellema een dagvaarding in hoger beroep zal ontvangen met uitbreiding van de grondslag van Xs vordering. De termijn daarvoor laat X echter verlopen en Weeda & Jellema ontvangt enkele dagen na het verstrijken van de beroepstermijn een brief waarin staat dat X Weeda & Jellema opnieuw in rechte zal betrekken op grond van art. 6:162 BW. Na een reactie van Weeda & Jellema, inhoudende dat zij dan een beroep zal doen op het gezag van gewijsde, ontvangt Weeda & Jellema, na een stilte van bijna twee jaar, de dagvaarding ter inleiding van de onderhavige procedure. Een dergelijke wijze van procederen acht de rechtbank niet behoorlijk.
14. Los daarvan overweegt de rechtbank dat de vordering van X op grond van schending van een zorgplicht, inhoudende dat terwijl Jellema wist dat de maten voor X essentieel waren, zij hierover een onjuiste mededeling deed, op grond waarvan X is overgegaan tot de aankoop van de woning, op inhoudelijke gronden geen kans van slagen heeft.
15. Naar het oordeel van de rechtbank mist deze vordering feitelijke grondslag. In het geheel blijkt niet van enig causaal verband tussen die mededeling van Jellema en de aankoop van de woning. Bij X heerste immers, zoals hij zelf stelt, van meet af aan twijfel omtrent de juistheid van de mededeling van Jellema, reden waarom hij zo aandrong op het opnemen van het verrekenbeding.
16. De slotsom is dat de vordering van X zal worden afgewezen en dat X als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
wijst de vordering van X af,
veroordeelt X in de kosten van dit geding, tot dit vonnis aan de zijde van Weeda & Jellema bepaald op € 215,55 wegens salaris procureur en € 662,52 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op donderdag 17 januari 2002.
De griffier: de rechter: