ECLI:NL:RBARN:2002:AD9068

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
reg.nr.AWB 02/184 02/194
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van aanlegvergunning voor het kappen van een meer dan 100-jarige Hollandse Lindeboom te Arnhem

In deze zaak hebben A. en 14 anderen, samen met de Vereniging Vrienden van Sonsbeek, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Dit besluit, genomen op 10 december 2001, verleende een aanlegvergunning aan Stichting het Nederlands Watermuseum voor het kappen van een meer dan 100-jarige Hollandse Lindeboom op het perceel Zijpendaalseweg 28 te Arnhem. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om schorsing van de vergunning.

De voorzieningenrechter heeft op 8 februari 2002 uitspraak gedaan. In zijn overwegingen stelde hij vast dat het kappen van de boom in strijd zou zijn met het bestemmingsplan, dat strenge eisen stelt aan het verwijderen van bomen in het gebied. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de verzoekers, die de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied willen beschermen, zwaarder wegen dan de financiële belangen van de vergunninghoudster. Hij concludeerde dat de vergunning had moeten worden geweigerd op grond van artikel 44 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

De voorzieningenrechter schorste het besluit van 10 december 2001 en bepaalde dat de gemeente Arnhem het door verzoekers gestorte griffierecht diende te vergoeden. Hij wees de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, maar wees een verdergaande voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat verweerder zijn handhavingstaak niet serieus zou nemen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 02/184
AWB 02/194
UITSPRAAK
van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
1. A. en 14 anderen,
wonende te Arnhem;
2. Vereniging Vrienden van Sonsbeek,
gevestigd te Arnhem,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder,
alsmede
Stichting het Nederlands Watermuseum,
gevestigd te Arnhem, partij ex artikel 8:26 van de Awb.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 10 december 2001, aan Stichting het Nederlands Watermuseum (verder: vergunninghoudster) een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het kappen van één (Hollandse) Lindeboom op het perceel Zijpendaalseweg 28 te Arnhem.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brieven van 30 december 2001 en 18 januari 2002 bezwaar gemaakt. Bij brieven van 23 januari 2002 hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 5 februari 2002. Namens verzoekers sub 1 is aldaar A. in persoon verschenen. Namens verzoekster sub 2 zijn verschenen de heren B. en C. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. mr. M.J.H. Hulshof, en de heer A. ten Bosch, ambtenaren van de gemeente. Namens vergunninghoudster is verschenen de heer D., bijstaan door drs. J.H.J.M. Sträter, juridisch adviseur te Arnhem.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 14 van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij het plan aan te geven gebied bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), voor zover zulks noodzakelijk is:
a. om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming;
b. ter handhaving en ter bescherming van een verwerkelijkte bestemming als bedoeld onder a.
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de WRO mag de aanlegvergunning alleen en moet deze worden geweigerd, indien:
a. het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
b. voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Het onderhavige perceel ligt blijkens de kaart (S.71.1950) van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "bestemmingsplan Sonsbeek, Zijpendaal, het Jachthuis" binnen het gebied dat is aangeduid als "gebied aanlegvergunning"
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften - voor zover hier relevant - is het verboden binnen het op de tekening S.71.1950 met een grijze kleur aangegeven gebied de volgende werken - geen bouwwerken zijnde - of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning):
a. (..)
b. (..)
c. geheel of gedeeltelijk verwijderen van beplantingen en/of houtopstanden;
d. (..)
Op grond van het tweede lid van dit artikel zijn de werken of werkzaamheden slechts toelaatbaar, indien daardoor dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuurhistorische waarden van dit gebied niet worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet worden of kunnen worden verkleind.
Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft het onderhavige besluit betrekking op het kappen van een meer dan 100-jarige Hollandse Lindeboom, welke blijkens de gedingstukken meer dan 25 meter hoog is en een kroondiameter van 18 tot 20 meter heeft.
De voorzieningenrechter acht voorshands onaannemelijk dat door het kappen van een boom van voornoemde omvang en leeftijd, dan wel door de van het kappen direct of indirect te verwachten gevolgen, geen van de in artikel 8, tweede lid, van de voorschriften genoemde waarden van het plangebied worden of kunnen worden aangetast.
Van een (mogelijke) aantasting van natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuurhistorische waarden zou naar dezerzijds voorlopig oordeel geen sprake zijn indien de onderhavige boom - vanwege ziekte of gebrek - naar verwachting dermate kort te leven zou hebben dat daaraan met betrekking tot de genoemde waarden redelijkerwijs geen betekenis meer kan toekomen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doet deze omstandigheid zich hier echter niet voor, nu blijkens de zich onder de gedingstukken bevindende deskundigenrapporten weliswaar de stam van de boom is aangetast, maar dat niettemin een resterende levensduur van 10 jaar (of langer) niet irreëel is.
Voorshands wordt geconcludeerd dat, gegeven het geldende (strenge) planologische regime, het verlenen van aanlegvergunning voor het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de onderhavige boom in strijd is met het bestemmingsplan, zodat verweerder op grond van artikel 44, aanhef en onder a, van de WRO vergunning had moeten weigeren. De zijdens vergunninghoudster naar voren gebrachte (financiële) belangen kunnen, gelet op het limitatief-imperatieve karakter van laatstgenoemd artikel, hieraan niet afdoen.
De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening komen reeds gezien het voorgaande voor inwilliging in aanmerking, zodat hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd, geen bespreking behoeft.
De voorzieningenrechter ziet daarbij aanleiding het bestreden besluit ongeclausuleerd te schorsen, zodat deze voorziening eerst vervalt zodra één van de in artikel 8:85, tweede lid, van de Awb genoemde situaties zich voordoet.
Opmerking verdient nog dat verzoekers sub 1 ter zitting aanvullend hebben verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening "te bepalen dat verweerder het ertoe leidt dat vergunninghoudster niet aan de boom komt".
De voorzieningenrechter acht een verdergaande voorziening dan hiervoor reeds genoemd echter niet aangewezen, aangezien voorshands geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat verweerder de op hem rustende taak tot handhaving van de onderhavige bestemmingsplanvoorschriften niet serieus zal nemen.
De voorzieningenrechter acht voorts geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, nu van ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763) voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken. Wel dient toepassing te worden gegeven aan artikel 8:82, vierde lid, van de Awb.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
schorst het besluit van 10 december 2001;
bepaalt dat de gemeente Arnhem het door verzoekers gestorte griffierecht ad €109,-- respectievelijk € 218,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2002, in tegenwoordigheid van
mr. G.W.B. Heijmans als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: