Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 57821 / HA ZA 00-165
Datum uitspraak: 7 februari 2002
X,
wonende te Z,
procureur mr. F.J. Boom te Arnhem,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem,
Y,
wonende te Z,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. J.R. Meelker te Amersfoort.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 19 oktober 2000 wordt naar dat vonnis verwezen.
Ter uitvoering van dit tussenvonnis heeft getuigenverhoor plaatsgevonden. De processen-verbaal daarvan bevinden zich bij de stukken.
Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie na getuigenverhoor van de zijde van X;
* een conclusie na getuigenverhoor van de zijde van Y.
Ten slotte is vonnis gevraagd.
De verdere beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
1. De rechtbank verwijst naar en volhardt bij hetgeen in de eerdere tussenvonnissen is overwogen en beslist.
2. Bij tussenvonnis van 19 oktober 2000 heeft de rechtbank X opgedragen om bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de aanrijding op de Pleijweg te Arnhem op 11 juni 1999 te wijten was aan een verkeersfout van Y.
3. X heeft ter uitvoering van haar bewijsopdracht doen horen: K (ten tijde van de aanrijding rechts naast de bestuurster gezeten), G (eveneens mede-inzittende, hij zat linksachter in de auto), F X (zat als mede-inzittende rechtsachter in de auto) en J X (bestuurster van de auto). Voorts zijn in de contra-enquête gehoord: Y, alsmede H en R de verbalisanten die proces-verbaal hebben opgemaakt naar aanleiding van de aanrijding op 11 juni 1999.
4. Allereerst wordt overwogen dat tussen partijen niet in het geding is dat het verkeer op de linker rijstrook van de Pleijweg (komende vanuit de richting Velperbroek naar het Nijmeegse Plein) op 11 juni 1999 kort voor en ten tijde van de aanrijding (vrijwel) stilstond als gevolg van filevorming en dat het verkeer op de rechter rijstrook wel reed. De vier inzittenden van de auto van X verklaren dat de snelheid van het verkeer op de rechter rijstrook ten tijde van de aanrijding circa 20 à 30 km per uur bedroeg. Y zegt in zijn verklaring niets over de snelheid van het verkeer op de rechter rijstrook, hij verklaart niet te weten of op de rechter rijstrook vóór de auto van X wel verkeer reed. Hij verklaart dat hij zelf met een snelheid van ongeveer 45 km per uur reed.
5. Over de tijd die is verlopen tussen het wisselen van rijstrook door J, als bestuurster van de auto van X, en de aanrijding verklaarde J tijdens de comparitie van partijen aanvankelijk dat dit volgens haar 15 tot 20 seconden of minder was, maar tijdens haar getuigenverhoor noemt ze het tijdsverloop "enkele seconden". G verklaart dat de auto van X, rijdend op de rechter rijstrook, inmiddels twee à drie auto's op de linker rijstrook was gepasseerd toen de aanrijding na zo'n 5 tot 7 seconden plaatsvond en J en J.F. X spreken over tien auto's. Wat er ook zij van het precieze tijdsverloop, de vier inzittenden van de auto van X verklaren geheel eensluidend dat de auto van X de manoeuvre al geheel had voltooid en al enige seconden (volgens K: ca. 6 tot 7 seconden, volgens J.F. X: ca. 10 seconden) rechtdoor over de rechterbaan reed. K verklaart dat zij op het moment van de botsing al in de verkeersstroom op de rechter baan waren beland, en dat J al weer in de tweede versnelling had geschakeld. G verklaart dat zij "al enige tijd met dienovereenkomstige snelheid" op de rechter baan reden.
6. J.F. X zegt na het wisselen van rijstrook, en nadat zij al in het midden van de rechter baan reden, achterom te hebben gekeken en op een afstand van 100 tot 150 meter een auto te hebben gezien. J zelf schat de afstand tussen haar auto en die van Y op het moment van invoegen op tussen 50 en ongeveer 100 meter. Y verklaart daarentegen: "Toen ik langs de links in file rijdende auto's reed met een snelheid van ongeveer 45 kilometer per uur ging ineens een van de auto's uit de file naar de rechterrijstrook. (…) Ik heb nog wel geremd en ook naar rechts gestuurd om deze auto, de auto van X, te ontwijken, maar omdat de weg nat was gleed ik door." K en J verklaren overigens dat Y na de aanrijding tegen hen heeft gezegd dat hij hen had geprobeerd te ontwijken en dat hij niet had geremd (volgens K heeft Y gezegd dat hij niet had geremd omdat hij wilde voorkomen dat zijn auto zou scharen). G bevestigt dat Y heeft gezegd hun auto te hebben willen ontwijken, rechts via de vluchtstrook, en hij zegt geen remgeluiden te hebben gehoord voorafgaand aan de aanrijding.
7. Y is van mening dat niet de verklaringen van de (mede-)inzittenden van de auto van X, maar het door J direct na de aanrijding ondertekende aanrijdingsformulier en de situatieschets op dat formulier van doorslaggevende betekenis zijn en dwingende bewijskracht hebben ten aanzien van de ware toedracht van het ongeval. Het proces-verbaal van politie bewijst - aldus Y - eveneens de juistheid van de door hem gestelde toedracht.
8. De rechtbank is van oordeel dat het aanrijdingsformulier met de tekening geen dwingende bewijskracht als bedoeld in artikel 184 lid 2 Rv. heeft ten aanzien van de door Y gestelde oorzaak van de aanrijding, te weten dat J - zonder dat daartoe enige verkeersnoodzaak bestond - op korte afstand voor hem van rijstrook wisselde en hem daarbij geen ongehinderde doorgang heeft gelaten (artikel 54 RVV). Daarbij is van belang dat het hier gaat om een zeer globale en kleine schets, waarbij geen sprake is van juiste verhoudingen en afmetingen van de weg en voertuigen noch enige indicatie is gegeven van afstanden en snelheden. De situatieschets is gemaakt door Y, de tekst ernaast ('B reed naar rechter rijstrook en zag A niet') is door de verbalisant H en hem samen ingevuld in zijn auto. J was daar niet bij, zij heeft kort met de verbalisant R gesproken. Zij verklaart dat zij het aanrijdingsformulier slechts kort heeft gezien en dat het formulier niet door de politie voor haar is vertaald in het Duits (zij is de Nederlandse taal niet machtig), dat zij de tekening wel heeft gezien maar niet tot zich heeft laten doordringen wat deze betekende, dat zij heel erg geschrokken was en helemaal rilde na het ongeluk. De rechtbank neemt daarbij evenzeer in aanmerking de eigen verklaring van Y, die luidt dat hij de afstand van Xs auto tot zijn auto op het moment dat J naar rechts reed op nog geen 40 meter schat. Dit komt in het geheel niet overeen met bedoelde tekening, maar sluit wel aan bij de verklaringen van J en de inzittenden van de auto van X.
9. De situatieschets van de politie, behorende bij het proces-verbaal dat op 11 juni 1999 is opgemaakt, komt globaal overeen met de schets die Y op het aanrijdingsformulier heeft gemaakt, zij het dat de afstand tussen de auto's bij het begin van de manoeuvre hier wat groter is weergegeven. Y meent dat er geen sprake kan zijn geweest van twee tegenstrijdige verklaringen omtrent de toedracht van het ongeval, anders zou dat in het proces-verbaal zijn opgenomen. Daaruit blijkt volgens Y ook dat voor de verbalisanten die toedracht kennelijk duidelijk was. Beide verbalisanten kunnen zich (vrijwel) niet herinneren hoe de gang van zaken na de onderhavige aanrijding is geweest, of wat de betreffende partijen daarover hebben verklaard. Wel hebben zij in hun verklaringen een uitleg gegeven omtrent de werkwijze die zij bij aanrijdingen en het opmaken van processen-verbaal in het algemeen hanteren. Daarin bevestigen zij dat als beide partijen iets tegengestelds verklaren, en zij geen sporen aantreffen die één van de verklaringen ondersteunen, beide verhalen op papier komen. De korte toedrachtsomschrijving bevestigt het standpunt van Y in die zin dat daarin wordt vermeld dat met de auto van X de verkeersfout van artikel 54 RVV werd gemaakt, waarbij zij opgemerkt dat uit het proces-verbaal niet valt af te leiden op welke bevindingen of verklaringen dit is gebaseerd.
10. De rechtbank is desondanks van oordeel dat X in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Zij neemt hierbij in aanmerking dat J heeft verklaard dat door de politie voorafgaand aan de ondertekening geen nadere uitleg over het formulier is gegeven. De overige inzittenden verklaren dat noch Y noch de politie met hen heeft gesproken. K en J verklaren dat de politie met Y in zijn auto heeft gesproken, waarna de politie kort met J heeft gesproken en zij het formulier heeft ondertekend. De twee andere inzittenden hebben verklaard op dit punt niets (meer) te weten. De conclusie van de politie is gelet op de verklaringen onder ede van de inzittenden van de auto van X over de gang van zaken voorafgaand aan de aanrijding niet houdbaar. Deze verklaringen zijn op vele punten consistent en de rechtbank acht deze geloofwaardig. Op grond van de verklaringen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de auto van X was ingevoegd op de rechter rijstrook, haar snelheid had aangepast aan die van het overige verkeer op die rijstrook, en inmiddels al weer gedurende een aantal seconden in het midden van die rijstrook reed toen de aanrijding plaatsvond. Dat rechtvaardigt de conclusie dat de aanrijding te wijten is aan een verkeersfout van Y, zodat hij aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan als gevolg van de aanrijding, waarbij verder in het midden kan worden gelaten of die aanrijding het gevolg is geweest van een (te) hoge snelheid gelet op de verkeerssituatie en de weersomstandigheden danwel onvoldoende oplettendheid aan de zijde van Y, danwel een combinatie van die beide oorzaken.
11. De vier schetsen die J heeft gemaakt en als bijlage bij haar brief aan haar verzekeringsmaatschappij HUK Coburg heeft gestuurd leiden niet tot een ander oordeel. Nog afgezien van het feit dat die tekeningen eerder het verhaal van X onderschrijven dan dat van Y, is de rechtbank van oordeel dat ook bij deze tekeningen, in ogenschouw moet worden genomen dat het gaat om globale schetsen.
12. Y heeft nog aangevoerd dat op grond van de plaats waar de auto's elkaar hebben geraakt en de richting waarin de auto van X de berm in reed als gevolg van de aanrijding, ook kan worden geconcludeerd dat de auto van X nog aan het invoegen was op het moment van de aanrijding. De auto van X is rechtsachter geraakt en is na de aanrijding schuin naar rechts de berm in gereden.
13. Dit verweer gaat niet op. Y heeft zelf verklaard in een poging de auto van X te ontwijken naar rechts te hebben gestuurd. Dit is er waarschijnlijk (mede) de oorzaak van geweest dat Y de auto van X rechtsachter heeft geraakt. Dat de auto daarna rechts (schuin) de berm in is gereden kan mogelijk ook worden verklaard door het feit dat J, naar zij heeft verklaard, door de aanrijding de controle over de auto is kwijtgeraakt, danwel door de omstandigheid dat door de aanrijding één (of twee) achterband(en) van de auto van X zijn geklapt, waardoor de auto uit balans en/of richting is geraakt.
14. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat Y de schade ten gevolge van het ongeval aan X dient te vergoeden, en dat de reconventionele vordering van Y zal worden afgewezen. Y dient, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van beide procedures te worden verwezen. Partijen hebben eerder tijdens de comparitie van partijen aangegeven dat ingeval de aansprakelijkheid (schuldvraag) voor de aanrijding vaststaat, zij wellicht in onderling overleg de schade (die nog niet vaststaat) zullen kunnen regelen. Partijen zal daarom worden verzocht zich nader bij akte uit te laten of zij met betrekking tot de schade de procedure wensen voort te zetten.
15. De rechtbank zal hoger beroep beperken zoals hierna weer te geven en iedere verdere beslissing aanhouden.
in conventie en in reconventie
verwijst de zaak naar de vierde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor uitlating bij akte door partijen omtrent hetgeen hiervoor onder 14. is overwogen;
bepaalt dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Boon en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2002.
de griffier de rechter
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 57821 / HA ZA 00-165
Datum uitspraak: 7 februari 2002
X,
wonende te Z,
procureur mr. F.J. Boom te Arnhem,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem,
Y,
wonende te Z,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. J.R. Meelker te Amersfoort.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 19 oktober 2000 wordt naar dat vonnis verwezen.
Ter uitvoering van dit tussenvonnis heeft getuigenverhoor plaatsgevonden. De processen-verbaal daarvan bevinden zich bij de stukken.
Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie na getuigenverhoor van de zijde van X;
* een conclusie na getuigenverhoor van de zijde van Y.
Ten slotte is vonnis gevraagd.
De verdere beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
1. De rechtbank verwijst naar en volhardt bij hetgeen in de eerdere tussenvonnissen is overwogen en beslist.
2. Bij tussenvonnis van 19 oktober 2000 heeft de rechtbank X opgedragen om bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de aanrijding op de Pleijweg te Arnhem op 11 juni 1999 te wijten was aan een verkeersfout van Y.
3. X heeft ter uitvoering van haar bewijsopdracht doen horen: K (ten tijde van de aanrijding rechts naast de bestuurster gezeten), G (eveneens mede-inzittende, hij zat linksachter in de auto), F X (zat als mede-inzittende rechtsachter in de auto) en J X (bestuurster van de auto). Voorts zijn in de contra-enquête gehoord: Y, alsmede H en R de verbalisanten die proces-verbaal hebben opgemaakt naar aanleiding van de aanrijding op 11 juni 1999.
4. Allereerst wordt overwogen dat tussen partijen niet in het geding is dat het verkeer op de linker rijstrook van de Pleijweg (komende vanuit de richting Velperbroek naar het Nijmeegse Plein) op 11 juni 1999 kort voor en ten tijde van de aanrijding (vrijwel) stilstond als gevolg van filevorming en dat het verkeer op de rechter rijstrook wel reed. De vier inzittenden van de auto van X verklaren dat de snelheid van het verkeer op de rechter rijstrook ten tijde van de aanrijding circa 20 à 30 km per uur bedroeg. Y zegt in zijn verklaring niets over de snelheid van het verkeer op de rechter rijstrook, hij verklaart niet te weten of op de rechter rijstrook vóór de auto van X wel verkeer reed. Hij verklaart dat hij zelf met een snelheid van ongeveer 45 km per uur reed.
5. Over de tijd die is verlopen tussen het wisselen van rijstrook door J, als bestuurster van de auto van X, en de aanrijding verklaarde J tijdens de comparitie van partijen aanvankelijk dat dit volgens haar 15 tot 20 seconden of minder was, maar tijdens haar getuigenverhoor noemt ze het tijdsverloop "enkele seconden". G verklaart dat de auto van X, rijdend op de rechter rijstrook, inmiddels twee à drie auto's op de linker rijstrook was gepasseerd toen de aanrijding na zo'n 5 tot 7 seconden plaatsvond en J en J.F. X spreken over tien auto's. Wat er ook zij van het precieze tijdsverloop, de vier inzittenden van de auto van X verklaren geheel eensluidend dat de auto van X de manoeuvre al geheel had voltooid en al enige seconden (volgens K: ca. 6 tot 7 seconden, volgens J.F. X: ca. 10 seconden) rechtdoor over de rechterbaan reed. K verklaart dat zij op het moment van de botsing al in de verkeersstroom op de rechter baan waren beland, en dat J al weer in de tweede versnelling had geschakeld. G verklaart dat zij "al enige tijd met dienovereenkomstige snelheid" op de rechter baan reden.
6. J.F. X zegt na het wisselen van rijstrook, en nadat zij al in het midden van de rechter baan reden, achterom te hebben gekeken en op een afstand van 100 tot 150 meter een auto te hebben gezien. J zelf schat de afstand tussen haar auto en die van Y op het moment van invoegen op tussen 50 en ongeveer 100 meter. Y verklaart daarentegen: "Toen ik langs de links in file rijdende auto's reed met een snelheid van ongeveer 45 kilometer per uur ging ineens een van de auto's uit de file naar de rechterrijstrook. (…) Ik heb nog wel geremd en ook naar rechts gestuurd om deze auto, de auto van X, te ontwijken, maar omdat de weg nat was gleed ik door." K en J verklaren overigens dat Y na de aanrijding tegen hen heeft gezegd dat hij hen had geprobeerd te ontwijken en dat hij niet had geremd (volgens K heeft Y gezegd dat hij niet had geremd omdat hij wilde voorkomen dat zijn auto zou scharen). G bevestigt dat Y heeft gezegd hun auto te hebben willen ontwijken, rechts via de vluchtstrook, en hij zegt geen remgeluiden te hebben gehoord voorafgaand aan de aanrijding.
7. Y is van mening dat niet de verklaringen van de (mede-)inzittenden van de auto van X, maar het door J direct na de aanrijding ondertekende aanrijdingsformulier en de situatieschets op dat formulier van doorslaggevende betekenis zijn en dwingende bewijskracht hebben ten aanzien van de ware toedracht van het ongeval. Het proces-verbaal van politie bewijst - aldus Y - eveneens de juistheid van de door hem gestelde toedracht.
8. De rechtbank is van oordeel dat het aanrijdingsformulier met de tekening geen dwingende bewijskracht als bedoeld in artikel 184 lid 2 Rv. heeft ten aanzien van de door Y gestelde oorzaak van de aanrijding, te weten dat J - zonder dat daartoe enige verkeersnoodzaak bestond - op korte afstand voor hem van rijstrook wisselde en hem daarbij geen ongehinderde doorgang heeft gelaten (artikel 54 RVV). Daarbij is van belang dat het hier gaat om een zeer globale en kleine schets, waarbij geen sprake is van juiste verhoudingen en afmetingen van de weg en voertuigen noch enige indicatie is gegeven van afstanden en snelheden. De situatieschets is gemaakt door Y, de tekst ernaast ('B reed naar rechter rijstrook en zag A niet') is door de verbalisant H en hem samen ingevuld in zijn auto. J was daar niet bij, zij heeft kort met de verbalisant R gesproken. Zij verklaart dat zij het aanrijdingsformulier slechts kort heeft gezien en dat het formulier niet door de politie voor haar is vertaald in het Duits (zij is de Nederlandse taal niet machtig), dat zij de tekening wel heeft gezien maar niet tot zich heeft laten doordringen wat deze betekende, dat zij heel erg geschrokken was en helemaal rilde na het ongeluk. De rechtbank neemt daarbij evenzeer in aanmerking de eigen verklaring van Y, die luidt dat hij de afstand van Xs auto tot zijn auto op het moment dat J naar rechts reed op nog geen 40 meter schat. Dit komt in het geheel niet overeen met bedoelde tekening, maar sluit wel aan bij de verklaringen van J en de inzittenden van de auto van X.
9. De situatieschets van de politie, behorende bij het proces-verbaal dat op 11 juni 1999 is opgemaakt, komt globaal overeen met de schets die Y op het aanrijdingsformulier heeft gemaakt, zij het dat de afstand tussen de auto's bij het begin van de manoeuvre hier wat groter is weergegeven. Y meent dat er geen sprake kan zijn geweest van twee tegenstrijdige verklaringen omtrent de toedracht van het ongeval, anders zou dat in het proces-verbaal zijn opgenomen. Daaruit blijkt volgens Y ook dat voor de verbalisanten die toedracht kennelijk duidelijk was. Beide verbalisanten kunnen zich (vrijwel) niet herinneren hoe de gang van zaken na de onderhavige aanrijding is geweest, of wat de betreffende partijen daarover hebben verklaard. Wel hebben zij in hun verklaringen een uitleg gegeven omtrent de werkwijze die zij bij aanrijdingen en het opmaken van processen-verbaal in het algemeen hanteren. Daarin bevestigen zij dat als beide partijen iets tegengestelds verklaren, en zij geen sporen aantreffen die één van de verklaringen ondersteunen, beide verhalen op papier komen. De korte toedrachtsomschrijving bevestigt het standpunt van Y in die zin dat daarin wordt vermeld dat met de auto van X de verkeersfout van artikel 54 RVV werd gemaakt, waarbij zij opgemerkt dat uit het proces-verbaal niet valt af te leiden op welke bevindingen of verklaringen dit is gebaseerd.
10. De rechtbank is desondanks van oordeel dat X in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Zij neemt hierbij in aanmerking dat J heeft verklaard dat door de politie voorafgaand aan de ondertekening geen nadere uitleg over het formulier is gegeven. De overige inzittenden verklaren dat noch Y noch de politie met hen heeft gesproken. K en J verklaren dat de politie met Y in zijn auto heeft gesproken, waarna de politie kort met J heeft gesproken en zij het formulier heeft ondertekend. De twee andere inzittenden hebben verklaard op dit punt niets (meer) te weten. De conclusie van de politie is gelet op de verklaringen onder ede van de inzittenden van de auto van X over de gang van zaken voorafgaand aan de aanrijding niet houdbaar. Deze verklaringen zijn op vele punten consistent en de rechtbank acht deze geloofwaardig. Op grond van de verklaringen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de auto van X was ingevoegd op de rechter rijstrook, haar snelheid had aangepast aan die van het overige verkeer op die rijstrook, en inmiddels al weer gedurende een aantal seconden in het midden van die rijstrook reed toen de aanrijding plaatsvond. Dat rechtvaardigt de conclusie dat de aanrijding te wijten is aan een verkeersfout van Y, zodat hij aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan als gevolg van de aanrijding, waarbij verder in het midden kan worden gelaten of die aanrijding het gevolg is geweest van een (te) hoge snelheid gelet op de verkeerssituatie en de weersomstandigheden danwel onvoldoende oplettendheid aan de zijde van Y, danwel een combinatie van die beide oorzaken.
11. De vier schetsen die J heeft gemaakt en als bijlage bij haar brief aan haar verzekeringsmaatschappij HUK Coburg heeft gestuurd leiden niet tot een ander oordeel. Nog afgezien van het feit dat die tekeningen eerder het verhaal van X onderschrijven dan dat van Y, is de rechtbank van oordeel dat ook bij deze tekeningen, in ogenschouw moet worden genomen dat het gaat om globale schetsen.
12. Y heeft nog aangevoerd dat op grond van de plaats waar de auto's elkaar hebben geraakt en de richting waarin de auto van X de berm in reed als gevolg van de aanrijding, ook kan worden geconcludeerd dat de auto van X nog aan het invoegen was op het moment van de aanrijding. De auto van X is rechtsachter geraakt en is na de aanrijding schuin naar rechts de berm in gereden.
13. Dit verweer gaat niet op. Y heeft zelf verklaard in een poging de auto van X te ontwijken naar rechts te hebben gestuurd. Dit is er waarschijnlijk (mede) de oorzaak van geweest dat Y de auto van X rechtsachter heeft geraakt. Dat de auto daarna rechts (schuin) de berm in is gereden kan mogelijk ook worden verklaard door het feit dat J, naar zij heeft verklaard, door de aanrijding de controle over de auto is kwijtgeraakt, danwel door de omstandigheid dat door de aanrijding één (of twee) achterband(en) van de auto van X zijn geklapt, waardoor de auto uit balans en/of richting is geraakt.
14. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat Y de schade ten gevolge van het ongeval aan X dient te vergoeden, en dat de reconventionele vordering van Y zal worden afgewezen. Y dient, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van beide procedures te worden verwezen. Partijen hebben eerder tijdens de comparitie van partijen aangegeven dat ingeval de aansprakelijkheid (schuldvraag) voor de aanrijding vaststaat, zij wellicht in onderling overleg de schade (die nog niet vaststaat) zullen kunnen regelen. Partijen zal daarom worden verzocht zich nader bij akte uit te laten of zij met betrekking tot de schade de procedure wensen voort te zetten.
15. De rechtbank zal hoger beroep beperken zoals hierna weer te geven en iedere verdere beslissing aanhouden.
in conventie en in reconventie
verwijst de zaak naar de vierde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor uitlating bij akte door partijen omtrent hetgeen hiervoor onder 14. is overwogen;
bepaalt dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Boon en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2002.